Categorieën
Advies

Advies 2016-01

Advies van het LOWI van 13 januari 2016 ten aanzien van het verzoek van A, bij het LOWI ingediend op 28 april 2015 betreffende het besluit van het … Bestuur van …, naar aanleiding van het rapport van de Commissie …, opgesteld naar aanleiding van vermoede schending van de wetenschappelijke integriteit door A.

1. Het verzoek

Op 28 april 2015 heeft A (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om middels een advies aan het … Bestuur van … (verder: het Bestuur) een beoordeling te geven van het besluit van het Bestuur van … (verder: besluit). Het Bestuur is tot dit besluit gekomen naar aanleiding van het rapport van de commissie … van … (verder: rapport).

Ambtshalve onderzoek

Naar aanleiding van een artikel in … waarin Verzoeker werd beschuldigd van wetenschappelijk wangedrag, heeft het Bestuur de commissie … (verder: commissie) ingesteld. De opdracht aan de commissie was duidelijkheid te geven over de wijze waarop in het werk van Verzoeker gebruik wordt gemaakt van verwijzingen (naar werk van Verzoeker, naar werk van Verzoeker met anderen en naar werk van anderen). Aan het onderzoek van de commissie heeft derhalve geen concrete klacht over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit ten grondslag gelegen. Het gaat om een ambtshalve onderzoek.

Het rapport

Het rapport van de commissie is op …. uitgebracht en luidt samengevat als volgt.

De commissie beschikte over een lijst uit Metis (de universitaire database van wetenschappelijke output) van circa 2230 publicaties van Verzoeker vanaf 1970. De commissie heeft het onderzoek beperkt tot teksten die digitaal beschikbaar waren en die met software met elkaar vergeleken konden worden en is daarom uitgegaan van een lijst van publicaties vanaf 1995. Uit deze lijst afkomstig uit Metis zijn 364 publicaties geselecteerd die als gerefereerde wetenschappelijke publicatie waren gecategoriseerd.

Deze publicaties zijn met een software programma (iThenticate) gecontroleerd op overlappende passages met de uit Metis geselecteerde publicaties (de “interne lijst”) en ook met de overige publicaties in het referentiecorpus van iThenticate (de “externe lijst”). De publicaties uit de externe lijst zijn niet noodzakelijk afkomstig uit gerefereerde tijdschriften. Overlappende passages tot 50 woorden zijn buiten beschouwing gelaten. Waar overlap vanaf 50 woorden werd aangetroffen, heeft de commissie gecontroleerd of en op welke wijze werd verwezen en of de verwijzing adequaat was.

Van 103 van de 364 publicaties zijn om verschillende redenen geen gegevens beschikbaar gekomen over mogelijke overlap. De overige 261 publicaties zijn met iThenticate gescand op overlappende passages met publicaties op de interne en externe lijst. In 201 publicaties is geen relevante overlap van meer dan 50 woorden aangetroffen. In 60 publicaties is overlap zonder (adequate) verwijzingen aangetroffen. Bij 43 van deze publicaties gaat het om overlap met de interne lijst.

In een bijlage bij het rapport is voor de 60 publicaties met overlap aangegeven uit hoeveel woorden de overlap bestaat en of er sprake is van (adequate) verwijzing. Over de aard van de overlap heeft de commissie opgemerkt dat het gaat om voor het betoog relevante overlappende passages, waarbij voor de lezer niet duidelijk was dat het niet-oorspronkelijke tekst betrof.

Ook heeft de commissie opgemerkt dat de passages van verschillende omvang zijn, maar de indruk wekken van systematisch knip- en plakwerk, waarbij het regelmatig voorkomt dat enkele woorden in de gekopieerde tekst zijn weggelaten, toegevoegd of aangepast. Naar de mening van de commissie is dan nog steeds sprake van een letterlijk citaat. Soms is in de tekst wel verwezen, maar is niet duidelijk dat sprake is van letterlijk hergebruik.

De conclusies van de commissie luiden, samengevat, als volgt.

  • Hergebruik vanaf 50 woorden vindt regelmatig plaats. Het betreft vooral eigen werk, al dan niet met coauteurs. Bij de commissie is de indruk ontstaan dat het knip- en plakwerk dienstbaar was aan een mogelijke strategie die moest leiden tot een hoog aantal publicaties, meer dan tot een origineel oeuvre.
  • De omvang van de hergebruikte teksten is verschillend, soms gaat het om enkele zinnen en soms om hele alinea’s. Verwijzing naar eerder gebruikte teksten ontbreekt vrijwel altijd.
  • De commissie is van mening dat het aantal publicaties met overlap groot is: 60 van 261. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat mogelijke overlap met publicaties die om verschillende redenen niet in het onderzoek werden meegenomen niet aan het licht kon komen.
  • Ook als alleen de overlap met publicaties uit de interne lijst in aanmerking wordt genomen blijft het aantal publicaties met overlap groot, namelijk 43 publicaties.
  • Niet elk hergebruik van teksten is problematisch. Zo stelt de VSNU-code dat hergebruik zonder bronvermelding van eigen materiaal binnen veel wetenschapsgebieden niet problematisch is als het gaat om korte passages in inleiding, theorievorming en methodebeschrijving. Het hergebruik in de onderzochte publicaties gaat echter veel verder. De door de commissie gegeven voorbeelden tonen aan dat feitelijk sprake is van knip- en plakwerk om zo weer tot een nieuwe publicatie te komen. Daarmee is ook een mogelijke verklaring gegeven voor het ontzagwekkende aantal publicaties van Verzoeker.
  • Hoewel de passage uit de VSNU-code van zeer recente datum is (31 oktober 2014 als vervolg op het briefadvies “Correct Citeren” van de KNAW van 2 april 2014), was ook in 1995 al duidelijk dat hergebruik van eigen teksten zonder bronvermelding problematische vormen kon aannemen.
  • Het geschikt maken van een publicatie voor een ander publiek, eventueel met knip- en plakwerk, is niet per definitie laakbaar. Het hergebruik van eigen werk door Verzoeker heeft echter zodanige vormen aangenomen dat sprake is van een Questionable Research Practice zoals bedoeld in het briefadvies “Correct Citeren” van de KNAW. De QRP past in de kennelijk gekozen publicatiestrategie, waar kwantiteit leidend lijkt te zijn en nauwelijks in toptijdschriften wordt gepubliceerd.
  • In een klein aantal gevallen is overlap geconstateerd met publicaties van derden. Daarbij was veelal niet duidelijk welke publicatie het eerst aan de uitgever is gestuurd. Het ging nooit om meer dan een of enkele zinnen, zodat hieraan verder geen aandacht is besteed.
  • Bij het verzamelen van de geselecteerde publicaties is de commissie op verschillende onregelmatigheden in Metis gestuit. Invoering van de gegevens is vaak slordig gedaan.

Het besluit

Naar aanleiding van het rapport is het Bestuur overgegaan tot besluitvorming.
Op 3 maart 2015 heeft het Bestuur besloten om het rapport integraal over te nemen. Het Bestuur heeft dit per brief van 5 maart 2015 aan Verzoeker medegedeeld. Vermeld is dat het Bestuur de werkwijze van Verzoeker afkeurt.

Ook heeft het Bestuur onder meer besloten dat bij wijze van maatregel het volledige rapport en het besluit op 10 maart 2015 openbaar worden gemaakt, dat de betrokken coauteurs in overweging wordt gegeven de publicatie(s) terug te trekken of te rectificeren en dat de uitgevers van de publicaties op de hoogte worden gebracht van het rapport en het besluit.

Mede naar aanleiding van een gesprek met Verzoeker heeft het Bestuur zijn besluit van 3 maart 2015 heroverwogen. Dit is Verzoeker medegedeeld per mailbericht van 13 maart 2015, afkomstig van de rector magnificus. Het besluit is gewijzigd in die zin dat het rapport niet wordt toegezonden aan de redacties van de tijdschriften.

Ook is aangeduid dat het besluit om de betrokken auteurs in overweging te geven de publicaties terug te trekken of te rectificeren moet worden bezien in het licht van de wens van het Bestuur dat deze auteurs zelf, in het licht van het rapport, dienen te bepalen of daartoe aanleiding is. Het Bestuur heeft besloten vast te houden aan het voornemen om het rapport kort na 16 maart 2015 openbaar te maken, tenzij een kort geding aanhangig wordt gemaakt.

Op 17 maart 2015 heeft het Bestuur een derde besluit genomen. Dit is Verzoeker medegedeeld per mailbericht van 17 maart 2015, afkomstig van de beleidsadviseur bestuurszaken, tevens ambtelijk secretaris van de commissie. Verzoeker is medegedeeld dat het rapport op 17 maart 2015 om 13.00 uur wordt gepubliceerd en dat (een tweetal media) inzage hebben gehad in de bijlagen bij het rapport.

Het derde besluit luidt, samengevat:

  • De bevindingen en conclusies van de commissie worden overgenomen, met de kanttekening dat het Bestuur de term questionable research practice niet overneemt omdat deze van toepassing moet zijn op individuele publicaties en dat het Bestuur de suggestie van de commissie dat de werkwijze van Verzoeker een mogelijke verklaring is voor de omvang van zijn oeuvre niet overneemt.
  • Op 17 maart 2015 om 13.00 uur wordt het rapport openbaar gemaakt.
  • De coauteurs in dienst van de universiteit worden uitgenodigd zich te bezinnen op de vraag of de in het verleden gehanteerde gebruiken rond zelfcitatie afbreuk doen aan het imago van de wetenschap en aan te geven hoe zij in de toekomst uitwerking zullen geven aan de norm van artikel 1.5 van de herziene Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
  • Aan de hand van het rapport wordt het gesprek over dit thema binnen de universiteit geïntensiveerd.

Paragraaf 6.2 (Selectie lijst publicaties uit het onderzoek), 6.3 (Specificaties externe publicaties) en 6.4 (Voorbeelden) van het rapport zijn niet gepubliceerd.

Het verzoek

Verzoeker is het niet eens met het besluit en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Verzoeker meent dat bij de totstandkoming van het rapport en het besluit de wettelijke eisen ten aanzien van rechtmatigheid, zorgvuldigheid, vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid zijn geschonden, hetgeen heeft geleid tot beschadiging van de goede naam van Verzoeker.

Het verzoek is voorzien van verschillende bijlagen: het rapport zoals gepubliceerd, een verkort en een uitgebreid verweerschrift van Verzoeker naar aanleiding van het rapport, correspondentie van Verzoeker met de rector magnificus, de brief met het besluit van 3 maart 2015, de mail met het besluit van 13 maart 2015, de mail met het besluit van 17 maart 2015, …, een adhesiebetuiging van 81 buitenlandse collega’s, een overzicht van journals met publicaties van Verzoeker, een verslag van het gesprek van Verzoeker met de commissie op 3 maart 2014.

In onderdeel 3.1 van dit advies wordt het standpunt van Verzoeker verder weergegeven.

2. De procedure

Op 2 juni 2015 zijn Verzoeker en het Bestuur ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI in zijn vergadering van 20 mei 2015 heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Het Bestuur is in de gelegenheid gesteld om binnen 4 weken een verweerschrift in te dienen.

Het verweerschrift van het Bestuur is, nadat desgevraagd uitstel is verleend voor indiening, op 2 juli 2015 aan het LOWI gestuurd. Het LOWI heeft het Bestuur op 7 juli 2015 verzocht om het verweerschrift nader aan te vullen. Het Bestuur heeft de aanvulling op het verweerschrift op 22 juli 2015 doen toekomen aan het LOWI. Het LOWI heeft het verweerschrift en de aanvulling op het verweerschrift op 23 juli 2015 aan Verzoeker gezonden. Op 5 augustus 2015 heeft Verzoeker hierop gereageerd. Dit stuk van Verzoeker is op 6 augustus 2015 door het LOWI aan het Bestuur gezonden. Het Bestuur heeft op 3 september 2015, na daartoe desgevraagd uitstel te hebben gekregen, gereageerd.

In zijn vergadering van 25 juni 2015 heeft het LOWI besloten een hoorzitting te houden. Op 7 juli 2015 zijn Verzoeker en het Bestuur uitgenodigd voor deze hoorzitting om hun standpunt nader toe te lichten. Op 8 oktober 2015 heeft de hoorzitting plaatsgevonden. Daarbij was Verzoeker aanwezig. Namens het Bestuur waren aanwezig … en…, als ambtelijk secretaris van de commissie. Betrokkenen zijn gewezen op de geheimhoudingsplicht, hebben hun standpunt nader toegelicht en vragen van het LOWI beantwoord. Een verslag van de hoorzitting is aan dit advies gehecht.

3. Standpunten van partijen

3.1 Het standpunt van Verzoeker

Het standpunt van Verzoeker zoals verwoord in zijn verzoekschrift luidt, samengevat, als volgt.

Inleidende opmerkingen

Verzoeker heeft een uiteenzetting gegeven van de voorgeschiedenis en is ingegaan op eerdere procedures betreffende vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door (ook) Verzoeker. Naar aanleiding van de uitkomst van die procedures had het Bestuur, zo meent Verzoeker, in de huidige casus meer zorgvuldigheid en terughoudendheid in acht moeten nemen.

Verzoeker heeft verder aangevoerd dat er weliswaar geen concrete klacht over schending van wetenschappelijke integriteit was, maar dat wel een onderzoek naar zijn wetenschappelijke integriteit is uitgevoerd. Om die reden hadden de voor zo’n onderzoek geldende waarborgen in acht moeten worden genomen.

Bij aanvang van het onderzoek heeft Verzoeker gemeld dat de opdracht aan de commissie om een breed onderzoek te doen naar het gehele oeuvre van Verzoeker (teruggaande tot 1970), onmogelijk was. Over de samenstelling van de commissie heeft Verzoeker onder meer opgemerkt dat commissielid X ook zitting heeft gehad in de commissies Y die twee eerdere integriteitsonderzoeken betreffende Verzoeker hebben uitgevoerd.

Verzoeker heeft alleen aan het begin van het traject, op 3 maart 2014, contact gehad met de commissie. Eind december 2014 ontving Verzoeker het conceptrapport. De daaraan ten grondslag liggende computerscans, zijnde 5 ordners met duizenden pagina’s, zijn hem op 23 december 2014 toegezonden en later zijn nog 2 ordners gevolgd.

Zijn verzoek om een digitale versie is geweigerd en Verzoeker kreeg slechts de tijd tot eind januari 2015 om een reactie op het concept-rapport te geven. Binnen die termijn heeft Verzoeker ernstige en gefundeerde kritiek geuit, maar vrijwel direct daarna werd het definitieve rapport op 11 februari 2015 vastgesteld. Met de kritiek van Verzoeker is vrijwel niets gedaan.

Uit een oeuvre van 2400 zijn 364 publicaties geselecteerd, waarin de commissie slechts 43 gevallen van overlap heeft gevonden. Uitgaande van de juistheid van dit aantal, die Verzoeker betwist, is het de vraag of het een groot aantal is. Het gaat om minder dan 2% van alle publicaties vanaf 1970. De commissie heeft echter geconstateerd dat sprake was van questionable research practice en onterechte uitspraken gedaan over het publicatievolume van Verzoeker en de kwaliteit van de journals waarin hij publiceert.

Kritiek op het rapport

De werkwijze op basis van computerscans leidt niet tot een inhoudelijke beoordeling van de vraag of sprake is van intellectueel hergebruik van eigen teksten vanuit de optiek van wetenschappelijke originaliteit. Het onderzoeken van voornamelijk later werk, en niet al vanaf 1970, leidt tot een onaanvaardbare bias. De conclusies van de commissie zijn niet gebaseerd op representativiteit of op veranderende publicatietradities. Ook zaten er geen deskundige vakgenoten in de commissie.

De computerscans zitten vol fouten, onder meer veroorzaakt door fouten in de aanduiding van gerefereerde dan wel geïndexeerde tijdschriften, schending van het beginsel van ne bis in idem, misinterpretaties die de software niet heeft opgemerkt en gemiste, maar wel aanwezige, verwijzingen naar het eigen werk. Na correctie hiervan benadert het aantal overlappingen eerder een aantal van 0.

De normatieve waardeoordelen van de commissie missen grond. De term questionable research practice is niet van toepassing op casus van vóór het KNAW briefadvies van 2014, voor zover dat advies al betrekking zou hebben op onderzoekspraktijken van Verzoeker. De term is ongepast en wordt gebruikt om Verzoeker te blameren. De veronderstellingen over hoge publicatieproductie zijn uit de lucht gegrepen en de insinuaties over laagwaardige publicaties onwaar.

Ondanks de kritiek heeft het Bestuur het rapport overgenomen in een besluitvormingsproces dat te wensen overlaat en waarbij niet duidelijk is welke delen van het rapport precies zijn overgenomen. Verzoeker verwijt het Bestuur het rapport (deels) openbaar te hebben gemaakt, hetgeen mediarumoer heeft opgeleverd. Ten aanzien van het besluit en de procedure heeft Verzoeker een aantal vragen geformuleerd en geconcludeerd dat het Bestuur geen transparante en rechtlijnige koers heeft gevaren.

3.1.1 De gronden van het verzoek

Meer concreet heeft Verzoeker de navolgende zes gronden geformuleerd.

Ten aanzien van de openbaarmaking van het rapport

Het Bestuur was niet bevoegd het rapport, dat een integriteitsonderzoek was naar zelfplagiaat door Verzoeker, in de openbaarheid te brengen. Dat aan dit rapport geen klacht ten grondslag lag, maar een hetze van een journalist maakt de zaak ernstiger. De meest ernstige schending van het beginsel van faire behandeling is dat het Bestuur weliswaar afstand heeft genomen van conclusies uit het rapport, maar desondanks de niet-overgenomen negatieve kwalificaties in de openbaarheid heeft gebracht.

Ten aanzien van de zorgvuldigheid van het rapport

Het rapport bevat zodanig ernstige fouten dat de lijst van 43 publicaties niet kan dienen als uitgangspunt voor een normatief waardeoordeel. In het verweerschrift tegen het rapport heeft Verzoeker voorbeelden gegeven van onjuistheden en fouten in de selectie van 43 publicaties. Het gaat om publicaties die buiten de scope van een onderzoekpublicatie vallen, publicaties die niet zijn gepubliceerd in gerefereerde en geïndexeerde journals en om publicaties die al zijn onderzocht door de commissie Y en om die reden niet opnieuw mochten worden beoordeeld.

Ten aanzien van de verdenking van plagiaat

De aanleiding voor het onderzoek was in eerste instantie een verdenking van plagiaat. Het Bestuur heeft in het besluit ten onrechte niet als belangrijkste conclusie vermeld dat geen passage is aangetroffen die wees op plagiaat. Door dit niet expliciet te noemen heeft het Bestuur de eer en goede naam van Verzoeker geschaad.

Ten aanzien van de verdenking van zelfplagiaat

Ten onrechte heeft het Bestuur geen afstand genomen van de toepassing met terugwerkende kracht van de in oktober 2014 in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening opgenomen bepaling over hergebruik van eigen werk. De commissie is ingesteld in januari 2014 en heeft een bepaling toegepast die in oktober 2014 voor het eerst is opgenomen in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Dat is het veranderen van de regels tijdens een procedure.

Verder heeft de commissie ten onrechte gesteld dat het verbod op zelfplagiaat al in 1995 bestond. De commissie heeft geen argument of verwijzing gegeven waaruit blijkt dat in die tijd zelfplagiaat al verboden was. Bij de totstandkoming van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening in 2004 en bij de herziening hiervan in 2012 is geen bepaling over dit onderwerp opgenomen. Zelfcitatie is pas een probleem geworden sinds de procedure naar aanleiding van de commissie Y-I.

Ten aanzien van de coauteurs

De commissie heeft de coauteurs niet gevraagd naar hun aandeel in de door de commissie veroordeelde vorm van zelfplagiaat, hetgeen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Verzoeker is veroordeeld, zonder dat eventuele medeverantwoordelijkheid van coauteurs zelfs maar is onderzocht. Het gaat niet om het bewaken van de wetenschappelijke integriteit maar om een publieke hetze richting één persoon. Verzoeker wil eerherstel.

Ten aanzien van de motivering van de openbaarmaking van het rapport

De uitleg van het Bestuur dat het met de openbaarmaking van het rapport de meningsvorming over hergebruik van eigen teksten breder wenst te stimuleren, is ondeugdelijk. Een debat over hergebruik van eigen teksten uit het verleden is alleen legitiem als vaststaat dat destijds geldende normen zijn geschonden. Dat individuele publicaties niet inhoudelijk zijn onderzocht, staat een zorgvuldig debat in de weg. Hoewel het Bestuur er afstand van heeft genomen, is het oordeel van questionable research practice wel gepubliceerd, wetende dat dit schade toebrengt aan de reputatie van Verzoeker.

Tot slot heeft Verzoeker aangevoerd dat geformuleerde en geaccepteerde regels van wetenschappelijke integriteit moeten worden gerespecteerd door auteurs en dat zij ervan uit mogen gaan dat zij naar die regels worden beoordeeld. Het ad hoc verzinnen van nieuwe regels of procedures, en het van toepassing verklaren van nieuwe regels op zaken uit het verleden is uit den boze.

3.1.2 De verweerschriften van Verzoeker

Verzoeker heeft in twee verweerschriften (als bijlagen bij het verzoekschrift gevoegd) uiteengezet waarom het rapport onzorgvuldig zou zijn. Hieronder is de argumentatie samengevat weergegeven.

Verkorte versie verweerschrift

Er was na het advies van het LOWI van 25 februari 2015 over het besluit naar aanleiding van de klacht over (ook) Verzoeker geen reden om het onderzoek van de commissie te vervolgen, nu dat voortvloeide uit die eerdere integriteitsprocedure. Door het onderzoek door te zetten, heeft het Bestuur reputatieschade veroorzaakt. Verder is regelgeving met terugwerkende kracht van toepassing verklaard.

Met de publicatie van het rapport is de vereiste vertrouwelijkheid in een integriteitsonderzoek geschonden. Het merendeel van de 43 geconstateerde gevallen voldoet niet aan de selectiecriteria van de commissie, terwijl de selectie ook fouten bevat en 20% van de opgenomen publicaties al is onderzocht door de commissie Y. Vrijwel alle gevallen van overlap zijn te herleiden tot algemeen oriënterende zinnen, bij deskundigen bekende uitdrukkingen, technicalities en data-beschrijvingen die niets van doen hebben met originaliteit. In veel gevallen is een bron of verwijzing te vinden.

Uitgebreide versie verweerschrift

Met Verzoeker was afgesproken dat zou worden gekeken naar gerefereerde artikelen in geïndexeerde tijdschriften. Omdat overlap tussen twee artikelen betekent dat er in het ene journal een tekst is opgenomen die identiek is aan een tekst in het andere journal, dienen beide journals aan de kwalificatie gerefereerd en geïndexeerd te voldoen. Dat is niet het geval.

De commissie heeft terecht opgemerkt dat Metis een bont scala aan publicaties bevat, maar dat betekent dat de commissie zich ervan had dienen te vergewissen dat de geselecteerde artikelen voldeden aan de beide criteria “gerefereerd” en “geïndexeerd”. Dat is niet gebeurd. De meeste artikelen waarin zelfplagiaat is geconstateerd zijn gepubliceerd in meer populariserende tijdschriften, gericht op bredere kennisverspreiding en vallen niet in de categorie van hoogwaardige publicaties die zouden worden beoordeeld.

Het gebruik van computerscans en de afwezigheid van een expert op het vakgebied van Verzoeker, heeft geleid tot onjuiste resultaten. Zo is een discussiestuk over klimaatverandering aangezien voor een peer reviewed artikel in een hoogwaardig tijdschrift, is een inleiding op een special issue aangezien voor een gerefereerd artikel, zijn voorlopige papers beoordeeld, zijn abstracts en het CV van Verzoeker als overlap geïdentificeerd, is een artikel uit 2011 bekritiseerd omdat het geen verwijzing bevat naar een artikel uit 2013 en is een publicatie met zichzelf vergeleken.

Er is overlap geconstateerd met tussenproducten, halffabricaten en populariserende kennisbijdragen. Bij de kennisbijdragen gaat het om algemeen oriënterende, inleidende of technische bijdragen of om beknopte literatuurreviews, niet om hergebruik van eigen teksten met een claim van originaliteit. Dat is in het vakgebied van Verzoeker gevestigde praxis. Waarom zou men als men meerdere malen over hetzelfde onderwerp schrijft niet een aantal keren dezelfde uitdrukking mogen gebruiken? Een veelheid aan zelfcitatie wordt vaak als pedanterie beschouwd, bedoeld om het aantal citaties op te schroeven. De commissie heeft een mechanistische aanpak gehanteerd, zonder gevoel voor inhoud en context.

De eis van de commissie en het Bestuur dat wetenschappelijke publicaties origineel dienen te zijn, is in geen enkel reglement te vinden. In veel gevallen van overlap gaat het om obligate of bij deskundigen bekende opmerkingen, waarbij het meestal de contextualisering van het onderzoek betreft en niet het onderzoek zelf. De commissie heeft echter alle onvolledige bronvermeldingen over één kam geschoren. Verder zijn bronvermeldingen wel (indirect) te vinden, maar niet in de door de commissie gewenste vorm. Verzoeker acht een globale bronvermelding voor standaard uitdrukkingen voldoende.

De commissie is haar opdracht te buiten gegaan door de vraag te beantwoorden waaraan de “ontzagwekkende” productie van Verzoeker te danken is. Overigens had het herformuleren van de gebruikte zinnen niet tot een lagere productie geleid. Verder is de uitspraak van de commissie dat Verzoeker niet in hoogwaardige journals publiceerde, onjuist. Verzoeker heeft in de meeste internationale topjournals meerdere malen gepubliceerd.

Na de kritiek van Verzoeker op het conceptrapport is in het definitieve rapport 25% van de gewraakte publicaties gewijzigd en is een tiental nieuwe artikelen toegevoegd, die Verzoeker niet ter inzage heeft gekregen. Meer dan 20% van de publicaties in het rapport heeft Verzoeker niet kunnen controleren, hetgeen onzorgvuldig is.

De commissie is er ten onrechte vanuit gegaan dat de regels voor zelfplagiaat ondubbelzinnig zijn en reeds decennia lang bekend. Het Bestuur heeft notabene in het voorjaar van 2014 advies gevraagd aan de KNAW hierover. Ook het briefadvies van de KNAW heeft niet geleid tot uitgekristalliseerde regels. Het is in strijd met de rechtszekerheid om een globaal beoordelingskader dat eind 2014 is geformuleerd met terugwerkende kracht van toepassing te verklaren op gevallen tot in 1995 aan toe.

De uitgebreide versie van het verweerschrift is voorzien van een tabel waarin Verzoeker ten aanzien van 42 publicaties heeft geconcludeerd dat zij niet op de lijst van publicaties met overlap hadden mogen worden opgenomen. Elk van de 42 publicaties valt in één of meer van de volgende zes kolommen:

  • recente publicatie: geen peer reviewed artikel; geen journal met Web of Science (WoS), Web of Knowledge (ISI) of Thomson Reuters kwalificatie (1)
  • eerdere publicatie: geen peer reviewed artikel; geen journal met WoS, ISI of Thomson Reuters kwalificatie (2)
  • eerdere behandeling in commissie Y (3)
  • fouten in de scan (dubbeltelling, niet finale/originele versie van publicatie, bijv Research Memoranda (RM) (4)
  • aantoonbare aanwezigheid van een bron of verwijzing (5)
  • algemene oriënterende teksten (inleidende zinnen/common wisdom/obligate opmerkingen, standaard technicalities/formules/model- en databeschrijvingen, weergave bekende literatuuroverzichten) (6)
Steunbetuiging 81 buitenlandse collega’s

Verzoeker heeft een steunbetuiging (d.d. 25 februari 2014) overgelegd, ondertekend door 81 buitenlandse collega’s en gericht aan de rector magnificus van … . Daarin is onder meer vermeld dat Verzoeker zeer wordt gewaardeerd, dat er geen duidelijke regels zijn over zelfplagiaat, dat de werkwijze van Verzoeker ook door anderen wordt gehanteerd en dat de collega’s menen dat de beschuldigingen grond missen.

3.2 Het standpunt van het Bestuur

De reactie van het Bestuur zoals verwoord in het verweerschrift van 2 juli 2015 is primair gericht op de gronden van het verzoek (onderdeel 3.1.1). Ook is aandacht besteed aan de voorgeschiedenis.

