Categorieën
Advies

Advies 2024-12 en 2024-13

Beslissingen van een FETC vallen niet onder de reikwijdte van de gedragscode. Zulke beslissingen hebben weliswaar gevolgen voor wetenschappelijk onderzoek, maar vormen zelf geen onderdeel van de onderzoekspraktijk. Het bestuurlijk handelen van de decaan in deze casus valt evenmin onder de gedragscode.

naar aanleiding van de verzoeken van:

1. [Verzoeker 1] (2024-12) en

2. [Verzoeker 2] (2024-13)

over het aanvankelijk oordeel van

3. het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht

Procesverloop

Op 31 mei 2023 heeft [Verzoeker 2, hierna soms ook Klager genoemd] een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Utrecht (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [de toenmalige decaan] en [Verzoeker 1].

De CWI heeft het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht (hierna: het Bestuur) op 2 oktober 2023 geadviseerd de klacht gedeeltelijk gegrond te verklaren. Volgens de CWI is ten aanzien van beide beklaagden sprake van een lichte tekortkoming.

Het Bestuur wijkt in het aanvankelijk oordeel van 21 november 2024 op onderdelen af van het CWI-advies. Het Bestuur heeft de klacht gegrond verklaard voor zover het één normschending betreft (in plaats van twee) die volgens het Bestuur aan Verzoeker 1 kan worden toegerekend en die kwalificeert als een lichte tekortkoming. Ten aanzien van de toenmalige decaan is de klacht in afwijking van het CWI-advies geheel ongegrond verklaard.

Verzoeker 1 heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 21 december 2023 verzocht om te adviseren over dit aanvankelijk oordeel. Verzoeker 2 heeft het LOWI op 31 december 2023 eveneens om advies gevraagd.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 11 januari 2024 besloten beide verzoeken in behandeling te nemen en de zaken gevoegd te behandelen.

Prof. dr. J.G. van Erp heeft zich in deze zaak verschoond.

De toenmalige decaan heeft als Betrokkene deelgenomen aan de LOWI-procedure.

Alle partijen hebben in de verschillende schriftelijke ronden (verzoek, verweer, reactie op verweer, laatste reactie) hun visie op deze zaak naar voren gebracht en op elkaars standpunten gereageerd voor zover zij dat wensten. Omwille van de leesbaarheid van dit procesverloop wordt hier niet per dossierstuk uitgesplitst wie waarop heeft gereageerd. De standpunten van partijen zoals uiteengezet in de door hen ingediende stukken, worden weergegeven in de overwegingen van dit advies.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 15 mei 2024 besloten dat het zich op basis van deze schriftelijke uitwisseling van standpunten voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.

Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.

Overwegingen

Inleiding

1. Klager is een wetenschapper – associate professor – uit Zweden en werkzaam aan een universiteit aldaar. Met een andere wetenschapper
– postdoc – die destijds aan de Universiteit Utrecht (hierna: UU) was verbonden, heeft hij samengewerkt aan een onderzoeksproject.

2. Ten behoeve van dit project hebben de onderzoekers 550 deelnemers in Zweden per e-mail benaderd. De onderzoekers deden zich hierbij voor als iemand anders. Inherent aan de onderzoeksopzet was dat de deelnemers niet wisten dat zij in werkelijkheid werden benaderd ten behoeve van het onderzoeksproject. Na afloop van de dataverzameling zijn de deelnemers over het onderzoek geïnformeerd door middel van een ‘onthullingsbrief’. Dit vond plaats in maart 2021.

3. Voor dit onderzoek is goedkeuring verkregen van een ethische toetsingscommissie van de UU op faculteitsniveau.

4. Verzoeker 1 is voorzitter van deze ethische toetsingscommissie.

5. Betrokkene was decaan van de betreffende faculteit.

Wat aan de klacht vooraf ging

6. Na ontvangst van de onthullingsbrief hebben tientallen deelnemers kritisch gereageerd op het onderzoek. Deze kritiek werd hoofdzakelijk geuit bij de UU-onderzoeker wiens naam onder de onthullingsbrief stond en vanuit wiens UU-mailaccount de onthullingsbrief was verzonden. Naar aanleiding hiervan nam hij contact op met de ethische toetsingscommissie. Diverse deelnemers hebben hun kritiek ook rechtstreeks of in cc verstuurd aan de klachtenfunctionaris van de ethische toetsingscommissie wiens contactgegevens in de onthullingsbrief waren opgenomen.

7. Naar aanleiding hiervan heeft de toenmalige decaan de ethische toetsingscommissie gevraagd om de beoordeling van het onderzoeksproject nog eens kritisch te bezien.

8. De decaan en Verzoeker 1 hebben vervolgens alle deelnemers geïnformeerd dat het onderzoek ‘on hold’ werd gezet en dat de beslissing van de ethische toetsingscommissie om het onderzoek goed te keuren zou worden heroverwogen. Dit was tegen de wens van de onderzoekers, die vonden dat alleen de personen die hadden geklaagd geïnformeerd moesten worden en dat het nieuwe klachten zou uitlokken als iedereen werd geïnformeerd.

9. Na heroverweging komt de ethische toetsingscommissie om verschillende redenen tot de conclusie dat zij achteraf gezien geen goedkeuring had moeten verlenen aan het onderzoeksproject, hoofdzakelijk omdat de toetsingscommissie onvoldoende bekend was met de Zweedse context waarin het onderzoek werd uitgevoerd. De toetsingscommissie adviseert de decaan om de onderzoekers te instrueren de data te vernietigen.

10. De decaan volgt de ethische toetsingscommissie hierin en de onderzoekers worden van deze beslissing op de hoogte gesteld.

11. De postdoc van de UU besluit zich vervolgens terug te trekken van het onderzoeksproject en geeft gehoor aan de oproep om alle data te vernietigen.

12. Klager komt met de decaan en Verzoeker 1 in een langdurige discussie terecht over de ontstane situatie. Hij heeft juridische bijstand ingeschakeld en bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de decaan om het onderzoeksproject te beëindigen en de onderzoekers te vragen om de data te vernietigen. In deze fase wordt het voor de decaan en Verzoeker 1 duidelijk dat Klager het onderzoek als externe onderzoeker verricht en niet in het kader van zijn gastvrijheidsaanstelling aan de UU die kort daarvoor nog van kracht was. Klager is gelet op zijn externe positie niet gehouden om gehoor te geven aan de oproep om data te vernietigen.

13. Naar aanleiding van het bezwaar van Klager is geprobeerd om alsnog een tussenoplossing te vinden waarin hij zelfstandig door zou gaan met het onderzoek en zelf de verantwoordelijkheid voor de data zou dragen. Hierover is uiteindelijk geen overeenstemming bereikt.

14. Enige maanden later (oktober 2021) heeft de decaan alsnog alle deelnemers per e-mail geïnformeerd dat het onderzoeksproject is gestopt en dat de onderzoekers zijn gevraagd de data te vernietigen, waaraan één onderzoeker gehoor heeft gegeven en waarover de andere onderzoeker een eigen beslissing zal nemen. In deze mail wordt benadrukt dat de onderzoekers in eerste instantie goedkeuring hadden verkregen van de ethische toetsingscommissie en dien conform hebben gehandeld en dat de intrekking van de goedkeuring moet worden gezien als hernieuwd inzicht van de ethische toetsingscommissie en niet als diskwalificatie van de onderzoekers.

15. Het bezwaar van Klager tegen de beslissing van de decaan wordt om formele redenen niet inhoudelijk behandeld. Klager gaat in beroep bij de rechtbank, maar het beroep wordt eind december 2022 ongegrond verklaard.

16. In mei 2023 dient Klager een klacht in bij de CWI over mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit.

Klacht

17. Klager kan zich niet vinden in de beslissing van de decaan om het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de UU te beëindigen en evenmin in de herbeoordeling van de ethische toetsingscommissie die hieraan ten grondslag ligt. Hij betoogt dat met deze beslissing te weinig rekening is gehouden met zijn belangen als onderzoeker. Ook vindt hij dat de ethische toetsingscommissie en de decaan niet zorgvuldig hebben gehandeld richting hem en niet zorgvuldig hebben gecommuniceerd richting de deelnemers van het onderzoek. De ontstane ophef over het onderzoek is volgens hem niet te wijten aan de onderzoekers, maar aan de ethische toetsingscommissie die haar werk in eerste instantie niet goed heeft gedaan.

CWI-advies

Toetsingskader

18. Volgens de CWI zijn de volgende normen uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 relevant in deze casus:

46: Wees als peer reviewer of beoordelaar eerlijk en zorgvuldig en motiveer de beoordeling;

58: Vertraag of belemmer het werk van andere onderzoekers niet op onbehoorlijke wijze;

60: Uit geen beschuldiging van schending van de wetenschappelijke integriteit waarvan men weet of had moeten weten dat deze onjuist is.

Norm 46

19. De CWI stelt vast dat de ethische toetsingscommissie zelf heeft erkend dat zij fouten heeft gemaakt in haar eerste beoordeling. Dat de fout niet bij de onderzoekers maar bij de ethische toetsingscommissie ligt, is ook gecommuniceerd naar de deelnemers aan het onderzoek, aldus de CWI. De CWI overweegt dat onderzoekers voor de uitvoering en het protocol houvast moeten kunnen ontlenen aan de goedkeuring door de ethische toetsingscommissie, omdat zij zelf geen expert zijn op het gebied van ethische toetsing. De CWI concludeert dat de ethische toetsingscommissie de aanvraag van de onderzoekers onzorgvuldig heeft beoordeeld en dat norm 46 onvoldoende is nageleefd. Volgens de CWI is dat Verzoeker 1, als voorzitter van de ethische toetsingscommissie, aan te rekenen.

Norm 58

20. De CWI stelt vast dat de onderzoekers door de toenmalige decaan en Verzoeker 1 in hun onderzoek zijn belemmerd. Dat dit op onbehoorlijke wijze is gebeurd, onderbouwt de CWI door aansluiting te zoeken bij algemeen erkende rechtsbeginselen zorgvuldigheid, proportionaliteit en rechtszekerheid. Alles overziend is de CWI van mening dat niet in alle opzichten die men mag verwachten behoorlijk is gehandeld, en dat Verzoeker 1 en de toenmalige decaan norm 58 niet geheel correct hebben nageleefd. 

Norm 60

21. De CWI overweegt dat er geen sprake is van schending van norm 60, maar dat er wel kanttekeningen zijn te plaatsen bij de zorgvuldigheid van de communicatie en de door de toenmalige decaan en Verzoeker 1 gemaakte keuzes.

Aanvankelijk oordeel

22. Het Bestuur volgt het CWI-advies over norm 46. Daarbij merkt het voor de volledigheid wel op dat de besluiten van de ethische toetsingscommissie in gezamenlijkheid worden genomen en dat Verzoeker 1 daarom niet in persoon, maar in de hoedanigheid van voorzitter van de commissie wordt aangesproken op deze omissie. Het Bestuur is het eens met de CWI dat deze normschending kwalificeert als lichte tekortkoming.

23. Het Bestuur onderschrijft de overweging van de CWI dat norm 60 niet is geschonden.

24. Het Bestuur wijkt echter af van het gedeelte in het CWI-advies over norm 58. Volgens het Bestuur is niet navolgbaar dat de CWI tot de conclusie komt dat het onderzoek op onbehoorlijke wijze is belemmerd, nu uit het CWI-advies ook blijkt dat het bestaansrecht onder het onderzoek was weggevallen wegens het niet voldoen aan ethische eisen. Volgens het Bestuur rekt de CWI in haar advies de toepasselijkheid van norm 58 verder op dan nog passend is binnen het toetsingskader van de wetenschappelijke integriteit, door het bestuurlijk handelen van de decaan te toetsen aan norm 58 en daarbij tevens een ruime invulling te geven aan het begrip ‘op onbehoorlijke wijze’. Volgens het Bestuur staat in het desbetreffende onderdeel van het CWI-advies niet langer de wetenschappelijke integriteit van het onderzoek centraal, maar beoordeelt de CWI het bestuurlijk handelen van de decaan en geeft zij daarbij tevens een oordeel over de inhoud van de facultaire regeling omtrent de ethische toetsingscommissie. Voorts toetst de CWI dit bestuurlijk handelen, langs de weg van een ruime uitleg van norm 58 aan algemene rechtsbeginselen, waar de toetsing door de CWI volgens de gedragscode beperkt dient te zijn tot een oordeel over de vraag of bij de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek de wetenschappelijke integriteit is geschonden, aldus het Bestuur.

25. Ten overvloede merkt het Bestuur op dat het de signalen van de CWI over de klachtenprocedure van de ethische toetsingscommissie bij de decaan onder de aandacht zal brengen. Het Bestuur merkt ook op dat het vaststellen van facultaire regels omtrent ethische toetsing van het wetenschappelijk onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van de faculteit wordt uitgevoerd, behoort tot de bevoegdheden van de decaan. 

LOWI-zaak  2024-12

Verzoek

26. Verzoeker 1 kan zich niet vinden in het voorlopig oordeel voor zover hiermee de CWI in haar conclusie wordt gevolgd dat Verzoeker 1 als voorzitter van de ethische toetsingscommissie norm 46 van de gedragscode heeft geschonden. Hij voert aan dat de oorspronkelijke klacht was gericht tegen de ethische toetsingscommissie als geheel en dat de CWI dit ten onrechte aan hem als voorzitter van de commissie heeft gekoppeld. Ook voert hij aan dat de beslissing van de ethische toetsingscommissie waarbij het onderzoek werd goedgekeurd beter had gekund, maar dat dit geen kwestie is van wetenschappelijke integriteit. Verzoeker 1 meent dat deze beslissing van de toetsingscommissie, ondanks fouten, wel zorgvuldig is genomen en dat het CWI-advies in zoverre niet proportioneel is. Daarbij tekent hij met verschillende argumenten aan dat de problemen in het onderzoek niet alleen aan de ethische toetsingscommissie zijn te wijten maar ook aan de onderzoekers zelf.

Verweer Bestuur

27. Het Bestuur stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat de klacht niet alleen is gericht tegen de ethische toetsingscommissie maar ook tegen Verzoeker 1 als voorzitter van die commissie. Hiertoe wijst het Bestuur op een passage in de onderbouwing van de klacht waarin Klager de voorzitter expliciet noemt. Dat de CWI het handelen van de ethische toetsingscommissie aan Verzoeker 1 (in diens hoedanigheid van voorzitter) heeft toegerekend, heeft het Bestuur op zichzelf niet onnavolgbaar geacht. Het Bestuur erkent dat de onderzoekers bij de eerste beoordeling door de ethische toetsingscommissie ook een verantwoordelijkheid hadden en dat mede om die reden is geoordeeld dat geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit door Verzoeker 1. Gelet op de gevolgen en de impact die deze eerste (onvolledige) toetsing van de ethische toetsingscommissie heeft gehad voor zowel de onderzoekers als de deelnemers aan het onderzoek, heeft het Bestuur de kwalificatie ‘lichte tekortkoming’ vooralsnog niet disproportioneel geacht.

Reactie Klager

28. Klager bevestigt dat zijn klacht is gericht tegen de voorzitter van de ethische toetsingscommissie. Hiertoe wijst hij op dezelfde passage in de onderbouwing van zijn klacht als het Bestuur en voert aan dat de beslissingen van de ethische toetsingscommissie worden ondertekend door de voorzitter en niet door de andere leden van de commissie. Hij stelt dat het handelen van Verzoeker 1 in zijn hoedanigheid als voorzitter van de ethische toetsingscommissie valt onder de reikwijdte van de gedragscode, omdat hij daarbij optreedt als ‘beoordelaar’. Klager weerspreekt dat de onderzoekers enige blaam treft voor de ontstane ophef over het onderzoek en stelt dat dit uitsluitend is te wijten aan de ethische toetsingscommissie. Verder wijst hij erop dat het hem niet alleen gaat om de eerste foutieve beoordeling van de ethische toetsingscommissie, maar ook om de herbeoordeling en op de manier waarop hij tijdens die herbeoordeling en daarna is behandeld. Volgens Klager was de beslissing om de reeds verleende toestemming in te trekken niet gerechtvaardigd. Volgens hem had de voorzitter van de ethische toetsingscommissie er rekening mee moeten houden dat het inherent is aan dit type onderzoek dat er kritische reacties binnenkomen. Als er onvoldoende expertise over dit type onderzoek in de commissie voorhanden was, had de voorzitter een expert moeten raadplegen zoals de onderzoekers hadden gevraagd.

Reactie Verzoeker 1

29. Verzoeker 1 reageert op deze beide commentaren dat, als ethische toetsing al als wetenschappelijke integriteitselement moet worden gezien, dit een zorgplicht van de instelling betreft waarover in een klachtenprocedure niet kan worden geklaagd. Verder stelt hij dat de passage in de onderbouwing van de klacht waarop wordt gewezen nu ten onrechte wordt gebruikt om de gehele klacht tegen hem als voorzitter te richten, terwijl de klacht voor het overgrote deel ging over de toetsingscommissie in haar geheel. Verzoeker 1 blijft bij zijn standpunt dat de gedragscode niet van toepassing is op de beoordeling van ethische toetsingscommissies, dat de beoordeling zorgvuldig is gebeurd, dat ervaring met dit type onderzoek in brede zin in de commissie aanwezig was en dat de onderzoekers zelf ook te weinig verantwoordelijkheid hebben genomen ten aanzien van de ethische aspecten van het onderzoek. Volgens Verzoeker 1 waren er problemen met de validiteit van de data en is Klager door het verzoek om de data te vernietigen op wetenschappelijk gebied niet ernstig benadeeld.

Laatste reactie Bestuur

30. In reactie op Klager maakt het Bestuur nog enkele korte opmerkingen, zoals dat in een onderzoeksproces fouten kunnen worden gemaakt, maar dat dit niet betekent dat daarmee ook de wetenschappelijke integriteit is geschonden.

Laatste reactie Klager

31. In zijn laatste reactie stelt Klager dat de kwalificatie ‘lichte tekortkoming’ niet zwaar genoeg is en benadrukt hij dat zijn klacht niet alleen ging om de eerste beoordeling door de ethische toetsingscommissie maar ook om de herbeoordeling en de communicatie.

Beoordeling LOWI

32. Het LOWI is het niet eens met het voorlopig oordeel dat Verzoeker 1 norm 46 van de gedragscode (wees als peer reviewer of beoordelaar eerlijk en zorgvuldig en motiveer de beoordeling) heeft geschonden. Hiertoe overweegt het LOWI als volgt. De normen in de gedragscode volgen de verschillende fasen van het onderzoeksproces (zie p. 8 van de gedragscode). Uit de plaats waarop norm 46 in de gedragscode is opgenomen blijkt reeds dat norm 46 niet van toepassing kan zijn op ethische toetsingscommissies. Norm 46 staat immers onder paragraaf 3.5 ‘beoordeling en peer review’. Deze onderzoeksfase komt pas na de fasen ontwerp, uitvoering en verslaglegging. Als norm 46 bedoeld was geweest voor het soort beoordeling dat in ethische toetsingscommissies voorafgaand aan de uitvoering van onderzoek plaatsvindt, dan had de norm onder paragraaf 3.1 ‘ontwerp’ moeten staan en niet onder paragraaf 3.5 ‘beoordeling en peer review’ waar de norm nu is opgenomen. Reeds gelet hierop onderschrijft het LOWI het standpunt van Verzoeker 1 dat norm 46 niet op ethische toetsingscommissies, en daarmee ook niet op hem als voorzitter van de commissie, van toepassing is.

33. Ook in meer algemene zin onderschrijft het LOWI het standpunt van Verzoeker 1 dat beslissingen van de ethische toetsingscommissie die hij voorzit niet onder de reikwijdte van de gedragscode vallen. De gedragscode gaat over “alle activiteiten die aan de onderzoekspraktijk zijn verbonden: het opstellen van aanvragen, opzet en uitvoering van het onderzoek, beoordeling en peer review, het optreden als inhoudelijk deskundige, verslaglegging, verantwoording en publiciteit” (zie paragraaf 1.1.1 en 1.1.2 van de gedragscode). Beslissingen van ethische toetsingscommissies vallen hier naar het oordeel van het LOWI in beginsel niet onder. Dergelijke beslissingen hebben weliswaar gevolgen voor wetenschappelijk onderzoek, maar vormen zelf geen onderdeel van de onderzoekspraktijk. Het LOWI is van oordeel dat de normen uit de gedragscode te ver worden opgerekt als deze in dit geval van toepassing worden geacht op de beslissingen van de ethische toetsingscommissie en de communicatie die hiermee onlosmakelijk is verbonden en waarover Klager heeft geklaagd.

34. Nu het LOWI van oordeel is dat de normen uit de gedragscode niet van toepassing zijn op de beslissingen van de ethische toetsingscommissie, behoeft het betoog van Verzoeker 1 dat de CWI de klacht over de toetsingscommissie ten onrechte aan hem als voorzitter van die commissie heeft toegerekend, geen verdere bespreking meer.

