naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Open Universiteit
Procesverloop
Op 1 december 2020 heeft [Verzoeker] een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Open Universiteit (hierna: CWI) over een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit door [Beklaagde 1] en [Beklaagde 2] (hierna: Beklaagden). Beklaagden hebben ervoor gekozen om geen deel te nemen aan de LOWI-procedure.
De CWI heeft het College van Bestuur van de Open Universiteit (hierna: Bestuur) op 23 februari 2021 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.
Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker in het aanvankelijk oordeel van 2 maart 2021 ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 8 april 2021 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Prof. dr. L. Lechner heeft zich in deze zaak verschoond.
Het LOWI heeft het Bestuur in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Verzoeker heeft op het verweerschrift gereageerd.
Het Bestuur heeft een laatste reactie ingediend.
Het LOWI heeft besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.
Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1. Beklaagden zijn als geesteswetenschappers verbonden aan de Open Universiteit. In die hoedanigheid en in samenwerking met een externe partij hebben zij een podcast gemaakt. De podcast begint met een situering van het onderwerp van de podcast. Verzoeker heeft een boek gepubliceerd dat raakt aan deze situering.
2. Verzoeker heeft geklaagd over dit begin van de podcast. Volgens hem hebben Beklaagden de principes van wetenschappelijke integriteit zoals opgenomen in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 op ernstige en structurele manier genegeerd. Verzoeker wijst op 14 uitlatingen aan het begin van podcast die volgens hem feitelijk onjuist zijn of ten onrechte niet van een alternatieve visie zijn voorzien.
Verzoeker heeft zijn kritiek op de podcast eerst met Beklaagden gedeeld, die Verzoeker hebben laten weten met belangstelling kennis te hebben genomen van zijn kritiek. Toen Verzoeker drie weken later van Beklaagden nog geen inhoudelijke reactie op zijn kritiek had ontvangen, heeft hij een integriteitsklacht bij het Bestuur ingediend.
CWI-advies en aanvankelijk oordeel
3. Volgens de CWI is de podcast een populairwetenschappelijke uiting. De CWI adviseert het bestuur de klacht ongegrond te verklaren en overweegt daartoe kort samengevat als volgt. Klager lijkt, onder meer met de verwijzing naar zijn eigen onderzoek en materiaal tijdens de hoorzitting bij de CWI, een regulier wetenschappelijk debat te willen voeren en met Beklaagden van (wetenschappelijk) inzicht te verschillen.
Volgens de CWI is het in de geesteswetenschappen gebruikelijk dat concurrerende opvattingen naast elkaar bestaan en worden in de podcast, overeenkomstig het gebruik in een bepaald vakgebied, verschillende perspectieven belicht. In de podcast is geen sprake van ongefundeerde claims of van datafabricage, aldus de CWI. Uit het inhoudelijke verweer van Beklaagden is volgens de CWI duidelijk geworden op welke bronnen zij zich voor hun uitspraken in de podcast hebben gebaseerd.
Gelet op de marginale toetsing die de CWI in deze casus met het oog op de populariserende aard van de podcast wil hanteren, heeft zij niet vastgesteld of Beklaagden hebben voldaan aan de principes van wetenschappelijke integriteit in de gedragscode. Volgens de CWI is er op basis van het aangereikte materiaal en de reputatie van Beklaagden geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
4. Het Bestuur heeft het CWI-advies opgevolgd en de klacht ongegrond verklaard.
Verzoek
5. Verzoeker betoogt dat de CWI hem en Beklaagden ten onrechte separaat van elkaar heeft gehoord. Beklaagden zijn tijdens de hoorzitting waarbij Verzoeker afwezig was voor het eerst inhoudelijk op de klacht ingegaan, maar Verzoeker heeft hier niet op kunnen reageren. In het verlengde hiervan betoogt Verzoeker dat in het CWI-advies te zwaar wordt geleund op de verklaringen van Beklaagden.
Ook wijst Verzoeker erop dat Beklaagden in hun inhoudelijk weerwoord diverse aantijgingen doen aan Verzoekers adres waartegen Verzoeker zich niet heeft kunnen verweren terwijl zij hem en zijn boek in een negatief daglicht plaatsen. Verzoeker is het er verder niet mee eens dat de CWI een marginale toetsing heeft verricht. Volgens hem had de CWI de werkwijze van Beklaagden inhoudelijk moeten toetsen aan de principes van wetenschappelijke integriteit.
