naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van Universiteit Twente
Procesverloop
Op 12 november 2021 heeft de decaan van de faculteit waaraan Verzoeker is verbonden, een klacht over Verzoeker ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Twente (hierna: CWI). Deze klacht zou zijn ingediend namens het departements- en faculteitsbestuur.
Op 8 maart 2022 heeft de CWI aan het College van Bestuur van de Universiteit Twente (hierna: Bestuur) geadviseerd de klacht grotendeels gegrond te verklaren.
Het Bestuur heeft dit advies op 23 maart 2022 overgenomen.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 19 april 2022 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Het Bestuur en de decaan (hierna: Betrokkene) hebben allebei een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft hierop gereageerd.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 13 juli 2022 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.
Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1. Verzoeker is sociaal-wetenschapper en heeft een stuk geschreven waarin hij stelt dat het RIVM in [bepaalde] publicaties […] niet transparant is over doorwerking in die publicaties van mogelijke belangen vanuit [een bepaalde] sector. Het gaat Verzoeker daarbij om selectieve weergave van de literatuur waarop het RIVM zich mede baseert.
Verzoeker constateert dat relevante context waarin een wetenschappelijke publicatie tot stand is gekomen (zoals financiering vanuit [die] sector of een conflict of interest van auteurs) weliswaar vermeld moet worden in de wetenschappelijke publicatie waarop het betrekking heeft, maar dat die context uit het zicht verdwijnt zodra zo’n publicatie als literatuur wordt gebruikt in ander onderzoek (zoals in dit geval dat van het RIVM). De publicaties worden dan als ‘neutrale’ bronnen opgevoerd in die zin dat financiering of conflict of interest die werd vermeld bij deze publicaties niet opnieuw wordt vermeld.
2. Verzoeker heeft met zijn stuk actief de publiciteit opgezocht. Dit is door verschillende media verder opgepikt. In een van die media-uitingen wordt Verzoeker zelf belangenverstrengeling verweten en wordt gesteld dat hij lid zou zijn van [een bepaalde] lobby.
3. Verzoekers collega’s waren niet op de hoogte van zijn publicatie (een factsheet) en het aan een vaktijdschrift aanbieden van deze publicatie; bovendien heeft Verzoeker zijn publicatie ter beschikking gesteld van andere media en zich in andere media over zijn bevindingen uitgelaten. Toen het RIVM – die schade meent te ondervinden van de publicatie – contact opnam met de universiteit, bevond het departement zich naar eigen zeggen daarom in een ongemakkelijke positie.
4. De (voormalige) decaan heeft deze casus namens het departement en de faculteit willen voorleggen aan een onafhankelijk en deskundig orgaan. Er wordt gesteld dat Verzoeker mogelijk normen uit de gedragscode heeft geschonden; men wil de casus duiden en ervan leren voor de toekomst. Daarom is een klacht tegen Verzoeker ingediend bij de CWI.
CWI-advies en aanvankelijk oordeel
5. De CWI maakt onderscheid tussen Verzoekers publicatie en diens optreden in de media. Volgens de CWI is de publicatie een populairwetenschappelijke uiting en heeft Verzoeker de beperkingen van zijn onderzoek daarin onvoldoende belicht en zijn conclusie dat sprake is van bewuste beïnvloeding vanuit [een bepaalde] sector niet onderbouwd. Verzoeker heeft volgens de CWI normen 53 (wees eerlijk in publieke communicatie […]) en 38 (wees expliciet over onzekerheden en contra-indicaties en trek geen ongefundeerde conclusies) geschonden. De CWI kwalificeert dit als bedenkelijk gedrag.
6. Volgens de CWI is de gedragscode ook van toepassing op het optreden van Verzoeker in de media. In het kader van zijn media-uitlatingen heeft Verzoeker volgens de CWI het risico genomen dat de media met suggestieve krantenkoppen van de ongefundeerde conclusie gebruik zouden maken, waarmee er bij het grote publiek onzekerheid wordt gezaaid over RIVM-publicaties.
De CWI ziet in het handelen van Verzoeker opnieuw een schending van norm 53 (wees eerlijk in publieke communicatie […]) en kwalificeert dit als een lichte tekortkoming. Verder had norm 55 (wees open en eerlijk over mogelijke belangenconflicten) volgens de CWI Verzoeker moeten aanzetten tot een transparantere verklaring omtrent zijn persoonlijke en maatschappelijke posities en is ook diens nalatigheid op dit punt te kwalificeren als een lichte tekortkoming.
7. Het Bestuur heeft dit advies overgenomen in zijn aanvankelijk oordeel.
Verzoek
8. Verzoeker betoogt dat het CWI-advies te verstrekkend is en meent dat zijn vrijheid van meningsuiting in het geding is. Volgens Verzoeker heeft de CWI ten onrechte de eerste zin van de conclusie in zijn publicatie eruit gelicht, die beoordeeld, en op basis daarvan geconcludeerd dat sprake is van bedenkelijk gedrag. Volgens Verzoeker moet zijn publicatie in haar geheel worden bekeken en wordt daarin voldoende nuance betracht.
Ook wijst hij erop dat zijn publicatie geen doorwrochte publicatie is, maar een agenderende functie heeft en dus is bedoeld om discussie te initiëren. Verzoeker betwist dat aan zijn kant sprake is van mogelijke belangenverstrengeling (of nevenwerkzaamheden) die hij had moeten vermelden en stelt altijd transparant te zijn geweest over zijn eigen situatie. Verzoeker meent ook dat het Bestuur ten onrechte zijn verzoek heeft afgewezen om de samenstelling van de CWI te wijzigen wegens schijn van partijdigheid bij de voorzitter van de CWI.
Oordeel LOWI
Publiek debat
9. Verzoeker heeft met zijn publicatie en media-optreden een bijdrage geleverd aan het publieke debat over transparantie in wetenschappelijke publicaties die door de overheid worden gebruikt ter onderbouwing van beleid. Dit is een belangrijk maatschappelijk thema, waarover veel publiek debat wordt gevoerd.
Het LOWI hecht eraan om in zijn algemeenheid op te merken dat als een wetenschapper zich mengt in (gevoelige onderwerpen in) het publieke en wetenschappelijke debat, niet te snel met een beroep op de gedragscode moet worden gesteld dat die wetenschapper daarbij mogelijk de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Aan Verzoeker komt in het publieke debat immers, net als aan eenieder, vrijheid van meningsuiting toe.
Daar komt bij dat het door instellingen voor hoger onderwijs belangrijk wordt gevonden dát wetenschappers zich in het publieke debat mengen. Het is niet de bedoeling van de gedragscode dat wetenschappers omwille van een mogelijke klacht over wetenschappelijke integriteit ervan terugschrikken om zich te mengen in het publieke debat.
Publicatie van Verzoeker
10. Over de publicatie van Verzoeker overweegt het LOWI als volgt. De conclusie van de publicatie begint met een verstrekkende stelling waarover op zijn minst verschillend kan worden gedacht. Het LOWI acht het evenwel niet juist om hierin een schending van een norm (of principe) uit de gedragscode te zien. Hierbij betrekt het LOWI de inhoud van de gehele publicatie (en niet alleen die eerste zin uit de conclusie die inderdaad vragen oproept) en het karakter van de publicatie die, zoals Verzoeker terecht heeft benadrukt, vooral bedoeld is om discussie op gang te brengen. Het LOWI oordeelt dus, anders dan de CWI, dat Verzoeker met zijn publicatie geen normen uit de gedragscode heeft geschonden. Van ‘bedenkelijk gedrag’ is geen sprake.
Media-uitingen van Verzoeker
11. Ook in zijn media-uitingen, waaronder een interview voor de radio, heeft Verzoeker naar het oordeel van het LOWI geen normen of principes uit de gedragscode geschonden. Het vermeende persoonlijke belang waaraan de CWI refereert […] is in dit geval vergezocht. Transparantie over mogelijke persoonlijke belangen is van groot belang, maar niet onbegrensd. Bovendien past hier een relativerende opmerking dat elke wetenschapper persoonlijke meningen heeft. Dat betekent niet dat een wetenschapper deze altijd publiekelijk hoeft te maken als hij zich in het publieke debat uitspreekt over die onderwerpen waar hij een persoonlijke mening over heeft.
Verzoekers maatschappelijke positie als lid van de wijkraad is volgens het LOWI ook niet iets wat Verzoeker had moeten vermelden. Het LOWI oordeelt dus, wederom anders dan de CWI, dat Verzoeker met zijn media-uitingen geen normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Van een ‘lichte tekortkoming’ is volgens het LOWI geen sprake.
Conclusie
12. Het verzoek is gegrond. Het LOWI zal het Bestuur adviseren om in zijn definitieve oordeel de klacht tegen Verzoeker ongegrond te verklaren. Omdat het verzoek op inhoudelijke punten gegrond is bevonden, zal het LOWI niet meer ingaan op het procedurele betoog van Verzoeker over de samenstelling van de CWI.
Ten overvloede
13. Omdat Betrokkene in zijn schriftelijke reactie aangeeft van deze casus te willen leren, zal het LOWI hieronder ten overvloede nog enkele overwegingen meegeven over de rol van de faculteit en het departement in deze zaak.
14. Het LOWI begrijpt dat het departement was verrast door de media-aandacht en de reactie van het RIVM, nu het niet op de hoogte was van Verzoekers publicatie. Het LOWI heeft er ook begrip voor dat het departement en de faculteit ter lering vervolgens ‘iets met deze casus wilden’. De manier waarop daar vervolgens vorm aan is gegeven, door een klacht tegen Verzoeker in te dienen bij de CWI, was naar het oordeel van het LOWI echter ongelukkig. Een wetenschapper komt dan immers als beklaagde tegenover zijn collega’s, het departements- en/of het faculteitsbestuur te staan. Bovendien maakt het LOWI uit het verzoek op dat niet alle bestuursleden van het departement of de faculteit op de hoogte waren van de klacht.
Verder heeft een klachtenprocedure voor een beklaagde wetenschapper als regel grote impact, zoals Betrokkene ook aangeeft in zijn schriftelijke reactie. Hierbij moet niet worden vergeten dat iemands reputatie op het spel staat en dat een klacht mogelijk ook tot rechtspositionele sancties kan leiden. Al met al meent het LOWI dat het daarom de voorkeur had verdiend als deze casus in een intercollegiale setting ter bespreking was ingebracht binnen de universiteit. Van deze casus valt met behulp van een goed gesprek veel meer te leren dan met behulp van een klachtenprocedure met als inzet of een collega-wetenschapper de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek gegrond;
II. adviseert het Bestuur om in zijn definitieve oordeel de klacht tegen Verzoeker ongegrond te verklaren onder verwijzing naar dit LOWI-advies.
Aldus vastgesteld op 13 september 2022 door prof. mr. dr. H.E. Bröring, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.