35. Het LOWI overweegt volledigheidshalve als volgt. De conclusie van de CWI dat norm 58 niet geheel correct is nageleefd (vertraag of belemmer het werk van andere onderzoekers niet op onbehoorlijke wijze) ging niet alleen over de toenmalige decaan, maar ook over Verzoeker 1. In het aanvankelijk oordeel wordt niet helemaal duidelijk of het Bestuur slechts ten aanzien van de decaan afwijkt van het CWI-advies over norm 58 of ook ten aanzien van Verzoeker 1. Gelet op deze onduidelijkheid, wil het LOWI het Bestuur meegeven dat het LOWI het niet eens is met de CWI dat Verzoeker 1 norm 58 heeft geschonden; het LOWI is immers van oordeel dat de normen uit de gedragscode niet van toepassing zijn op (de beslissingen van) de ethische toetsingscommissie waarvan Verzoeker 1 voorzitter is.

Conclusie en advies

36. Het verzoek van Verzoeker 1 is gegrond.

37. Het LOWI zal het Bestuur adviseren om de klacht over Verzoeker 1 geheel ongegrond te verklaren in het definitieve oordeel.

LOWI-zaak 2024-13

Verzoek

38. Verzoeker 2 kan zich niet vinden in het aanvankelijk oordeel, voor zover dit afwijkt van het CWI-advies over norm 58. Verzoeker 2 schetst de impact die de situatie op hem gehad heeft. Hij stelt door het handelen van de toenmalige decaan en Verzoeker 1 ziek te zijn geworden waardoor hij meer dan
€ 16.000,- aan inkomstenverlies heeft geleden. Ook stelt hij meer dan € 10.000,- te hebben betaald voor juridische bijstand. Omdat uiteindelijk bleek dat Verzoeker 2 als extern onderzoeker niet was gehouden om gehoor te geven aan het verzoek om de data te vernietigen, maar Verzoeker 1 en de toenmalige decaan dit in de communicatie wel zo deden voorkomen, voelt hij zich misleid. Volgens Verzoeker 2 had het Bestuur zich niet moeten beperken tot een oordeel over de eerste beslissing van de ethische toetsingscommissie om het onderzoek goed te keuren, maar had het net als de CWI ook diverse latere handelingen in strijd met normen van wetenschappelijke integriteit moeten achten. Volgens hem was het gedrag van zowel Verzoeker 1 als de decaan niet alleen in het licht van norm 58 ongepast, maar ook in het licht van norm 56 (zorg als begeleider, projectleider, onderzoeksdirecteur of leidinggevende in alle onderzoeksfasen voor een open en inclusieve cultuur). Verder wijst hij op verschillende zorgplichten die in hoofdstuk 4 van de gedragscode zijn opgenomen.

Verweerschrift Bestuur

39. Het Bestuur stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het van het CWI-advies is afgeweken voor zover het de rol van de toenmalige decaan betreft. Volgens het Bestuur is niet gebleken dat de toenmalige decaan oneigenlijk (wetenschappelijk niet integer) gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden. Onder deze omstandigheden kan per definitie geen sprake zijn van het ‘op onbehoorlijke wijze’ vertragen of belemmeren van het werk van andere onderzoekers zoals bedoeld in norm 58, aldus het bestuur. Volgens het Bestuur geeft de CWI een te ruime toepassing aan norm 58 door de bestuurlijke beslissingen van de decaan te toetsen aan een verdergaande algemene behoorlijkheidsnorm. Dit zou er toe kunnen leiden dat iedere bestuurlijke beslissing van de decaan met betrekking tot het al dan niet verrichten van wetenschappelijk onderzoek onderwerp zou kunnen worden van een wetenschappelijke integriteitsprocedure, hetgeen volgens het Bestuur niet de bedoeling is van de gedragscode. Klager was tot voor kort gastonderzoeker aan de UU geweest. Het Bestuur kan zich daarom voorstellen dat het voor de decaan niet meteen duidelijk was dat dit specifieke onderzoek niet onder de activiteiten van Klager als gastonderzoeker viel. Nu de decaan de positie van Klager als externe onderzoeker kort hierna alsnog heeft erkend en bereid was om mee te werken aan de voortzetting van het onderzoek door Klager alleen en dit in oktober 2021 ook heeft gecommuniceerd aan de deelnemers, is het Bestuur van oordeel dat het voor Klager niet nodig was om juridische bijstand in te schakelen.

Reactie Betrokkene

40. Betrokkene geeft aan dat hij vanaf het begin af aan heel duidelijk is geweest naar de onderzoekers over wat zijn zorgen waren en waarom hij zijn beslissing heeft genomen. Betrokkene heeft daarbij geprobeerd te luisteren naar de argumenten van de onderzoekers, maar vond uiteindelijk dat de balans moest doorslaan naar het beschermen van de deelnemers en niet naar de belangen van de onderzoekers. Hoewel inhoudelijk gediscussieerd kan worden over de juistheid van de herbeoordeling van de ethische toetsingscommissie en de daarop volgende bestuurlijke beslissing, is dit volgens Betrokkene geen kwestie van wetenschappelijke integriteit. Betrokkene weerspreekt het beeld dat het overgrote merendeel van de klachten zou zijn uitgelokt door de communicatie van hem en Verzoeker 1 aan de deelnemers over het ‘on hold’ zetten van het onderzoek. Betrokkene staat nog steeds achter zijn beslissing om alle deelnemers aan het onderzoek te informeren en niet enkel de personen die zich hadden gemeld. Betrokkene bevestigt dat hij vanwege de eerdere aanstelling van Klager als gastonderzoeker er in eerste instantie vanuit was gegaan dat hij voor dit onderzoek onder verantwoordelijkheid van de UU viel en dat hij op het moment dat duidelijk werd dat hij een andere positie had met hem in overleg is getreden over de mogelijkheid om het onderzoek voort te zetten buiten de faculteit om. Betrokkene geeft aan dat hij vanaf het begin heeft gesuggereerd een second opinion te laten vragen bij een andere ethische toetsingscommissie maar dat Verzoeker 2 daar niet aan wilde meewerken. Ook uit hij bezwaar tegen de toonzetting van de schriftelijke stukken van Verzoeker 2.

Reactie Verzoeker 2

41. Verzoeker 2 herhaalt dat het Bestuur ten onrechte afwijkt van het CWI-advies over de toenmalige decaan. Hij schetst waarom het handelen van de decaan onzorgvuldig was en hoe er volgens hem wel zorgvuldig gehandeld had kunnen worden. Ook stelt hij dat het Bestuur in het aanvankelijk oordeel ten onrechte niet ingaat op Verzoeker 1 met betrekking tot norm 58 terwijl de CWI concludeerde dat de normschending van norm 58 ook door Verzoeker 1 was begaan. Verzoeker 2 betoogt verder dat het Bestuur ten onrechte overweegt dat het onderzoek volgens de CWI niet voldeed aan ethische eisen. Dit was niet het oordeel van de CWI, maar een weergave van de (vooringenomen) herbeoordeling van de ethische toetsingscommissie, aldus Verzoeker 2. De heroverweging is volgens Verzoeker 2 niet objectief gedaan maar werd gekleurd door de kritiek van de deelnemers op het onderzoek.

Beoordeling LOWI

42. Het LOWI onderschrijft het aanvankelijk oordeel van het Bestuur dat het handelen van de toenmalige decaan bestuurlijk handelen betreft dat niet wordt genormeerd door de gedragscode. Dit geldt zowel voor de beslissing van de decaan om het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de faculteit stop te zetten en de onderzoekers te vragen hun data te vernietigen als voor de communicatie hierover die daar onlosmakelijk mee verbonden is. Het bestuurlijke handelen van de toenmalige decaan valt naar het oordeel van het LOWI niet onder ‘alle activiteiten die aan de onderzoekspraktijk zijn verbonden’ zoals bedoeld in de gedragscode (vergelijk overweging 33 van dit advies). Voor zover het handelen van de toenmalige decaan al een integriteitsaspect heeft, is het een andere vorm van integriteit dan wetenschappelijke integriteit. Het LOWI volgt Verzoeker 2 daarom ook niet in zijn standpunt dat normen of zorgplichten uit de gedragscode zouden zijn geschonden, nog daargelaten dat in deze procedure niet over zorgplichten kan worden geklaagd (zie p. 20 gedragscode). Het LOWI is van oordeel dat het Bestuur ten aanzien van de decaan terecht van het CWI-advies over norm 58 is afgeweken en onderschrijft het standpunt van het Bestuur en Betrokkene hieromtrent.

Conclusie en advies

43. Het verzoek van Verzoeker 2 is ongegrond. Het LOWI zal het Bestuur adviseren zijn klacht jegens Verzoeker 1 en Betrokkene geheel ongegrond te verklaren in het definitieve oordeel.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I.   Verklaart het verzoek van Verzoeker 1 gegrond;

II.  Verklaart het verzoek van Verzoeker 2 ongegrond;

III. Adviseert de klacht van Klager geheel ongegrond te verklaren.

Aldus vastgesteld op 9 juli 2024 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.