Verzoeker blijft bij zijn klacht dat 14 uitlatingen in de podcast feitelijk onjuist zijn, dan wel van alternatieve visies voorzien hadden moeten worden. Volgens Verzoeker hebben Beklaagden zich in de podcast laten leiden door buiten-wetenschappelijke voorkeuren en laten zij hun eigen perspectief of ideologie te veel doorklinken. Volgens Verzoeker is geen sprake van een wetenschappelijk debat, maar kaart hij de werkwijze van Beklaagden aan die volgens hem in strijd is met de principes van wetenschappelijke integriteit.
Verweer
6. Het Bestuur stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een schending van de wetenschappelijke integriteit en dat Verzoeker ook niet voldoende duidelijk heeft gemaakt welke normen van wetenschappelijke integriteit zouden zijn geschonden. Het Bestuur stelt verder dat met betrekking tot een podcast niet kan worden verlangd dat eisen over methodiek, uitvoering en ontwerp van wetenschappelijk onderzoek van toepassing zijn.
Een podcast wordt gekenmerkt door eenvoudiger taalgebruik, meer voorbeelden, minder gedetailleerde gegevens en bevat geen of weinig literatuurverwijzingen. Een podcast is bedoeld voor leken die niet gespecialiseerd zijn op het desbetreffende vakgebied en is dus een populairwetenschappelijke uiting die terughoudend getoetst moet worden. Na het lezen van het verzoekschrift dat opnieuw diverse verwijzingen bevat naar Verzoekers eigen werk en boekrecensies, is het Bestuur gesterkt in zijn standpunt dat Verzoeker de klachtenprocedure gebruikt om een wetenschappelijke discussie te voeren.
Reactie op het verweerschrift en laatste reactie
7. In zijn reactie op het verweerschrift van het Bestuur weerspreekt Verzoeker dat hij een wetenschappelijke discussie probeert te voeren die niet thuishoort in de klachtenprocedure. Verzoeker meent dat het LOWI voor de principiële vraag staat of de methode die Beklaagden hebben gebruikt om het onderwerp van de podcast te situeren, verenigbaar is met de principes van wetenschappelijke integriteit.
8. Het Bestuur merkt in zijn laatste reactie op dat hem niet is gebleken dat Beklaagden bij het maken van de podcast doelbewust zijn uitgegaan van een methode van situering die niet is gebaseerd op de principes van wetenschappelijke integriteit. Volgens het Bestuur hebben Beklaagden voldoende toegelicht hoe de podcast tot stand is gekomen en op welke informatie zij zich hebben gebaseerd.
Dat het in een podcast niet gebruikelijk is om verantwoording af te leggen over brongebruik, betekent volgens het Bestuur nog niet dat Beklaagden de wetenschappelijke integriteit hebben geschonden. Het Bestuur houdt verder vast aan het standpunt dat wel degelijk sprake is van wetenschappelijk verschil van inzicht tussen Verzoeker en Beklaagden.
Beoordeling van het verzoek
Vooraf
9. Bij de oordeelsvorming in deze casus zal het LOWI opmerkingen buiten beschouwing laten die zijn gemaakt over de persoon en/of reputatie van Verzoeker in academische kring. Het LOWI laat ook de overweging van de CWI buiten beschouwing dat er mede gelet op de reputatie van Beklaagden geen reden is om te betwijfelen dat Beklaagden aan de principes van wetenschappelijke integriteit hebben voldaan.
Procedureel
10. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen in LOWI-advies 2020-10 (zie overweging 12.5 van dat advies) vereist het beginsel van hoor en wederhoor dat partijen weten wat er op de hoorzitting is aangevoerd en dat zij kunnen reageren op elkaars standpunt. De meest voor de hand liggende en aangewezen manier voor partijen om op elkaars standpunt te reageren is partijen in elkaars aanwezigheid te horen.
Als daar zwaarwegende redenen voor zijn, zoals in deze zaak volgens de CWI het geval was, kunnen partijen echter buiten elkaars aanwezigheid worden gehoord. In zo’n geval kan een CWI alsnog recht doen aan het beginsel van hoor en wederhoor door partijen de mogelijkheid te bieden om te reageren op het verslag van de hoorzitting waarbij zij afwezig waren. De CWI heeft dat in deze zaak echter niet gedaan en beroept zich hiertoe op artikel 4.6, onder b, uit de Klachtenregeling wetenschappelijke integriteit Open Universiteit.
Hieruit volgt dat het bij het afzonderlijk horen van partijen voldoende is om partijen op de hoogte te stellen van wat er buiten hun aanwezigheid naar voren is gebracht tijdens de hoorzitting. Door het verslag van de hoorzittingen (na afloop van de oordeelsvorming) slechts ter kennisgeving aan Verzoeker toe te sturen, heeft Verzoeker niet op de ter zitting naar voren gebrachte standpunten van Beklaagden kunnen reageren.
Naar het oordeel van het LOWI is gelet hierop onvoldoende recht gedaan aan het beginsel van wederhoor. Voor zover artikel 4.6, onder b, van de Klachtenregeling aan het toepassen van wederhoor in de weg staat, zal het LOWI het Bestuur adviseren deze bepaling in de Klachtenregeling aan te passen.
11. Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van Verzoeker dat hij in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op hetgeen Beklaagden tijdens de hoorzitting naar voren hebben gebracht toen Verzoeker afwezig was.
Dat de CWI ervoor heeft gekozen om partijen afzonderlijk van elkaar te horen vanwege zwaarwegende omstandigheden, is niet in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. Anders dan Verzoeker, is het LOWI van oordeel dat de CWI deze beslissing voldoende heeft gemotiveerd.
12. In het verzoekschrift heeft Verzoeker alsnog gereageerd op hetgeen Beklaagden tijdens de hoorzitting buiten zijn aanwezigheid hebben aangevoerd. Het LOWI neemt deze reactie van Verzoeker mee in de verdere beoordeling van het Verzoek.
Inhoudelijk
13. Het LOWI is het met partijen eens dat de podcast een populairwetenschappelijke uiting is. Gelet op artikel 1.1, onder 3, van de Gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 betekent dit, zoals de CWI in haar advies reeds opmerkt, dat principes en normen uit die gedragscode van toepassing zijn voor zover dat in redelijkheid kan worden verlangd.
Het LOWI onderschrijft verder het uitgangspunt van de CWI dat niet alle normen uit de gedragscode van toepassing kunnen worden geacht. Een podcast is immers geen geschreven wetenschappelijk artikel (met uitgebreid notenapparaat), maar een audioproduct met een zekere laagdrempeligheid en toegankelijkheid.
14. Verzoeker klaagt dat de principes uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 zijn genegeerd. De CWI heeft met een verwijzing naar haar marginale toetsing aangegeven dat zij niet aan deze principes toetst.
Het LOWI is van oordeel dat het juist is om niet aan die principes te toetsen, maar baseert dit op de systematiek van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 in plaats van op de intensiteit van de toetsing. Volgens de gedragscode kunnen principes worden gezien als ‘deugden’ van een goede onderzoeker.
De principes brengen onderzoekers ertoe in allerlei verschillende omstandigheden de juiste keuzes te maken (zie p. 14 gedragscode). Bij de beoordeling van vermeende schendingen van de wetenschappelijke integriteit wordt het toetsingskader echter niet gegeven door de principes van wetenschappelijke integriteit, maar door de normen van wetenschappelijke integriteit (zie p. 7 gedragscode). Dit betekent niet dat de principes zonder betekenis zijn voor de beoordeling van vermeende schendingen van wetenschappelijke integriteit. De grens tussen wat een goede wetenschapper doet en wat een integere wetenschapper doet is immers niet altijd duidelijk te trekken (zie opnieuw p. 7 gedragscode).
Principes zijn ook leidend in casussen die niet door normen van hoofdstuk 3 worden gedekt (zie p. 14 gedragscode). Het LOWI leest de systematiek van de gedragscode zo dat in beginsel moet worden getoetst aan de normen en niet aan de principes van wetenschappelijke integriteit. Wetenschappers kunnen immers altijd eerlijker, zorgvuldiger, transparanter, onafhankelijker en verantwoordelijker handelen, maar dat is niet waar het bij een vermeende schending van de wetenschappelijke integriteit om gaat.
Het gaat niet om de vraag of een wetenschapper zo goed mogelijk heeft gehandeld, maar om de vraag of een wetenschapper een ondergrens heeft overschreden. Het LOWI ziet in deze casus geen aanleiding om naast een toets aan de normen, ook nog eens te toetsen aan de principes van wetenschappelijke integriteit.
15. De kernvraag die Verzoeker aan het LOWI voorlegt is of Beklaagden zich bij de situering van het onderwerp van de podcast te veel hebben laten leiden door hun eigen (politieke) perspectief.
Het LOWI heeft getoetst aan norm 18 (vermijd dat de keuze van methode wordt bepaald door buitenwetenschappelijke belangen) en concludeert dat Beklaagden deze norm niet hebben geschonden. Hierbij betrekt het LOWI de gehele podcast, ook al heeft Verzoeker aangegeven dat zijn klacht alleen over het eerste gedeelte van de podcast gaat.
Het LOWI acht het relevant om de gehele podcast bij zijn oordeel te betrekken, omdat daarin personen worden geïnterviewd die verschillende visies hebben op het onderwerp van de podcast en op de situering daarvan. Door deze opzet te kiezen hebben Beklaagden naar het oordeel van het LOWI voldoende vermeden dat de situering van het onderwerp zou worden bepaald door een buitenwetenschappelijk (politiek) perspectief.
16. Over de 14 uitlatingen die volgens Verzoeker onjuist zijn of onvoldoende van alternatieven zijn voorzien, overweegt het LOWI als volgt. Het LOWI is het met de CWI eens dat voldoende duidelijk is geworden op welke bronnen Beklaagden de situering van het onderwerp van de podcast hebben gebaseerd. De lijst met auteursnamen en jaartallen is daartoe voldoende, ook al heeft Verzoeker gewezen op enkele verschrijvingen daarin.
Uit het dossier blijkt dat Verzoeker zich vooral keert tegen de inhoud van één boek waarop Beklaagden de situering van het onderwerp van de podcast met name hebben gebaseerd. Het LOWI is van oordeel dat Beklaagden ervoor hebben kunnen kiezen om zich in grote mate te baseren op dit boek en om Verzoekers boek (met een alternatieve visie) niet te gebruiken voor de situering van het onderwerp. Beklaagden waren er niet toe gehouden de uitlatingen aan het begin van de podcast van alternatieven te voorzien.
Gelet op het karakter van een podcast zoals beschreven in overweging 13, is van schending van een norm uit de gedragscode geen sprake. Het LOWI is verder van oordeel dat geen sprake is van datafabricage (norm 19) of ongefundeerde conclusies (norm 38) en dat door middel van interviews voldoende expliciet is gemaakt dat alternatieve visies mogelijk zijn (norm 39).
Conclusie
17. Het verzoek is gegrond voor zover de CWI Verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op hetgeen Beklaagden tijdens de hoorzitting buiten Verzoekers aanwezigheid naar voren hebben gebracht. Het LOWI heeft Verzoekers reactie op de standpunten van Beklaagden meegenomen in de beoordeling van het Verzoek.
18. Het LOWI onderschrijft het aanvankelijk oordeel dat de klacht ongegrond is. Op een aantal punten legt het LOWI hier wel een andere motivering aan ten grondslag dan die uit het CWI-advies.
19. Gelet op het voorgaande zal het LOWI het Bestuur adviseren om het LOWI-advies aan het definitieve oordeel ten grondslag te leggen en de klacht definitief ongegrond te verklaren.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek gegrond voor zover de CWI Verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op hetgeen Beklaagden tijdens de hoorzitting buiten Verzoekers aanwezigheid naar voren hebben gebracht (overwegingen 10 en 11);
II. adviseert:
a. dit advies ten grondslag te leggen aan het definitieve oordeel en Verzoekers klacht daarin ongegrond te verklaren;
b. artikel 4.6, onder b, van de Klachtenregeling wetenschappelijke integriteit Open Universiteit aan te passen voor zover het in de weg staat aan het toepassen van het beginsel van wederhoor in de gevallen waarin partijen om zwaarwegende redenen buiten elkaars aanwezigheid worden gehoord.
Aldus vastgesteld op 14 oktober 2021 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.