Inleidende opmerkingen

Over de wetenschappelijke integriteit van Verzoeker zijn vragen gerezen die door de commissie zijn onderzocht aan de hand van (artikel 1.5 van) de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2014, de KNAW Notitie Wetenschappelijke Integriteit, de European Code of Conduct for Research Integrity van ALLEA en het briefadvies “Correct Citeren” van de KNAW. Het onderzoek is niet gebaseerd op een klacht, maar het Bestuur heeft op grond van eigen overwegingen voldoende aanleiding gezien voor een onderzoek.

De Regeling Bescherming Wetenschappelijke Integriteit … en de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … (die in werking is getreden na het besluit om onderzoek te verrichten), hebben betrekking op onderzoek naar meldingen en klachten en zijn dus niet op dit onderzoek van toepassing.

De procedurele eisen waarop Verzoeker zich beroept, gelden niet. Het is ook de vraag of het LOWI bevoegd is. Artikel 6.1 van het Reglement LOWI bepaalt dat het LOWI adviseert over een besluit over een klacht inzake schending van wetenschappelijke integriteit. Aan het besluit ligt echter geen klacht ten grondslag. Niettemin heeft het Bestuur aangegeven dat Verzoeker in beroep kon gaan om hem de mogelijkheid van onafhankelijke toetsing door het LOWI te bieden.

De omstandigheid dat commissielid X eerder lid was van de commissie Y en dat hij … is van …, is onvoldoende om de door Verzoeker gestelde schijn van partijdigheid te wekken.

Nu het onderzoek hergebruik en bronvermelding van teksten betreft en niet op vakinhoudelijke aspecten ziet, beschikte de commissie over voldoende deskundigheid voor die taak. Aan Verzoeker is bij het begin van het onderzoek de gelegenheid tot overleg geboden en hij heeft kunnen reageren op het conceptrapport. Ook heeft hij met het Bestuur kunnen overleggen over het te nemen besluit. Het besluit is naar aanleiding daarvan ook aangepast.

De onderzoeksmethodiek is uitgebreid beschreven en 50 woorden overlap is een alleszins aanvaardbare ondergrens. De selectie van artikelen is bepaald door factoren die neutraal zijn ten opzichte van de inhoud van die artikelen. De commissie heeft er niet voor gekozen om het hele oeuvre te beoordelen, waarmee een representatieve selectie ook niet aan de orde is. Bij substantieel hergebruik van teksten is geen sprake van wetenschappelijke originaliteit. De door de commissie gehanteerde criteria zijn duidelijk en vormen voldoende grondslag voor het oordeel.

Er is geen sprake van een mediahetze, maar van een zorgvuldig afgewogen besluit dat met het rapport op zorgvuldige wijze openbaar is gemaakt. Het Bestuur begrijpt dat de vragen die Verzoeker heeft geformuleerd, retorisch zijn bedoeld.

3.2.1 Ten aanzien van de gronden van het verzoekschrift

Ten aanzien van de openbaarmaking van het rapport

Het Bestuur was wel degelijk bevoegd om het rapport in de openbaarheid te brengen, nu het Bestuur ook bevoegd was om een onderzoek te laten verrichten. Het Bestuur heeft duidelijk aangegeven welke oordelen van de commissie niet zijn overgenomen.

Ten aanzien van de zorgvuldigheid van het rapport

De selectie van 43 publicaties bevat geen fouten. De selectie was zorgvuldig en op basis van in het rapport verantwoorde criteria. Er is geen rechtsregel die verbiedt dat eerder door de commissie Y beoordeelde publicaties ook door de huidige commissie worden beoordeeld. Het Bestuur is bereid om per publicatie commentaar te leveren. Verder was het aan de commissie, niet aan Verzoeker om de selectiecriteria voor de publicaties vast te stellen.

Ten aanzien van de verdenking van plagiaat

Blijkens het rapport is het niet uitgesloten dat er in het werk van Verzoeker ook plagiaat voorkomt, maar de commissie heeft dit buiten beschouwing gelaten. Er is voor gekozen om een algemeen beeld van het oeuvre te schetsen. Van het Bestuur kan niet worden verlangd openbaar te maken dat er geen sprake is van plagiaat, omdat dit niet is vastgesteld. Het Bestuur heeft de eer en goede naam van Verzoeker niet beschadigd, maar objectieve constateringen van de commissie overgenomen. Als er schade is, dan is die een gevolg van de onderliggende feiten waarvoor Verzoeker zelf verantwoordelijk is.

Ten aanzien van de verdenking van zelfplagiaat

De onaanvaardbaarheid van hergebruik van eigen werk zonder bronvermelding is niet pas ontstaan door de wijziging van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, maar er is sprake van codificatie van ongeschreven recht. Plagiaat is ook niet pas wetenschappelijk onaanvaardbaar geworden toen dit expliciet schriftelijke werd neergelegd.

Hergebruik van eigen werk zonder bronvermelding is niet pas sinds de commissie Y-I een probleem, maar dit volgt ook uit de ALLEA-code en het was ook daarvoor niet aanvaardbaar. De commissie heeft haar feitelijke bevindingen op dit punt weergegeven en aan haar oordeel expliciet toegevoegd dat dit ook al in 1995 duidelijk was. Het Bestuur heeft dit nog verder genuanceerd door niet over te nemen dat sprake is van questionable research practice.

Ten aanzien van de coauteurs

Het onderzoek betrof het oeuvre van Verzoeker en had zijn werk als rode draad. Als in werk van Verzoeker met één bepaalde coauteur veel hergebruik van teksten zonder bronvermelding was aangetroffen, dan was er wellicht reden geweest om de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden. Dat was echter niet het geval. Er was voldoende aanleiding om het werk van Verzoeker te onderzoeken, hetgeen niet uitsluit dat in de toekomst ook werk van andere …medewerkers wordt onderzocht. Op dit moment is dat nog niet het geval. Er is geen aanleiding voor eerherstel.

Ten aanzien van de motivering van de openbaarmaking van het rapport

De openbaarmaking van het rapport is gebeurd zonder de bijlagen waarin tot andere personen herleidbare gegevens voorkomen. Het gaat om gerefereerde artikelen, de selectie van het werk van Verzoeker is verantwoord en 20 jaar is geen geringe of irrelevante onderzoeksperiode. De commissie heeft verantwoord dat ook destijds geldende normen inhielden dat hergebruik zonder bronvermelding niet is toegestaan.

Elke publicatie is eveneens handmatig beoordeeld, maar het inhoudelijk onderzoeken van de publicaties valt buiten de onderzoeksopdracht.

Het Bestuur heeft vastgesteld dat het rapport aan de zorgvuldigheidseisen voldoet en het rapport terecht openbaar gemaakt. Openbaarmaking kon ook niet achterwege blijven, aangezien de zaak door de media in gang was gezet. Het niet-publiceren van de bijlagen was een aanzienlijke concessie ten gunste van de reputatie van Verzoeker.

Door openbaarmaking werd controleerbaar wat de bevindingen van de commissie waren en werd dit niet overgelaten aan speculaties in de media. Als uit het rapport was gebleken dat er geen twijfel is over de wijze van verwijzen door Verzoeker, zou het Bestuur dat naar buiten hebben gebracht. Dat het onderzoek uitwees dat er wél wat aan te merken is op het verwijzen door Verzoeker, betekent niet dat het onderzoek niet openbaar gemaakt zou mogen worden.

Het Bestuur heeft duidelijk aangegeven het oordeel van questionable research practice niet over te nemen en het is niet zo dat het oordeel van de commissie op dit punt door het relevant publiek als meer gezaghebbend wordt aangemerkt.

Van het ad hoc verzinnen van eigen nieuwe regels of procedures en met terugwerkende kracht toepassen daarvan op het verleden is geen sprake.

3.2.2 Aanvullend verweerschrift

Na een daartoe strekkend verzoek van het LOWI, is het Bestuur middels een aanvullend verweerschrift ingegaan op de in 3.1.2 genoemde tabel van Verzoeker. Ook heeft het Bestuur het volledige rapport van de commissie overgelegd.

Het Bestuur heeft benadrukt dat het aan de commissie was om te bepalen welke selectie werd gemaakt en dat deze selectie is gebaseerd op de in Metis beschikbare gegevens over publicaties van Verzoeker. Onderzocht zijn publicaties die in Metis zijn aangemerkt als wetenschappelijk gerefereerd (peer-reviewed). Wie in de praktijk de gegevens ook invoert, de wetenschapper krijgt ten minste eenmaal per jaar een overzicht en is en blijft verantwoordelijk voor de inhoud van Metis.

Recente en eerdere publicatie: geen peer reviewed artikel; geen journal met WoS, ISI of Thomson Reuters kwalificatie (categorie 1 en 2)

De commissie heeft uit Metis publicaties geselecteerd die als wetenschappelijk gerefereerd zijn aangeduid. Derden moeten kunnen afgaan op Metis. Zelfs als een publicatie in Metis zou zijn opgenomen die niet peer reviewed is, dan mag deze in de vergelijking worden betrokken. Dat een publicatie zou zijn meegenomen die niet peer reviewed is, doet ook niets af aan de bevindingen over die publicatie. De commissie heeft nooit aangegeven dat de selectie tevens zou berusten op WoS, ISI of Thomson Reuters. Dit is door Verzoeker zelf bedacht.

Eerdere behandeling in commissie Y (categorie 3)

De commissie is onafhankelijk van andere commissies en heeft ervoor gekozen een algemeen beeld te schetsen van de werkwijze van Verzoeker met betrekking tot het verwijzen naar eerder werk. Er was geen reden om publicaties die eerder mogelijk object van onderzoek waren niet mee te nemen. Het Nederlandse recht kent, met uitzondering van het strafrecht, geen algemeen ne bis in idem beginsel.

Fouten in de scan (dubbeltelling, niet finale/originele versie van publicatie, bijv RM (categorie 4)

Dubbeltellingen zijn bij de handmatige controle weggelaten uit de resultaten, gebruik van Research Memoranda is vermeden. Dit blijkt uit de bijlagen van het rapport waarbij RM zijn aangemerkt als een categorie die buiten beschouwing is gelaten. Omdat de RM buiten de selectie vielen, is het mogelijk dat ze als vergelijkende publicatie zijn gebruikt. Eventuele overlappingen die daaruit zijn gekomen, zijn door de commissie in het rapport niet benadrukt.

Aantoonbare aanwezigheid van een bron of verwijzing (categorie 5)

Verzoeker heeft zijn stelling niet onderbouwd, zelfs niet met een voorbeeld. Alle scanrapportages zijn handmatig bekeken. Overlappingen die standaard technicalities, obligate opmerkingen, personalia etc. betroffen zijn weggelaten. De commissie kon niet te ver inhoudelijk ingaan op de overlappende passages, omdat zij zich dan zou bemoeien met de wetenschappelijke inhoud ervan.

Algemene oriënterende teksten (inleidende zinnen/common wisdom/obligate opmerkingen, standaard technicalities/formules/model- en databeschrijvingen, weergave bekende literatuuroverzichten) (categorie 6)

Het Bestuur heeft verwezen naar paragraaf 6.4 van het rapport, bestaande uit de voorbeelden 1A, 1B en 1C (publicatie 31), 2A en 2B (publicatie 35), 3 (publicatie 55), 4 (publicatie 109) en 5 (publicatie 149). Hiermee is een indruk gegeven van het type overlappende tekst. De voorbeelden spreken het gestelde in kolom 6 van de tabel van Verzoeker tegen.

Verder heeft het Bestuur opgemerkt dat Verzoeker niet is ingegaan op de publicaties met overlap met de externe lijst en erop gewezen dat de lijst van 60 publicaties feitelijk 61 publicaties betreft, aangezien de lijst van 43 publicaties feitelijk 44 publicaties bevat.

3.3 Reactie Verzoeker op het (aanvullend) verweerschrift

Op 5 augustus 2015 heeft Verzoeker het LOWI zijn reactie op het verweerschrift en het aanvullend verweerschrift van het Bestuur doen toekomen. Daarbij heeft Verzoeker inleidend opgemerkt dat het Bestuur op diverse grieven niet heeft gereageerd.

3.3.1 Reactie Verzoeker op het verweerschrift

Naar aanleiding van de inleidende opmerkingen bij het verweer

Verzoeker betwist niet het recht van het Bestuur om zijn oeuvre te laten beoordelen, maar wel om dit te doen op basis van een KNAW briefadvies dat pas in 2014 is geformaliseerd. Nu eerdere klachten over de wetenschappelijke integriteit van Verzoeker door het LOWI ongegrond zijn bevonden, ontvalt ook grotendeels de grond aan het onderzoek van de commissie.

Het is onduidelijk welke (procedurele) regelingen zijn toegepast. Er was wel degelijk sprake van concrete klachten en daarmee van een zaak betreffende wetenschappelijke integriteit. De Regeling Bescherming Wetenschappelijke Integriteit … en de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … hadden, onder meer ten aanzien van de vertrouwelijkheid, moeten worden nageleefd.

Het Bestuur stelt ten onrechte de bevoegdheid van het LOWI ter discussie, zeker nu het zelf in het besluit heeft verwezen naar het LOWI en ook verweer voert bij het LOWI.

Om de schijn van partijdigheid te vermijden, had X geen commissielid mogen zijn. Het onderzoek van de commissie betreft deels zaken die eerder zijn onderzocht door de commissie Y, waarvan X deel uitmaakte. X draagt ook de verantwoordelijkheid voor de verklaring in het rapport van de commissie Y dat ruime toepassing van zelfcitatie zonder bronvermelding gelijk staat aan plagiaat.

Verder heeft hij als … van … geschreven dat de regels rond zelfcitatie onduidelijk waren, zodat het geen pas geeft dat hij lid is van een commissie die een oordeel moet geven over de aanvaardbaarheid van wijzen van zelfcitatie. Tot slot dient een lid van een bestuursorgaan zich afzijdig te houden van het vellen van een oordeel over een persoon die, zoals hier, lid is van dezelfde organisatie (te weten … en …).

De commissie beschikte niet over voldoende deskundigheid voor een gekwalificeerd oordeel en kon door het gebruik van een softwareprogramma geen onderscheid maken tussen tekstuele en inhoudelijke overlap. De vraag of de door Verzoeker gehanteerde wijze van zelfcitatie gebruikelijk of aanvaardbaar was, is door de steunbetuiging van 81 collega’s bevestigend beantwoord. De publicatiepraxis had ook volgens het KNAW briefadvies moeten worden meegewogen.

Verzoeker mocht ervan uitgaan dat de werkafspraken gemaakt in het overleg met de commissie werden nagekomen. Verder zag de kritiek van Verzoeker op het onzorgvuldige besluitvormingsproces.

De grens van 50 woorden is arbitrair en het Bestuur heeft niet aangegeven waarom 50 woorden een aanvaardbare ondergrens is. In een vorige hoorzitting bij het LOWI werd nog gesproken over een grens van 100 woorden. Verder heeft de selectie van artikelen vertekening doen ontstaan: boeken zijn buiten beschouwing gelaten evenals publicaties tussen 1970 en 1995. Het is niet zorgvuldig dat het Bestuur algemene conclusies heeft getrokken uit een anekdotisch en incompleet onderzoek. Er is geen regel die voorschrijft dat wetenschappelijke publicaties 100% origineel moeten zijn.

Het verwijt questionable research practice staat in het door het Bestuur openbaar gemaakte rapport, welk verwijt zonder de bijlagen echter door niemand te toetsen is. De term is door verschillende kranten in koppen gebruikt, zonder enige nuancering. Het Bestuur had kunnen voorzien dat dit zou leiden tot een mediahetze met onnodige naamsbeschadiging.

Naar aanleiding van het verweer ten aanzien van de openbaarmaking van het rapport

Het rapport is in strijd met de regels inzake vertrouwelijkheid al vóór de procedure bij het LOWI bekend gemaakt. Er staat nog niet vast dat de oordelen van de commissie en het besluit van het Bestuur op goede grond zijn genomen. Overigens had het Bestuur ook kunnen besluiten om niet het rapport te publiceren, maar alleen het besluit (met het mildere oordeel).

Naar aanleiding van het verweer ten aanzien van de zorgvuldigheid van het rapport

Volgens Verzoeker is aangetoond dat het rapport fouten bevat en dat de lijst van onderzochte publicaties items bevat die niet hadden mogen worden opgenomen. Verder opent de stelling van het Bestuur dat er geen rechtsregel is die verbiedt dat door de commissie(s) Y op integriteit onderzochte publicaties nogmaals worden beoordeeld, de weg voor schending van het beginsel van ne bis in idem. De commissie Y-2 heeft zich destijds zelfs niet uitgesproken over de beschuldigingen van zelfplagiaat in de tweede anonieme klacht, hetgeen is overgenomen door het Bestuur zodat het nu niet meer mogelijk is om dezelfde artikelen als een verwijtbare vorm van zelfplagiaat te bestempelen.

Naar aanleiding van het verweer ten aanzien van de verdenking van plagiaat

Zolang plagiaat niet is aangetoond, hoort dit begrip geen rol te spelen. De formulering van de commissie dat plagiaat niet kan worden uitgesloten maar buiten beschouwing wordt gelaten, is een slag in het gezicht van elke integere wetenschapper. Het Bestuur had in zijn besluit afstand moeten nemen van deze vage beschuldiging van plagiaat. De commissie had moeten komen tot een bevestiging óf een weerlegging van de geruchten van plagiaat, niet tot een niet-gespecificeerde beschuldiging van plagiaat.

Het Bestuur heeft schade toegebracht aan de eer en goede naam van Verzoeker. Het verweer dat dit aan Verzoeker zelf te wijten is, gaat voorbij aan het procedureel en inhoudelijk onrechtmatig handelen door het Bestuur.

Naar aanleiding van het verweer ten aanzien van de verdenking van zelfplagiaat

Het ongeschreven recht waarnaar het Bestuur verwijst, is Verzoeker niet bekend. Voor het geval het Bestuur zijn beroep op het KNAW briefadvies en de daarop gebaseerde bepaling 1.5 uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening wil handhaven, wijst Verzoeker op de conclusie in dit briefadvies waarin is opgemerkt dat “terughoudendheid geboden is bij het beoordelen van publicaties uit het verleden op basis van niet bestaande regels over hergebruik, zeker waar ook ongeschreven regels, zoals ook dit advies laat zien, de nodige grijstinten bevatten.” De ALLEA-code is geen landelijke gedragscode, maar is door Z opgesteld voor ALLEA. Er valt ook geen toetsbare basis uit af te leiden voor de gehanteerde criteria, zoals de grens van 50 woorden.

Het rapport geeft geen vindplaats of bron waaruit zou blijken dat hergebruik van eigen teksten zonder verwijzing al in 1995 onaanvaardbaar werd geacht, met name indien het gaat om een of enkele paragrafen. In de Notitie Wetenschappelijke Integriteit (2001) is hierover niets vermeld en ook niet in de eerste Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2004) of de herziening daarvan (2012). De discussie over zelfplagiaat is pas ontstaan na perspublicaties in januari 2014 en het rapport van de commissie Y-I. Er bestonden geen regels, dan wel er was geen overeenstemming over het fenomeen zelfplagiaat.

Naar aanleiding van het verweer ten aanzien van de coauteurs

Bijna alle publicaties zijn co-publicaties, zodat het ongerechtvaardigd is om de zoeker uitsluitend op Verzoeker te richten. Verder zijn in vele publicaties niet-gerefereerde citaties van het werk van de coauteurs te vinden. De commissie heeft verzuimd hiernaar te kijken.

Naar aanleiding van het verweer ten aanzien van de motivering van de openbaarmaking

Van een handmatige beoordeling is in het rapport niets terug te vinden, de selectie van publicaties bevat talloze ernstige fouten.

Verzoeker is op de dag van publicatie van het rapport gebeld door een journalist die het rapport mét bijlagen van het Bestuur had ontvangen. Dat staat gelijk aan openbaarmaking van het gehele rapport. Het is onverteerbaar dat geruchten in de media de bron van een onderzoek naar wetenschappelijke integriteit vormen en dat daarover dus ook in het openbaar zou moeten worden gepubliceerd. Had Verzoeker niet, net als de coauteurs, recht op bescherming? Nu een schending van de wetenschappelijke integriteit niet is aangetoond, had het Bestuur dit publiekelijk moeten erkennen. Sommige kranten hebben met graagte geschreven over de negatieve kwalificaties in het rapport.

3.3.2 Reactie Verzoeker op het aanvullend verweerschrift

Uit het verslag van het overleg tussen Verzoeker en de commissie blijkt dat is afgesproken dat de commissie gerefereerde en geïndexeerde artikelen zou selecteren. Om de commissie volledig te informeren, heeft Verzoeker in maart 2014 een 100% betrouwbare lijst met alle (2400) publicaties toegezonden waaruit een selectie kon worden gemaakt.

In plaats daarvan heeft de commissie een incomplete en niet op kwaliteit getoetste Metis-bron gebruikt. Verzoeker zelf heeft zich nooit bezig gehouden met Metis, publicaties werden eens per jaar door anderen ingevoerd. Merkwaardig is ook dat in het rapport publicaties uit 2014 zijn betrokken, terwijl Verzoeker die zelf pas begin 2015 heeft aangeleverd. De opmerking dat Verzoeker zelf selectiecriteria heeft bedacht is onwaar: X heeft tijdens het overleg aangegeven dat de zoeker zou worden gericht op WoS publicaties.

Naar aanleiding van het verweer ten aanzien van categorie 1 en 2

Veel geselecteerde artikelen voldoen niet aan het criterium van gerefereerd én geïndexeerd. Informele publicaties (te weten aanloopproducten naar een officiële publicatie en populariserende en disseminerende publicaties) hadden moeten worden uitgefilterd. Door deze publicaties mee te nemen, is de kans op zelfcitatie veel groter. Men gaat niet voor elke lezing weer een nieuwe bijdrage schrijven.

Naar aanleiding van het verweer ten aanzien van categorie 3

Er is een herhaling van zetten nadat de commissie Y verschillende identieke publicaties had onderzocht. Vanwege het lidmaatschap van X was er wél sprake van afhankelijkheid tussen de commissies. Het LOWI heeft naar aanleiding van een klacht van Verzoeker een ontlastende verklaring afgegeven over diens werkwijze, die op 1 juli 2015 door het Bestuur is overgenomen. Het verweerschrift stelt dit weer ter discussie. Een aantal voorbeelden in bijlage 6.4 van het rapport overlapt grotendeels met het werk van de commissie Y. De verwijzing naar het strafrecht is nodeloos kwetsend.

Naar aanleiding van het verweer ten aanzien van categorie 4

Er zijn veel scanfouten te vinden, zoals overlap met discussiepapers of boekbijdragen en de aanwezigheid van editorials en dubbeltellingen. Fouten dienen te worden toegegeven in plaats van weggemoffeld met de opmerking dat eventuele foutief opgenomen overlappingen niet zijn benadrukt in het rapport. Het verweer dat het rapport zorgvuldig is opgezet, mist grond. Verzoeker heeft in productie 1 uiteengezet dat sprake is van vele fouten.

Naar aanleiding van het verweer ten aanzien van categorie 5

De onderbouwing van categorie 5 is te vinden in bijlage 2b bij het verzoek aan het LOWI. Verder is in productie 1 met enige voorbeelden aangetoond dat in vele gevallen wel sprake is van een verwijzing. Ook zijn er vele voorbeelden van overlap op basis van standaard technicalities, common wisdom en obligate passages die geen verwijzing behoeven. De handmatige controle heeft gefaald.

Naar aanleiding van het verweer ten aanzien van categorie 6

In productie 1 is aangetoond dat een groot aantal als overlap betitelde passages behoort tot common wisdom en dat het voorzien van dergelijke standaardzinnen van een zelfcitatie een koddige indruk zou maken bij deskundigen.

Tot slot heeft Verzoeker opgemerkt dat het verzoek de lijst van 43 publicaties betreft en dat nu vanuit het niets een externe lijst is verschenen. Deze lijst is niet gebaseerd op Metis maar op internet en bevat (fragmenten van) publicaties die geen status hebben. Deze externe lijst is strijdig met de door de commissie geformuleerde selectiecriteria.

De commissie heeft Verzoeker in de kersttijd slechts enkele weken de tijd gegeven voor een reactie op het conceptrapport en verder uitstel hiervoor geweigerd. Bij zijn reactie op het (aanvullend) verweer van het Bestuur heeft Verzoeker een productie 1 overgelegd, mede ter onderbouwing van bijlage 2b bij zijn verzoek aan het LOWI. In productie 1 zijn voorbeelden opgesomd van publicaties die volgens Verzoeker ten onrechte zijn geselecteerd.

3.4 Laatste reactie van het Bestuur

Op 3 september 2015 heeft het Bestuur gereageerd op de reactie van Verzoeker zoals weergegeven onder 3.3. Ten aanzien van verschillende onderdelen van deze reactie van Verzoeker heeft het Bestuur aangegeven geen verder commentaar te geven, maar het niet met Verzoeker eens te zijn.

Naar aanleiding van de reactie op het verweerschrift

Het briefadvies van de KNAW was niet de basis van het onderzoek, maar mag worden gelezen als een nadere weergave van ongeschreven regels die algemeen geaccepteerd zijn.

Het Bestuur had reden om een onderzoek in te stellen en in tegenstelling tot wat Verzoeker beweert, zijn eerdere klachten geheel of gedeeltelijk gegrond gebleken.

De commissie heeft een zorgvuldige procedure gevolgd en het Bestuur is zorgvuldig omgegaan met de resultaten van het onderzoek.

Het Bestuur bestrijdt de bevoegdheid van het LOWI niet.

Bij een beroep op (de schijn van) partijdigheid dienen feiten te worden gesteld en dient aannemelijk te worden gemaakt dat de betreffende persoon over de concreet voorliggende vragen niet onpartijdig kan oordelen. Er is geen twijfel over de onpartijdigheid van X. Het enkele lidmaatschap van eerdere commissies is daarvoor onvoldoende.

De commissie heeft aangegeven welke criteria zijn gehanteerd. De praktijk in een vakgebied kan van belang zijn, maar hoeft niet doorslaggevend te zijn. Het Bestuur was niet betrokken bij de keuzes van de commissie. De overgelegde steunbetuiging van collega’s is niet gebaseerd op een beoordeling van de teksten die de commissie wel heeft beoordeeld en is geen objectief wetenschappelijk oordeel.

Het verslag van de commissie was een verslag van het besprokene en bevat geen werkafspraken.

In het rapport zijn de aantallen woorden gespecificeerd, zodat het goed mogelijk is om te zien hoe het beeld van de commissie is ontstaan. In veel gevallen is sprake van méér woorden overlap dan de door Verzoeker gesuggereerde ondergrens van 200 tot 250 woorden.

De commissie heeft gekozen voor de beoordeling van een relevant deel van het oeuvre van Verzoeker, dat nog altijd een aanzienlijke hoeveelheid publicaties omvat, en heeft dat in het rapport verantwoord.

Het Bestuur vindt niet dat elke publicatie per definitie uit 100% origineel werk moet bestaan. Wel vindt het Bestuur dat wanneer passages niet origineel zijn, de lezer daarvan op de hoogte moet worden gebracht. Dat onderzoek voortbouwt op eerder onderzoek, betekent nog niet dat de tekst van een eerdere publicatie mag worden overgenomen zonder afdoende bronvermelding.

Het onderzoek is niet op een klacht gebaseerd. De geheimhoudingsplicht op grond van artikel 10 van het Reglement LOWI geldt vooral voor het geval een klacht bij nader inzien ongegrond blijkt te zijn. Dat is hier niet aan de orde. Verder heeft het Bestuur na onder meer een gesprek met Verzoeker besloten om de bijlagen niet te publiceren. De privacy van de coauteurs speelde een belangrijke rol.

Ne bis in idem is een regel uit het strafrecht en in het bestuursrecht is het juist wel toegestaan een nieuw besluit te nemen als nieuwe feiten bekend worden. Overigens vallen de organen van … niet onder de werking van het bestuursrecht.

De juistheid van de gegevens in Metis is de verantwoordelijkheid van Verzoeker.

Het LOWI kan niet worden gevraagd om een oordeel te geven over al dan niet onrechtmatig handelen van het Bestuur, daartoe is de burgerlijke rechter bevoegd. Hetgeen Verzoeker stelt is overigens ook onvoldoende om tot onrechtmatigheid te concluderen.

In het recht wordt vaak met ongeschreven normen gewerkt, zoals de beginselen van behoorlijk bestuur. Deze ongeschreven normen worden vaak later vastgelegd. De geschreven normen waaraan de commissie heeft getoetst, bestonden voor hun codificatie al als ongeschreven recht. Er is niet getoetst aan het KNAW briefadvies. Het feit dat de commissie een algemeen beeld heeft geschetst in plaats van in detail te treden over individuele publicaties, getuigt van terughoudendheid.

Z is niet in zijn eentje verantwoordelijk voor de ALLEA code. Het Bestuur heeft het recht om deze erkende Europese code toe te passen. Er is geen rechtsregel waaruit volgt dat alleen een Nederlandse code zou mogen worden toegepast. Op grond van de ALLEA code had geen enkele ondergrens hoeven te worden gehanteerd. Een ondergrens van 50 woorden is juist extra zorgvuldig.

Het rapport met bijlagen is aan de journalisten van (een tweetal media) verstrekt, zodat zij zich een goed oordeel konden vormen en onder de voorwaarde dat zij daaruit niets zouden publiceren. De bescherming van de privacy van de in de bijlagen voorkomende personen was gegarandeerd. Dergelijke afspraken met journalisten worden nagekomen.

Het was niet aan de commissie om zich bezig te houden met de wetenschappelijke inhoud van de publicaties. De commissie heeft na een geautomatiseerde voorselectie de publicaties ook zelf beoordeeld op overlap.

Mediageruchten waren niet de aanleiding voor het onderzoek, maar het Bestuur zag zich wel genoodzaakt in actie te komen op basis van een paginagrote publicatie in …. Het Bestuur was ook ten opzichte van Verzoeker in gebreke gebleven, wanneer geen actie was ondernomen. De vele aandacht in de media noopte tot publiekelijk verantwoording afleggen over de gang van zaken, hetgeen met terughoudendheid is gebeurd.

Het oordeel van het Bestuur ging minder ver dan dat van de commissie. Het is niet zo dat een (instelling) moet zwijgen zolang geen sprake is van een harde schending van de wetenschappelijke integriteit. Zeker bij een prominente publicatie in de pers, moet een (instelling) ook verantwoording afleggen aan het publiek. Helaas was de conclusie niet dat er helemaal niets aan te merken viel op het werk van Verzoeker.

Naar aanleiding van de reactie op het aanvullend verweerschrift

De commissie hoefde niet in te gaan op het voorstel van Verzoeker om de door hem geselecteerde publicaties te beoordelen. De auteur is verantwoordelijk voor correcte opname van publicaties in Metis. Derden, ook de commissie, moeten erop kunnen vertrouwen dat de aard van de publicaties correct is aangegeven. Dat Verzoeker kennelijk nooit heeft gecontroleerd of de vermelding van zijn publicaties in Metis correct was, betekent niet dat derden niet op Metis af mogen gaan.

De kritiek van Verzoeker spitst zich toe op de selectie van de onderzochte publicaties, maar niet op het feit dat aanzienlijke overlap zonder correcte bronvermelding is geconstateerd. Dat is anders bij categorie 5, maar hier onderbouwt Verzoeker zijn stellingen niet.

Het Bestuur bestrijdt dat correcte bronvermelding op vakgenoten een koddige indruk zou maken.

De commissie heeft Verzoeker voldoende in de gelegenheid gesteld om de documentatie te controleren en hem het gevraagde uitstel om een reactie verleend. Een tweede verzoek om uitstel is afgewezen.

4. Overwegingen van het LOWI

4.1 Algemeen

Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU).

Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.

Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum van wetenschappelijke tijdschriften, bij voorkeur in het tijdschrift waarin het bekritiseerde artikel is verschenen. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.

4.2 Toepasselijke regelingen

Het Bestuur heeft aangegeven dat bij het opstellen van het rapport door de commissie en het nemen van het besluit door het Bestuur artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening tot uitgangspunt heeft gediend, alsmede de KNAW Notitie Wetenschappelijke Integriteit, The European Code of Conduct for Research Integrity van ALLEA en het briefadvies “Correct Citeren” van de KNAW. Het Bestuur heeft de Regeling Bescherming Wetenschappelijke Integriteit … en de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … niet van toepassing geacht.

4.3 Terminologie

In de verschillende stukken zijn uiteenlopende termen gehanteerd, zoals “zelfplagiaat”, “hergebruik”, “zelfcitatie” et cetera. Het LOWI zal in zijn onderstaande overwegingen in navolging van artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening en ten behoeve van de duidelijkheid, de term “hergebruik” hanteren.

4.4 Ten aanzien van de bevoegdheid van het Bestuur en de bevoegdheid van het LOWI

Het aangevoerde geeft aanleiding voor een korte beschouwing over de bevoegdheid van het Bestuur om ambtshalve onderzoek te (laten) doen en de bevoegdheid van het LOWI om daarover te adviseren.

4.4.1 Ambtshalve onderzoek

Zoals eerder al is overwogen (LOWI-advies 2008-01) kan in voorkomende gevallen ook zonder een formele klacht bij een vertrouwenspersoon of Commissie Wetenschappelijke Integriteit worden onderzocht of de wetenschappelijke integriteit in het geding is. Zo kan bijvoorbeeld, reeds omdat de aangesloten instelling zelf ook een belang heeft, een vermoeden van plagiaat worden onderzocht zonder dat daar een concrete klacht aan ten grondslag ligt.

Hetzelfde geldt voor een vermoeden van hergebruik zonder correcte bronvermelding. Het Bestuur was dan ook bevoegd om ambtshalve onderzoek te (laten) doen en naar aanleiding daarvan een besluit te nemen. Dat publicaties in een dagblad de aanleiding vormden voor het onderzoek, maakt dit niet anders.

4.4.2 Ne bis in idem

Hoewel het beginsel van ne bis in idem ook buiten het strafrecht werking kan hebben, volgt het LOWI Verzoeker niet in zijn standpunt dat de door hem aangehaalde uitkomst van een eerdere klachtprocedure het Bestuur ertoe had moeten brengen om het ambtshalve onderzoek stop te zetten. De kern van de zaak in de eerdere klachtprocedure was immers een vermoeden van plagiaat, terwijl het in de onderhavige zaak gaat om een vermoeden van hergebruik zonder correcte bronvermelding.

Reeds om de reden dat de aard van de verweten gedraging anders is, heeft het Bestuur niet gehandeld in strijd met het beginsel van ne bis in idem. De uitkomst van de eerdere klachtprocedure stond niet in de weg aan de bevoegdheid van het Bestuur om ambtshalve onderzoek te doen.

Verzoeker heeft in dit kader ook aangevoerd dat de eerder al beoordeelde publicaties buiten beschouwing hadden moeten blijven. Gelet op het bovenstaande, kan Verzoeker ook hierin niet worden gevolgd. In het ambtshalve onderzoek mochten óók de publicaties worden betrokken die eerder al (op plagiaat) waren beoordeeld.

4.4.3 Bevoegdheid LOWI

De omstandigheid dat het onderzoek ambtshalve is verricht en dat de onderzoeksbevoegdheden niet door de Commissie Wetenschappelijke Integriteit zijn uitgeoefend maar door een externe commissie, doet er niet aan af dat het gaat om een onderzoek naar een vermoede schending van de wetenschappelijke integriteit door Verzoeker. Dit onderzoek is uitgemond in een (voorlopig) besluit van het Bestuur. Dat betekent dat het LOWI op zijn beurt bevoegd is om een verzoek betreffende dit (voorlopig) besluit en het eraan ten grondslag liggende onderzoek in behandeling te nemen. Dit gebeurde overigens ook in eerdere zaken al (zie LOWI-advies 2008-01).

Ten overvloede wordt opgemerkt dat artikel 6.1 van het Reglement LOWI het (voorlopig) besluit van het Bestuur aanwijst als het te toetsen besluit en derhalve niet in de weg staat aan de, door het Bestuur niet (meer) betwiste, bevoegdheid van het LOWI om te adviseren over ambtshalve (voorlopige) besluiten.

4.5 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek

Naar aanleiding van het rapport van de commissie heeft het Bestuur op 3 maart 2015 een besluit genomen. Het Bestuur heeft dit besluit op 13 maart 2015 gewijzigd. Op 17 maart 2015 heeft het Bestuur nogmaals een gewijzigd besluit genomen. In het besluit van 17 maart 2015, dat per e-mailbericht aan Verzoeker is bekendgemaakt, is vermeld dat het besluit van 3 maart 2015 is komen te vervallen.

Het LOWI stelt vast dat de dagtekening van het door Verzoeker betwiste besluit, 17 maart 2015 is. Op grond van artikel 7.3 van het Reglement LOWI eindigde de termijn voor het indienen van een verzoek op maandag 27 april 2015. Aangezien op 27 april de verjaardag van de Koning wordt gevierd, is op grond van artikel 1 van de Algemene Termijnenwet de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag, te weten dinsdag 28 april 2015. Op 28 april 2015 heeft Verzoeker zijn verzoek in persoon bij het secretariaat van het LOWI overhandigd. Daarmee is het verzoek tijdig ingediend en ontvankelijk.

4.6 Ten aanzien van de (procedurele) waarborgen voor Verzoeker

Verzoeker heeft er met name op gewezen dat onvoldoende sprake was van hoor en wederhoor en dat het Bestuur de voorschriften inzake geheimhouding ten onrechte niet heeft nageleefd. Het standpunt van het Bestuur is dat er geen regeling geldt voor ambtshalve onderzoek, dat overigens wel is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor en dat het Bestuur bevoegd was om het rapport te publiceren.

4.6.1 Toepasselijkheid van de reguliere (klachten)regelingen wetenschappelijke integriteit

Omdat het ging om een ambtshalve onderzoek, heeft het Bestuur de Regeling Bescherming Wetenschappelijke Integriteit … en de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … buiten toepassing geacht. Deze regelingen zien immers op de situatie waarin een onderzoek plaatsvindt naar aanleiding van een concrete klacht of melding en daarvan was hier geen sprake.

Het LOWI kan dit standpunt in zoverre volgen, dat het niet mogelijk of wenselijk is om de betreffende regelingen onverkort toe te passen. Zo is de betrokkenheid van de ombudsman wetenschappelijke integriteit bij een ambtshalve onderzoek niet voor de hand liggend en valt het uitoefenen van de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit door een externe commissie op zichzelf niet onzorgvuldig te noemen.

Dat neemt echter niet weg dat ook een ambtshalve onderzoek een integriteitsonderzoek is, waarbij de betrokken wetenschapsbeoefenaar zich in een kwetsbare positie bevindt (zie hierover rapport 2015/140 van de Nationale ombudsman van 22 september 2015). Mede gelet op die kwetsbare positie is er geen reden om bij een ambtshalve onderzoek andere maatstaven aan te leggen dan bij een onderzoek naar aanleiding van een klacht.

Dat het onderzoek is gestart op initiatief van het Bestuur zelf, is geen valide argument om voorbij te zien aan de procedurele bescherming die de reguliere klachtenregelingen bieden. Het LOWI is dan ook van oordeel dat er voldoende aanleiding is om de waarborgen uit de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … naar analogie toe te passen.

De ratio van die analoge toepassing is dat een wetenschapsbeoefenaar over wiens wetenschappelijke integriteit twijfels zijn gerezen niet in zijn procedurele mogelijkheden benadeeld mag worden om de enkele reden dat aan die twijfels geen concrete klacht ten grondslag heeft gelegen.

Voor de duidelijkheid wordt nog gewezen op het volgende. De Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … is in werking getreden op … en bevat geen overgangsrecht. Dat betekent dat voor de (onderzoek)periode tot ….(de datum van inwerkingtreding Klachtenregeling) de Regeling Bescherming Wetenschappelijke Integriteit … naar analogie van toepassing is en dat voor de (onderzoek)periode vanaf … (de datum van inwerkingtreding Klachtenregeling) alsmede voor het besluit van 17 maart 2015 de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … naar analogie van toepassing is.

4.6.2 Hoor en wederhoor

Op 3 maart 2014 is, voorafgaand aan het onderzoek, een gesprek geweest tussen Verzoeker en de commissie. Uit het gespreksverslag blijkt dat Verzoeker de gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunt te verwoorden en dat Verzoeker voorstellen heeft gedaan voor het onderzoek, bijvoorbeeld ten aanzien van de selectie van te onderzoeken publicaties.

Voor zover Verzoeker hieruit de conclusie heeft getrokken dat zijn voorstellen moesten worden overgenomen door de commissie, volgt het LOWI hem daarin niet. Het Bestuur heeft terecht aangevoerd dat het aan de commissie was om te bepalen op welke wijze het onderzoek zou worden uitgevoerd en uit het overgelegde gespreksverslag valt niet op te maken dat de commissie de gestelde toezeggingen heeft gedaan.

Het conceptrapport is eind december 2014 aan Verzoeker gezonden en Verzoeker heeft tot eind januari 2015 de gelegenheid gehad om te reageren. Hoewel de commissie inderdaad veel publicaties heeft onderzocht en er dus ook veel onderliggende stukken zijn, is de kern van de zaak dat Verzoeker wordt verweten dat in 60 dan wel 43 publicaties hergebruik zonder correcte bronvermelding is aangetroffen.

Verzoeker hoefde om die reden niet te reageren op alle door de commissie geselecteerde (364) en onderzochte (261) publicaties, maar op de 60 dan wel 43 publicaties waarin de commissie dit hergebruik had gevonden. Ook gelet op de omstandigheid dat het ging om publicaties die (mede) door Verzoeker zelf waren geschreven, heeft hij naar het oordeel van het LOWI voldoende tijd gekregen om adequaat te kunnen reageren op het conceptrapport. Dat met de kritiek van Verzoeker niet is gedaan wat hij wenste, doet hier niet aan af.

Nu Verzoeker bovendien de gelegenheid heeft gehad om met het Bestuur te overleggen over het voorgenomen besluit, is het LOWI van oordeel dat is voldaan aan de waarborgen betreffende hoor en wederhoor zoals neergelegd in de Regeling Bescherming Wetenschappelijke Integriteit … en in de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … .

4.6.3 Publicatie van het rapport: Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit …

Artikel … onder … van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … (verder: Klachtenregeling) bepaalt dat de bevindingen en het advies (van de CWI) niet openbaar zijn. Op grond van artikel … onder … van de Klachtenregeling wordt een geanonimiseerde, voor openbaarmaking bestemde samenvatting van de bevindingen en het advies ter beschikking gesteld aan het Bestuur.

Artikel … onder … van de Klachtenregeling regelt dat het Bestuur na afronding van de procedure zorg draagt voor publicatie van de openbare samenvatting en het geanonimiseerde oordeel van de CWI op de website van de VSNU. Op grond van artikel … onder … van de Klachtenregeling kan het Bestuur op grond van zwaarwegende omstandigheden kiezen voor een niet-geanonimiseerde publicatie (van de openbare samenvatting).

Het LOWI stelt vast dat de Klachtenregeling uitgaat van publicatie van een geanonimiseerde samenvatting van de bevindingen en het advies van de CWI. Analoge toepassing van deze regeling zou in casu betekenen dat de commissie een geanonimiseerde samenvatting van het rapport ter beschikking had gesteld aan het Bestuur en dat het Bestuur slechts die samenvatting en zijn (geanonimiseerde) oordeel openbaar had gemaakt. Dit is niet gebeurd, maar dat is niet al op voorhand onjuist te noemen.

De Klachtenregeling biedt ruimte om af te wijken van de hoofdregel en maakt mogelijk dat het Bestuur kiest voor een niet-geanonimiseerde publicatie (van de samenvatting ). Deze keuze kan worden gemaakt wanneer sprake is van zwaarwegende omstandigheden.

Voor de goede orde merkt het LOWI op dat ook zonder analoge toepassing van de Klachtenregeling mag worden verwacht dat het Bestuur alleen in uitzonderingsgevallen kiest voor niet-geanonimiseerde publicatie. Het belang aan de kant van de wetenschapsbeoefenaar om niet de schadelijke gevolgen van publicaties in de pers te hoeven ondervinden is evident, zodat er zwaarwegende redenen moeten zijn om desondanks met naam en toenaam te publiceren.

Het LOWI stelt vast dat het Bestuur op twee onderdelen is afgeweken van de hoofdregel door niet een samenvatting te publiceren, maar het integrale rapport (echter zonder de bijlagen 6.2 tot en met 6.4) en door niet-geanonimiseerd te publiceren. Thans ligt de vraag voor of daarvoor inderdaad zwaarwegende omstandigheden aanwezig waren.

4.6.4 Publicatie van het rapport: zwaarwegende omstandigheden? Integrale publicatie?

Waar in de eerste versie van het besluit (d.d. 5 maart 2015) nog stond vermeld dat het Bestuur de volledige versie van het rapport en het besluit “bij wijze van maatregel” openbaar zou maken, heeft het Bestuur in de twee latere versies van het besluit geen toelichting meer gegeven op de keuze voor niet-geanonimiseerde openbaarmaking.

Vastgesteld moet dan ook worden dat uit het besluit zelf niet blijkt waarom niet-geanonimiseerde publicatie geboden was. Zoals hierboven al is opgemerkt, heeft de wetenschapsbeoefenaar een evident en zwaarwegend belang, zodat mag worden verwacht dat het afwijken van de hoofdregel van geanonimiseerde publicatie van een motivering wordt voorzien. Hoewel deze motivering in het besluit zelf achterwege is gebleven, heeft het Bestuur zijn keuze tijdens de procedure bij het LOWI nader toegelicht.

Aangevoerd is dat het Bestuur niet heeft geoordeeld dat Verzoeker de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden en ook dat het Bestuur geen reden zag om een sanctie op te leggen. Dat betekent dat, anders dan wat uit de eerste versie van het besluit nog lijkt te volgen, de ernst van de verweten gedraging niet kan dienen als onderbouwing van het besluit om niet-geanonimiseerd te publiceren.

Ook heeft het Bestuur uiteengezet dat het van groot belang werd geacht om het gesprek over dit thema binnen de … te intensiveren. Met die uiteenzetting heeft het Bestuur gewezen op het belang van een integere wetenschapsbeoefening. Dit belang speelt in beginsel bij elk integriteitsonderzoek, terwijl het uitgangspunt bij dergelijke onderzoeken desondanks is dat de resultaten ervan alleen geanonimiseerd worden gepubliceerd. Nu het Bestuur bovendien het gesprek binnen de … niet wilde beperken tot Verzoekers handelen, kan hetgeen in dit verband is aangevoerd niet dienen als onderbouwing van het besluit om niet-geanonimiseerd te publiceren.

Verder heeft het Bestuur erop gewezen dat door de publicatie van het rapport controleerbaar werd wat de bevindingen van de commissie waren. Ook hierin kan onvoldoende motivering worden gevonden van het besluit om niet-geanonimiseerd te publiceren. Ten eerste is van belang dat het Bestuur niet alle conclusies van de commissie heeft overgenomen.

Verder is relevant dat het rapport slechts gedeeltelijk is gepubliceerd, zodat de bevindingen niet controleerbaar zijn. Hoeveel woorden hergebruik zijn aangetroffen en in welke publicaties, blijkt uit de niet-openbare paragrafen 6.2 tot en met 6.4. De lezer van het rapport kan derhalve niet nagaan wat de omvang van het hergebruik is, noch wat de aard is van de hergebruikte teksten en kan zich dus niet zelf een beeld vormen van de ernst van het hergebruik. Voor zover het belang van controleerbaarheid grond kan vormen voor een besluit tot niet-geanonimiseerde publicatie, dan is het Bestuur aan dit belang niet tegemoet gekomen door slechts gedeeltelijk te publiceren.

Tot slot is namens het Bestuur toegelicht dat de zaak reeds geruime tijd met naam en toenaam onder de aandacht van de pers was en dat het Bestuur publiekelijk verantwoording moest afleggen. Deze nadere motivering van het Bestuur kan in redelijkheid worden gevolgd. Daarbij zij overigens wel aangetekend dat integriteitskwesties bijna per definitie (veel) media-aandacht genereren en dat geanonimiseerde publicatie ook had voldaan aan de behoefte om duidelijk te maken dat signalen over wetenschappelijk wangedrag serieus worden genomen en onderzocht.

Dat neemt niet weg dat Verzoekers naam al uitgebreid in krantenberichten was verschenen en dat breed bekend was dat onderzoek werd gedaan naar zijn publicatiegedrag. Naar het oordeel van het LOWI heeft het Bestuur, gegeven die omstandigheden, in redelijkheid kunnen besluiten om uiteindelijk ook zelf niet-geanonimiseerd te publiceren. Geanonimiseerde publicatie kon immers geen redelijk doel meer dienen.

Voor de goede orde wordt hier vast opgemerkt dat het LOWI van oordeel is dat het Bestuur had behoren te wachten met de niet-geanonimiseerde publicatie van zijn besluit. Onder 4.6.5 wordt hierop nader ingegaan.

Naast het bovenstaande en onder verwijzing naar hetgeen eerder is overwogen ten aanzien van de analoge toepassing van de waarborgen uit Klachtenregeling, is het LOWI voorts van oordeel dat er onvoldoende aanleiding was om ook af te wijken van het bepaalde in artikel … onder … van de Klachtenregeling.

Op grond van deze bepaling had de commissie een (voor openbaarmaking bestemde) samenvatting van de bevindingen en het advies ter beschikking dienen te stellen aan het Bestuur, dan wel had het Bestuur aan de commissie dienen te vragen om hiervoor zorg te dragen. Het gedeeltelijk publiceren van het integrale rapport kan niet worden gelijkgesteld aan het publiceren van de door artikel … onder … van de Klachtenregeling voorgeschreven samenvatting.

Daarnaast geldt dat voor zover het Bestuur de bevindingen en conclusies van de commissie ten aanzien van Verzoeker niet onverkort wilde overnemen, zoals ook meermalen is benadrukt in de procedure bij het LOWI, het Bestuur dit duidelijker kenbaar had moeten maken in het met de samenvatting te publiceren besluit. Het Bestuur had moeten motiveren op welke gronden het reden zag om af te wijken van welke conclusies van de commissie.

4.6.5 Publicatie van het rapport: Reglement LOWI

Verder is het volgende van belang. Op grond van artikel 10 van het Reglement LOWI geldt tijdens de procedure bij het LOWI een geheimhoudingsplicht. Deze geheimhoudingsplicht ontstaat formeel bij het indienen van het verzoek bij het LOWI en duurt in ieder geval tot het nemen van het definitieve besluit door het Bestuur. De geheimhoudingsplicht is een belangrijke procedurele waarborg voor betrokkenen. Het standpunt van het Bestuur dat de geheimhoudingsplicht vooral zou zijn bedoeld voor het geval een klacht bij nader inzien ongegrond blijkt te zijn, getuigt van een te beperkte opvatting van artikel 10 van het Reglement LOWI.

De vroege publicatie van het rapport heeft de waarborgfunctie van de geheimhoudingsplicht doorkruist. Er is geen goede reden waarom het Bestuur niet ten minste kon afwachten of de termijn voor indiening van een verzoek bij het LOWI ongebruikt zou verstrijken. Het Bestuur heeft Verzoeker er nota bene zelf op gewezen dat hij de gang naar het LOWI kon maken. Dat het Bestuur het besluit direct heeft geëffectueerd, valt daarmee niet te rijmen.

Voor de goede orde zij opgemerkt dat niet alleen een Bestuur de waarborgfunctie van de geheimhoudingsplicht in acht dient te nemen. Ook andere betrokkenen moeten terughoudendheid betrachten in de periode tussen het (voorlopige) besluit en het formeel ingaan van de geheimhoudingsplicht bij het LOWI. In deze periode van zes weken dient het besluit vertrouwelijk te blijven.

Naast een procedurele waarborg voor betrokkenen, is de geheimhoudingsplicht ook een voorwaarde voor een effectieve taakvervulling door het LOWI. Aan het LOWI is opgedragen om een bestreden (voorlopig) besluit te toetsen en daarover te adviseren. Als daar aanleiding voor is, zal het LOWI een Bestuur adviseren om het besluit te herzien.

Daarna neemt het Bestuur het definitieve besluit, dat pas na zes weken op de website van de VSNU wordt gepubliceerd. Het is (logischerwijs) niet vastgelegd in het Reglement LOWI, maar wel goede gewoonte dat een Bestuur wacht met het nemen en publiceren van een definitief besluit tot tenminste de termijn voor de indiening van een verzoek bij het LOWI ongebruikt is verstreken. Wordt wél een verzoek ingediend bij het LOWI, dan wacht het Bestuur met het nemen en publiceren van een definitief besluit tot tenminste na het advies van het LOWI. Alleen zo is geborgd dat een advies van het LOWI zinvol kan zijn.

In casu heeft het Bestuur het rapport en besluit gepubliceerd op de dag van toezending van het besluit aan Verzoeker. Dit staat een effectieve advisering door het LOWI en een reële mogelijkheid van eventuele herziening door het Bestuur in de weg. Dit geldt des te meer omdat een van de belangrijkste onderdelen van het onderhavige besluit bestaat uit de beslissing om de onderzoeksbevindingen niet-geanonimiseerd te publiceren. Een eventueel advies om deze beslissing te herzien, kan door de vroegtijdige uitvoering ervan niet meer worden opgevolgd.

4.6.6 Publicatie van het rapport: conclusie

Analoge toepassing van de Klachtenregeling vereist de aanwezigheid van zwaarwegende omstandigheden voor niet-geanonimiseerde publicatie, maar ook met voorbijzien aan de Klachtenregeling mag van het Bestuur worden verwacht dat het slechts in uitzonderlijke gevallen overgaat tot niet-geanonimiseerde publicatie.

Het Bestuur heeft zijn keuze om niet-geanonimiseerd te publiceren nader gemotiveerd en daarbij gewezen op de omstandigheid dat Verzoekers naam al uitgebreid in krantenberichten was verschenen en dat breed bekend was dat onderzoek werd gedaan naar zijn publicatiegedrag.

Naar het oordeel van het LOWI heeft het Bestuur vanwege deze omstandigheid in redelijkheid kunnen besluiten om uiteindelijk ook zelf niet-geanonimiseerd te publiceren. Wel had het Bestuur moeten wachten met publicatie. Door dit niet te doen, heeft het Bestuur gehandeld in strijd met (de functies) van de geheimhoudingsplicht van artikel 10 van het Reglement LOWI. Daarnaast noopt de analoge toepassing van de Klachtenregeling tot de publicatie van een samenvatting van het rapport, vergezeld van een besluit van het Bestuur waarin gemotiveerd is uiteengezet in hoeverre en waarom van conclusies van de commissie wordt afgeweken.

Dat betekent dat het verzoek, voor zover het betreft het prematuur publiceren van het integrale rapport, gegrond is.

4.7 Ten aanzien van de geschreven en ongeschreven normen

Kort samengevat is het standpunt van Verzoeker dat zijn handelen is getoetst aan (nog) niet bestaande normen. Het standpunt van het Bestuur is, samengevat, dat de door de commissie beschreven norm ook in 1995 breed bekend was in de vorm van ongeschreven recht.

4.7.1 Geschreven normen: artikel 1.5 Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening en briefadvies KNAW

Op 2 april 2014 is het KNAW briefadvies “Correct citeren” (verder: briefadvies) verschenen. In het briefadvies is vermeld dat het een toetsingskader beoogt te bieden voor de interpretatie en beoordeling van hergebruik van eerder gepubliceerd materiaal en dat het met name is gericht op het type hergebruik dat kan worden gekwalificeerd als twijfelachtige onderzoekspraktijk (questionable research practice).

De eerste hoofdconclusie van het briefadvies is dat correct hergebruik van eerder gepubliceerd materiaal zou moeten worden geregeld in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

De tweede hoofdconclusie van het briefadvies is dat “terughoudendheid is geboden bij het beoordelen van publicaties uit het verleden op basis van niet bestaande regels over hergebruik, zeker waar ook ‘ongeschreven regels’, zoals dit advies laat zien, de nodige grijstinten bevatten. Wetenschappers hebben er recht op dat hun werk binnen de geldende context wordt geïnterpreteerd en dat ze worden beoordeeld op basis van zorgvuldige afweging van de aard, redenen en effecten van hun handelwijze.”

Op 31 oktober 2014 is de herziene Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening vastgesteld, waarin een nieuw artikel 1.5 is opgenomen: “Een wetenschapsbeoefenaar zal geen (delen uit) eerder gepubliceerd eigen werk opnieuw publiceren als ware dit een nieuwe bijdrage aan de wetenschappelijke literatuur. Wanneer hij eerder gepubliceerde bevindingen opnieuw publiceert, zal hij dat door correcte bronvermelding of op andere in zijn vakgebied aanvaarde wijze duidelijk maken. Hergebruik zonder bronvermelding van korte teksten die al dan niet samen met coauteurs zijn gepubliceerd is binnen veel wetenschapsgebieden geoorloofd en zelfs gebruikelijk indien het gaat om korte passages in inleiding, theorievorming en methodebeschrijving.“

Vóór de inwerkingtreding van deze bepaling waren er geen (nationale) geschreven gedragsregels over hergebruik. Het LOWI stelt voorop dat het toekennen van terugwerkende kracht aan een regeling in beginsel in strijd is met het kenbaarheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, omdat betrokkenen niet geacht kunnen worden zich te hebben gedragen conform regels die zij op dat moment niet kenden en ook niet konden kennen (zie LOWI-advies 2015-02).

Dat betekent dat voor de beoordeling van het hergebruik door Verzoeker van belang is of er vóór de inwerkingtreding van artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening al ongeschreven normen bestonden over hergebruik. Die ongeschreven normen zijn toepasbaar, als er brede consensus over was en als zij voldoende bekend waren. Van ervaren wetenschappers mag immers worden verwacht dat zij gedragen en kenbare normen van wetenschappelijke integriteit in acht nemen, ook zonder dat deze normen al op schrift zijn gesteld.

Ook het briefadvies geeft aanwijzingen over de mogelijke toepassing van ongeschreven normen, met name in de hierboven geciteerde tweede hoofdconclusie. Hoewel de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening geen (artikelsgewijze) toelichting kent, kan het briefadvies wel als zodanig dienen nu het aan de basis heeft gelegen van de nieuwe geschreven norm. Het briefadvies en artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening moeten dan ook in onderlinge samenhang worden gelezen.

Beide kunnen weliswaar niet met terugwerkende kracht onverkort op het handelen van Verzoeker worden toegepast, maar desondanks spelen ze een rol. Immers, ten tijde van het afronden van het rapport door de commissie en het nemen van het besluit door het Bestuur was het briefadvies uitgebracht en was artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening in werking getreden. Van in ieder geval het Bestuur, dat zich heeft gecommitteerd aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, mag worden verwacht dat het bij zijn besluitvorming (ook) de inmiddels geschreven normen in acht neemt.

In onderdeel 4.8 zal nader worden ingegaan op de vraag of de besluitvorming (en daarmee ook het rapport) voldoet aan het beoordelingskader dat kan worden afgeleid uit artikel 1.5 van Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, in samenhang met het briefadvies.

4.7.2 Ongeschreven normen: bekend en gedragen

Nu uit het briefadvies blijkt dat er op zichzelf wel ongeschreven normen bestonden, kan het Bestuur in zoverre worden gevolgd in zijn standpunt. Het LOWI ziet onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat wetenschappelijke publicaties van vóór de inwerkingtreding van artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening helemaal niet mogen worden beoordeeld op hergebruik.

Vervolgens ligt de vraag voor of de norm die door de commissie is toegepast en door het Bestuur overgenomen, kan worden aangemerkt als een bekende en gedragen ongeschreven norm. Voor de beantwoording van die vraag is ook de praktijk in het specifieke vakgebied relevant.

Uit het rapport blijkt niet dat is bezien of en welke ongeschreven normen in het vakgebied van Verzoeker bekend waren en gedragen werden. Het rapport bevat slechts de niet-onderbouwde en algemene stelling: “Ook in 1995 was al duidelijk dat hergebruik van eigen teksten zonder bronvermelding problematische vormen kon aannemen.”

Deze stelling is door Verzoeker ten aanzien van zijn eigen vakgebied gemotiveerd bestreden door een steunbetuiging van 81 collega’s te overleggen (zie ook onderdeel 4.8). Het Bestuur heeft in dit verband aangevoerd dat de commissie een genuanceerde ondergrens van 50 woorden heeft gehanteerd. Dat doet echter niets af aan dit begin van een weerlegging door Verzoeker.

Ook heeft het Bestuur aangevoerd dat de commissie heeft getoetst aan de norm zoals neergelegd in het rapport en dat de commissie van mening was dat dit een norm was die reeds in 1995 onder wetenschappers gold als algemeen aanvaard. Met deze herhaling van de opvatting van de commissie is echter niet onderbouwd dat de in het rapport beschreven norm in 1995 bekend en gedragen was, en evenmin dat dit óók in het vakgebied van Verzoeker gold.

Het LOWI acht een onderbouwing van dit uitgangspunt van de commissie echter noodzakelijk, met het oog op het briefadvies en mede omdat niet kan worden gezegd dat sprake is van een heel evidente norm. Dat blijkt al uit de omstandigheid dat hergebruik noch in 2004 noch in 2012 in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is opgenomen, terwijl daar wel de gelegenheid voor was.

Het LOWI heeft dan ook aanleiding gezien om advies te vragen aan twee externe deskundigen teneinde duidelijkheid te krijgen over de vraag of en hoe de brede wetenschappelijke discussie over hergebruik van eigen teksten zich sinds 1995 heeft ontwikkeld.

4.7.3 Ongeschreven normen: deskundigenadviezen

Het LOWI heeft aan … (verder: deskundige 1) de vraag voorgelegd: “Hoe heeft de ethisch-wetenschappelijke discussie omtrent zelfplagiaat zich van 1995 tot heden ontwikkeld?”

Bij zijn beantwoording, die hieronder kort wordt samengevat, heeft deskundige 1 Miguel Roig (“Avoiding Plagiarism, Self-plagiarism, and Other Questionable Writing Practices: A Guide to Ethical Writing”, 2002) aangehaald. Roig maakt onderscheid tussen het in meerdere tijdschriften publiceren van één artikel, het opdelen van één studie in meerdere publicaties, het recyclen van tekst en het maken van een inbreuk op auteursrecht (van de uitgever).

De laatste praktijk is een juridische kwestie. De eerste drie praktijken zijn wetenschapsethisch gezien niet wenselijk, maar de regelgeving is volgens Roig onduidelijk. De derde praktijk van recyclen van tekst is zeer gebruikelijk en soms zelfs moeilijk te vermijden.

De tweede praktijk van het opdelen van één studie is zeer onwenselijk (maar wordt met name door jonge onderzoekers vaak beoefend) en de eerste praktijk van het in meerdere tijdschriften publiceren van één artikel is de meest verwerpelijke praktijk. In de praktijk verschijnen vaak niet-identieke versies van één artikel in verschillende tijdschriften. Vooral voor de tijd van open access gebeurde het vaak dat een publicatie in (bijna) identieke vorm in verschillende talen verscheen.

Deskundige 1 stelt dat in 1995 omtrent de eerste drie praktijken geen consensus leek te bestaan. Ter onderbouwing heeft hij verwezen naar een studie van Pamela Samuelson uit 1994 (“Self-plagiarism or Fair Use?” Communications of the ACM 37.8:21-25) waarin vier types van hergebruik zijn benoemd en die volgens Samuelson expliciet geen ethisch verwerpelijke implicaties hebben.

Daarbij is het hergebruik voornamelijk gebaseerd op pragmatische argumenten, die ook in de meer recente literatuur te vinden zijn (Anna Gamper, 2009, “Das sogenannte ‘Selbstplagiat’ im Lichte des § 103 UG 2002 sowie der ‘guten wissenschaftlichen Praxis’,”Zeitschrift für Hochschulrecht, Hochschulmanagement und Hochschulpolitik 8: 2-10). Ook de Deutsche Forschungs Gemeinschaft pleit volgens deskundige 1 voor een soepel compromis tussen rigide interpretatie van zelfplagiaat en de feitelijke praktijk(DFG: Selbstcontrolle in der Wissenschaft – Vorschläge zur Sicherung guter wissenschaftlicher Praxis, 2013).

Hoewel men, aldus deskundige 1, sinds 1995 strenger is geworden en men in sommige landen ertoe wil overgaan om vermelding telkens te vereisen, lijkt een duidelijke regelgeving nog niet te bestaan. Er lijkt echter internationaal consensus te ontstaan dat zelfplagiaat slechts dan een ethisch en juridisch probleem is wanneer in een publicatie de indruk wordt gecreëerd dat een wetenschappelijke vondst, ontdekking of theorie nieuw is, terwijl dat niet zo is, en de auteur zich met de valse claim een voordeel verschaft, bijvoorbeeld een academische titel, een beurs of een publicatie in een prestigieus tijdschrift.

In andere gevallen wordt het herhalen van eerder gepubliceerde passages of inzichten weliswaar als onelegant beschouwd, en dat naar mogelijkheid moet worden vermeden, maar waar geen zware consequenties aan worden verbonden.

Het LOWI heeft aan … (verder: deskundige 2) de vraag voorgelegd: “Hoe heeft de filosofisch wetenschappelijke discussie omtrent zelfplagiaat zich van 1995 tot heden ontwikkeld?”

Bij zijn beantwoording, die hieronder kort wordt samengevat, is deskundige 2 ook specifiek ingegaan op de onderhavige zaak en heeft aangegeven dat hergebruik van passages uit eigen werk een doel dient dat van oudsher eigen is aan de wetenschap, namelijk het publiek maken van kennis om daar een kritische discussie over te kunnen voeren en ermee bij te dragen aan de samenleving.

Volgens deskundige 2 is het alleen mogelijk om Verzoeker aan te rekenen dat hij eigen werk zou hergebruiken binnen een geheel andere benadering van wetenschappelijk publiceren. In die benadering worden publicaties onder meer vooral beschouwd als stappen in een wetenschappelijke loopbaan en als een doel op zichzelf, in plaats van als een middel.

Deze extrinsieke motivatie binnen de wetenschap is van de laatste decennia en was in 1995 nog lang niet zo gemeengoed als tegenwoordig. Volgens deskundige 2 spreekt uit het hergebruik door Verzoeker juist een intrinsieke motivatie, namelijk de motivatie om vanuit zijn vakgebied een bijdrage te leveren aan wetenschappelijke en maatschappelijke discussies. Een onderzoeker met de reputatie en loopbaan van Verzoeker heeft hergebruik niet nodig voor zijn publicatielijst of h-index, aldus deskundige 2. Het baart deskundige 2 zorgen dat de extrinsieke motivatie binnen de wetenschap lijkt door te dringen tot de integriteitseisen.

4.7.4 Ongeschreven normen: reacties partijen op deskundigenadviezen

Op 23 november 2015 heeft het LOWI de deskundigenadviezen voor commentaar doorgezonden aan Verzoeker en het Bestuur.

Verzoeker heeft op 26 november 2015 laten weten geen aanleiding te zien om commentaar te geven.

Het Bestuur heeft op 7 december 2015 gereageerd. Kort samengevat heeft het Bestuur opgemerkt dat de onderzoeksopdracht van het LOWI aan de twee deskundigen niet aansluit bij het oordeel en verweer van het Bestuur, nu het Bestuur de term “zelfplagiaat” niet heeft gebruikt omdat deze term al een impliciet oordeel inhoudt en onvoldoende onderscheidend is. De term “zelfplagiaat” kan op verschillende vormen van hergebruik zien, terwijl het Bestuur zich heeft geconcentreerd op de vraag of in het werk van Verzoeker sprake is van hergebruik van eerder gepubliceerde teksten zonder afdoende bronvermelding. De oordelen van de deskundigen leveren derhalve niet een voldoende directe bijdrage aan het door het LOWI te geven oordeel.

Verder sluit de opvatting van deskundige 1 dat sprake is van “een onelegant verschijnsel dat naar mogelijkheid moet worden vermeden, maar waar geen zware consequenties aan worden verbonden”, goed aan bij het oordeel van het Bestuur naar aanleiding van het rapport van de commissie. Het Bestuur heeft er opnieuw op gewezen de term questionable research practice niet te hebben overgenomen. Wel blijft het Bestuur van mening dat het gedrag van Verzoeker geen navolging verdient.

Deskundige 2 en het Bestuur zijn het in die zin met elkaar eens dat het Bestuur afstand heeft genomen van de bewering dat Verzoeker het gehanteerde hergebruik nodig zou hebben voor een extra persoonlijk voordeel ten behoeve van zijn carrière, maar het Bestuur is het niet eens met de conclusie van deskundige 2 dat bij Verzoeker daarom slechts sprake kan zijn van een intrinsieke en zuivere motivatie voor het hergebruik.

Deskundige 2 gaat voorbij aan het ethisch aspect dat een wetenschapper met een status als Verzoeker een voorbeeldfunctie heeft. Juist jonge wetenschappers kunnen zich hieraan gaan spiegelen, terwijl zij de claim dat ze zelfcitaties niet voor eigen voordeel gebruiken niet hard kunnen maken. Hier is sprake van een onwenselijke werkwijze en jonge onderzoekers moeten niet volgens die lijn worden opgeleid.

4.7.5 Geschreven en ongeschreven normen: conclusie

De geschreven normen voor hergebruik kunnen niet onverkort met terugwerkende kracht worden toegepast op het eerdere handelen van Verzoeker, maar zijn wel van belang voor de latere besluitvorming door het Bestuur. Enige onderbouwing van het bestaan van (algemene) ongeschreven normen voor hergebruik volgt niet uit het rapport, maar wel uit het briefadvies. Er is, anders dan Verzoeker meent, dan ook ruimte om het hergebruik door Verzoeker (vanaf 1995) te toetsen.

Voor de goede orde zij daarbij opgemerkt dat het uit de aard der zaak gaat om een integriteitstoets en dat daarbij géén ruimte is voor de toepassing van normen die weliswaar raken aan de normen uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, maar die daarvan toch (enigszins) afwijken.

Uit de adviezen van de deskundigen, gegeven vanuit verschillende invalshoeken, moet in ieder geval worden geconcludeerd dat de opvattingen over hergebruik (waarbij in het midden kan blijven of dit al dan niet met afdoende bronvermelding is gebeurd) in ontwikkeling waren en nog steeds zijn. Dat betekent dat van een al in 1995 evidente norm, zoals gesteld door de commissie en het Bestuur, geen sprake is.

Een vergelijkbare conclusie kan overigens worden getrokken uit het briefadvies, dat over grijstinten spreekt en waarin verder is benadrukt dat er verschillen bestaan tussen de verschillende wetenschapsgebieden. Dat betekent dat het rapport en daarmee het besluit van het Bestuur op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Het uitgangspunt van de commissie, dat de door de commissie geformuleerde norm met betrekking tot hergebruik reeds in 1995 gold als ongeschreven norm, kan dan ook niet worden gevolgd.

Voorts acht het LOWI van belang dat uit de deskundigenadviezen blijkt (zie hiervoor met name het advies van deskundige 1), dat voor de beantwoording van de vraag of al dan niet sprake is van ontoelaatbaar hergebruik (te weten hergebruik zonder bronvermelding) dient te worden beoordeeld wat de aard is van de hergebruikte passage. Gaat het om het recyclen van tekst, dat zeer gebruikelijk en soms zelfs moeilijk te vermijden is, of gaat het om een valse claim van een nieuwe wetenschappelijke vondst?

Dat de aard van de hergebruikte passage van belang is, volgt overigens ook uit het briefadvies en artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Wat deze constatering betekent voor het rapport en het besluit van het Bestuur, wordt onder 4.8 nader besproken.

Het bovenstaande betekent dat het handelen van Verzoeker vanaf 1995 wél kan worden beoordeeld op hergebruik, maar dat daarbij de zorgvuldigheidseisen en het toetsingskader van de inmiddels geschreven normen in acht moeten worden genomen. In onderdeel 4.8 wordt ingegaan op de vraag of het besluit hieraan voldoet.

4.8 Ten aanzien van de zorgvuldigheid van het rapport

Verzoeker heeft betwist dat het rapport met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en heeft daarbij de onafhankelijkheid van de commissie, de omvang van het onderzoek, de selectie door de commissie en het gehanteerde beoordelingskader ter discussie gesteld. Het standpunt van het Bestuur is dat er geen reden is om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de commissie, dat het onderzoek terecht is beperkt tot Verzoeker, dat de selectie door de commissie redelijk zijn en dat het rapport aan alle zorgvuldigheidseisen voldoet.

4.8.1 De samenstelling van de commissie

Verzoeker is van mening dat X geen lid had behoren te zijn van de commissie, in het bijzonder niet omdat hij ook zitting had in de twee commissies Y die zich in het verleden over het handelen van (ook) Verzoeker hebben gebogen. Het Bestuur is van mening dat er geen reden is voor twijfel aan de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van commissielid X.

Eerder heeft het LOWI overwogen (LOWI-advies 2015-02) dat de omstandigheid dat het Bestuur zich laat adviseren door een commissie die ook een eerdere klacht betreffende dezelfde persoon heeft onderzocht, niet per definitie betekent dat de onpartijdigheid of onafhankelijkheid van die commissie dus in het geding is. Hetzelfde uitgangspunt geldt voor een individueel commissielid.

In casu is niet gebleken dat de commissie niet onafhankelijk heeft kunnen adviseren of dat de commissie zich bij haar beoordeling heeft laten sturen door hetzij het Bestuur, hetzij eerdere commissies. Dat X en Verzoeker beiden zijn verbonden aan … en beiden lid zijn van …, is wellicht ongelukkig, maar niet direct een reden om vooringenomenheid aan te nemen. Ook de omstandigheid dat X lid was van de eerdere commissies Y levert op zichzelf onvoldoende grond op voor de conclusie dat hij thans niet zonder vooringenomenheid heeft geoordeeld.

Voor een dergelijke conclusie is nodig dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel en Verzoeker heeft deze niet aangedragen. Daarbij merkt het LOWI wel op dat het de voorkeur had gehad wanneer X niet voor inmiddels de derde maal zitting had genomen in een commissie die tot taak had te oordelen over de wetenschappelijke integriteit van (ook) Verzoeker. Namens het Bestuur is toegelicht dat het erg lastig was om commissieleden te vinden, maar dat deze herhaalde betrokkenheid van X vraagtekens zou oproepen kon vrij eenvoudig worden voorzien.

4.8.2 De omvang van het onderzoek, coauteurs niet betrokken

Verzoeker heeft erop gewezen dat de gewraakte publicaties tot stand zijn gekomen in samenwerking met coauteurs en aangevoerd dat het in strijd is met het gelijkheidsbeginsel dat niet is gevraagd naar hun aandeel in het hergebruik.

Voor zover het Bestuur, dat geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1 onder a van de Algemene wet bestuursrecht, gehouden zou zijn aan dit algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geldt dat Verzoeker zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet van een feitelijke onderbouwing heeft voorzien. Dat is echter wel noodzakelijk, wil een beroep op het gelijkheidsbeginsel kunnen slagen.

Verzoeker heeft zich beperkt tot de stelling dat de eventuele medeverantwoordelijkheid van de coauteurs ook had moeten worden onderzocht en dat het nalaten daarvan wijst op een publieke hetze richting één persoon, zijnde Verzoeker. Ook Verzoekers opmerking dat in de geselecteerde publicaties niet-gerefereerde citaties van het werk van coauteurs te vinden zijn, is niet met concrete voorbeelden onderbouwd.

Wel heeft Verzoeker ten aanzien van vier concrete publicaties (met de nrs. 43, 116, 146 en 218) gemeld dat de coauteur(s) verantwoordelijk is (zijn) voor het hergebruik zonder bronvermelding. Verzoeker heeft echter niet nader toegelicht waaruit die verantwoordelijkheid zou blijken. Zelfs als zonder nadere toelichting kan worden aangenomen dat de coauteur(s) van deze publicaties verantwoordelijk was (waren) voor het hergebruik, dan leidt dat niet tot het oordeel dat is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu namens het Bestuur is aangegeven dat niet is uitgesloten dat in de toekomst ook werk van andere …medewerkers wordt onderzocht.

Tot de conclusie dat het handelen van Verzoeker niet had mogen worden onderzocht, leidt het aangevoerde niet. Er zijn alles bijeen onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het onderzoek had moeten worden uitgebreid naar (bij … werkzame) coauteurs – waarbij het overigens de vraag is of Verzoeker daar zelf bij was gebaat- of voor het oordeel dat het onderzoek in zijn geheel niet had mogen worden uitgevoerd.

Daarnaast heeft Verzoeker nog aangevoerd dat de publicatie van het rapport niet alleen hem, maar ook de coauteurs heeft geschaad. Het LOWI stelt vast dat er onvoldoende feitelijke grond is voor dit standpunt. Het Bestuur heeft immers de bijlage waarin de namen van de coauteurs zijn vermeld juist niet gepubliceerd. Los daarvan betreft dit niet een belang van Verzoeker, maar een belang van de coauteurs zodat dit argument niet kan leiden tot een gegrondverklaring van het verzoek.

4.8.3 Selectie door de commissie: publicaties vanaf 1995

Met het Bestuur is het LOWI van oordeel dat het de commissie vrij stond om ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het onderzoek alleen digitaal beschikbare publicaties te selecteren. Dat daardoor niet ook de vroegere publicaties van Verzoeker, tussen 1970 en 1995, in het onderzoek zijn meegenomen, leidt niet tot het oordeel dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig was. Het LOWI volgt het Bestuur in zijn standpunt dat een onderzoeksperiode van 20 jaar niet gering of irrelevant is te noemen.

Dat het uiteindelijk onderzochte aantal publicaties van 261 een relatief klein percentage is van het totaal aantal publicaties van Verzoeker, maakt dit niet anders. Ook het betoog van Verzoeker dat het gevonden aantal publicaties met hergebruik zonder correcte bronvermelding (43) relatief gering is, leidt niet tot een gegrondverklaring van zijn verzoek.

4.8.4 Selectie door de commissie: gerefereerde publicaties

Verzoeker heeft gesteld dat met hem was afgesproken dat alleen gerefereerde publicaties in geïndexeerde tijdschriften zouden worden onderzocht. Een aanzienlijk deel van de door de commissie geselecteerde publicaties voldoet hier volgens hem niet aan. Zoals onder 4.6.2 al is overwogen, was het aan de commissie om te bepalen op welke wijze het onderzoek zou worden uitgevoerd en is ook niet gebleken dat deze toezegging is gedaan. Het LOWI is van oordeel dat het niet onzorgvuldig is dat de commissie gerefereerde publicaties heeft geselecteerd voor het onderzoek.

4.8.5 Selectie door de commissie: bruikbaarheid van Metis

Verzoeker heeft verder nog naar voren gebracht dat de gegevens in Metis niet door hem zijn ingevoerd of gecontroleerd zodat de commissie niet alleen wetenschappelijke (gerefereerde) publicaties heeft onderzocht, maar ook meer populariserend werk. Volgens Verzoeker had de commissie dit moeten opmerken. Het Bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat de commissie mocht afgaan op de in Metis beschikbare gegevens over de publicaties van Verzoeker.

In dit verband is allereerst het volgende van belang. Zoals het LOWI eerder heeft geoordeeld (zie onder meer LOWI-advies 2015-07) is ook bij populariserende publicaties van een wetenschapper in beginsel sprake van wetenschapsbeoefening die toetsbaar is aan de regels van wetenschappelijke integriteit. Wanneer een wetenschapper zich als zodanig manifesteert wordt immers verwacht dat diens handelen in overeenstemming is met de normen voor wetenschappelijk handelen.

Wel kan de kwalificatie van populariserende publicatie aanleiding geven tot een meer marginale toets aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Er kan echter niet al bij voorbaat worden gezegd dat de normen voor hergebruik van geen enkel belang kunnen zijn bij populariserende publicaties. Verder acht het LOWI met name de eigen verantwoordelijkheid van Verzoeker redengevend.

Hoewel het kennelijk praktijk is dat Verzoeker niet zelf de gegevens in Metis invoert en Verzoeker – ondanks dat hij daartoe wel in de gelegenheid wordt gesteld- ook niet controleert of de invoer correct is gebeurd, is Verzoeker volledig verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens in Metis. Wanneer een publicatie in Metis is gekwalificeerd als een wetenschappelijke publicatie mogen derden, waaronder de commissie, daar in beginsel op afgaan. Van hen kan niet worden geëist dat zij meer dan oppervlakkig beoordelen of deze kwalificatie wel terecht is.

Dat geldt te meer wanneer het, zoals hier, niet gaat om een enkele publicatie maar om een reeks van publicaties over een periode van bijna twintig jaar. Het voert te ver om van de commissie te verlangen dat zij alsnog doet wat Verzoeker zelf heeft nagelaten. Voor zover publicaties in Metis ten onrechte zijn ingevoerd als wetenschappelijke publicatie, komt dat voor rekening en risico van Verzoeker en vormt het geen grond voor het oordeel dat het onderzoek van de commissie onzorgvuldig was. Overigens zij opgemerkt dat de commissie verschillende publicaties wegens (evidente) fouten in Metis buiten beschouwing heeft gelaten.

Naar het oordeel van het LOWI mocht de commissie de in Metis als wetenschappelijk gekwalificeerde publicaties selecteren voor het onderzoek. De commissie hoefde niet bij elke afzonderlijke publicatie meer dan oppervlakkig te beoordelen of de kwalificatie “wetenschappelijk” wel juist was.

4.8.6 Beoordelingskader: algemeen

Zoals onder 4.7 al is overwogen moest in ieder geval het Bestuur het beoordelingskader van artikel 1.5 van Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, gelezen in samenhang met het briefadvies, in acht nemen. Dat betekent dat voor zover het rapport niet voldoet aan dit beoordelingskader, het Bestuur het rapport niet ten grondslag mocht leggen aan zijn besluit.

Uit de tekst van artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, zoals hiervoor (in 4.7.1) weergegeven, volgt dat de omvang en inhoud van de hergebruikte teksten van belang zijn, alsmede de praktijk in het betreffende vakgebied. Om te kunnen bepalen wat de omvang van de hergebruikte teksten is, kan worden volstaan met de toepassing van een softwareprogramma. Om te kunnen bepalen wat de inhoud van de hergebruikte teksten is en wat de praktijk in het vakgebied is (en was) is echter een inhoudelijke beoordeling noodzakelijk.

Ook in het briefadvies is onder meer vermeld dat het vaststellen of er sprake is van questionable research practice niet op een simpele, mechanische manier kan gebeuren en dat inhoudelijke kennis van het vakgebied noodzakelijk is, zodat peers een belangrijke rol hebben.

Onder de toevoeging dat men het onderwerp onvoldoende systematisch heeft kunnen analyseren, is gerapporteerd dat er tussen wetenschapsgebieden grote verschillen zijn in publicatiecultuur en dat verschillende voorbeelden zijn gezien van het feit dat hergebruik zonder bronvermelding in sommige wetenschapsgebieden gebruikelijker is dan in andere. Eveneens is in het briefadvies gemeld dat normen over geaccepteerde omvang van hergebruik heel verschillend kunnen zijn.

Het LOWI ziet geen aanleiding voor het oordeel dat bij een minder vergaande kwalificatie dan questionable research practice kan worden volstaan met een minder zorgvuldig onderzoek. Dit betekent dat bij de beoordeling en weging van hergebruik moet worden gekeken naar de inhoud van de hergebruikte teksten en naar de gewoontes in het specifieke vakgebied, en dat daarbij de betrokkenheid van peers nodig is.

4.8.7 Beoordelingskader: omvang hergebruik, 50 woorden

Verzoeker heeft aangevoerd dat de grens van 50 woorden arbitrair is en dat wanneer de grens bij één alinea zou zijn gelegd er aanmerkelijk minder gevallen van hergebruik zouden zijn geconstateerd. Het standpunt van het Bestuur is dat feitelijk helemaal geen ondergrens hoefde te worden gehanteerd en dat 50 woorden alleszins aanvaardbaar is.

Het LOWI stelt vast dat noch in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, noch in het briefadvies, noch in enige andere regeling concreet is vastgelegd vanaf welk aantal woorden van hergebruik sprake is. Dat betekent dat er ruimte is om in het concrete geval maatwerk te leveren. Hoewel aan Verzoeker kan worden toegegeven dat het vaststellen van een ondergrens van een bepaald aantal woorden tot op zekere hoogte inderdaad arbitrair is, is het LOWI met het Bestuur van oordeel dat een ondergrens van 50 woorden in dit geval redelijk is. