Categorieën
Besluit

Besluit 2016-16

Besluit van het LOWI van 20 december 2016 ten aanzien van het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 8, 12 en 14 december 2016, om het advies van het LOWI van 7 december 2016 te herzien

Bij brieven van 8, 12 en 14 december 2016 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om terug te komen op het LOWI-advies van 7 december 2016 (verder: advies). Het advies is gegeven naar aanleiding van een verzoek van Verzoeker van 4 april 2016. Het advies betreft een besluit van het Bestuur van … van 15 maart 2016, genomen naar aanleiding van een klacht van Verzoeker over een vermoede schending van de wetenschappelijke integriteit door … (verder: Belanghebbende).

Verzoeker heeft in zijn brieven van 8, 12 en 14 december 2016 uiteengezet waarom hij het niet eens is met het advies. Met het advies van 7 december 2016 is echter de procedure bij het LOWI tot een einde gekomen. Het is vervolgens aan het Bestuur om te beslissen of het advies wordt opgevolgd. Het LOWI heeft daar geen bemoeienis mee en treedt daarom ook niet met een der betrokken partijen in discussie over de inhoud van het advies. De omstandigheid dat een betrokken partij het niet eens is met het advies, is geen reden om een advies te herzien.

Daarnaast heeft Verzoeker in zijn brieven van 8, 12 en 14 december 2016 e-mails overgelegd aan het LOWI, die hij nog niet eerder had overgelegd. Volgens Verzoeker zijn deze e-mails overtuigend bewijs van zijn (ongegrond verklaarde) standpunt dat er gerede twijfel kan bestaan aan de objectiviteit van het wetenschappelijke oordeel van Belanghebbende. Voor zover de brieven van 8, 12 en 14 december 2016 daarom tevens moeten worden opgevat als een verzoek om herziening van het advies, komt het LOWI tot het oordeel dat dit verzoek niet-ontvankelijk is. Het LOWI overweegt daartoe als volgt.

Algemeen

Het uitgangspunt bij klachtprocedures en verzoekprocedures bij het LOWI is hetzelfde als het uitgangspunt bij gerechtelijke procedures: deze procedures dienen, mede met het oog op de rechtszekerheid, op enig moment tot een definitief einde te komen. Het definitieve einde van een procedure bij het LOWI wordt gevormd door het advies van het LOWI, in casu uitgebracht op 7 december 2016.

Verzoeker heeft vrijwel direct daarna gevraagd om terug te komen op dit advies. Voor zover deze vraag moet worden gekwalificeerd als een verzoek om herziening of een herhaald verzoek, zijn artikel 9:23, onder i, juncto artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 7.4 van het Reglement LOWI van belang (zie ook LOWI-advies 2015-05 en LOWI-Besluit 2015-08). Deze bepalingen kunnen het in behandeling nemen van een dergelijk verzoek in de weg staan.

Verder is de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht relevant. Samengevat geldt bij een verzoek om herziening onverkort de vraag of zich na het eerdere besluit (in casu advies) nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die aanleiding geven om terug te komen op dat besluit.

Nova?

Op grond van de bovengenoemde bepalingen en jurisprudentie honoreert het LOWI een verzoek om herziening alleen wanneer er sprake is van zogenaamde nova, die van zodanige aard zijn dat zij aanleiding kunnen geven voor een andere beslissing. Met nova wordt bedoeld nieuwe feiten of omstandigheden die ná de eerdere beslissing (in casu advies) zijn voorgevallen, of feiten en omstandigheden, dan wel bewijsstukken, die niet vóór de eerdere beslissing hadden kunnen en dus hadden moeten worden aangevoerd.

Het in de brieven van 8, 12 en 14 december 2016 herhaalde standpunt van Verzoeker dat er gerede twijfel kan bestaan aan de objectiviteit van het wetenschappelijke oordeel van Belanghebbende, is door het LOWI in zijn advies van 7 december 2016 al beoordeeld en ongegrond verklaard.

De nieuwe argumenten die Verzoeker in deze brieven heeft aangevoerd, gelden uitdrukkelijk niet als nova. Verzoeker heeft daarnaast een aantal nieuwe e-mails overgelegd. Deze e-mails dateren alle uit de maanden februari, maart, april en mei van 2014. Alle e-mails zijn (mede) gericht aan, dan wel afkomstig van Verzoeker. Dat betekent dat ook deze e-mails niet kunnen worden gekwalificeerd als nova. Zij dateren van ruim voor het advies van 7 december 2016 en waren in het bezit van Verzoeker.

Verzoeker had deze bewijsstukken bij zijn verzoek van 4 april 2016 kunnen en dus ook moeten overleggen. Het alsnog overleggen van deze e-mails kan, nog los van de vraag of zij het LOWI tot een ander advies hadden gebracht, niet leiden tot de conclusie dat sprake is van nova. Dat Verzoeker de e-mails niet heeft overgelegd, komt voor zijn rekening en risico en is geen reden om een verzoek om herziening van het advies te honoreren.

Conclusie en besluit

Het LOWI stelt vast dat er geen nova zijn aangevoerd of gebleken en constateert dat artikel 7.4 van het Reglement LOWI en artikel 9:23, onder i, van de Algemene wet bestuursrecht in de weg staan aan het in behandeling nemen van het verzoek om het advies van 7 december 2016 te herzien. Het verzoek is niet-ontvankelijk.

Namens het LOWI,

Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter

mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris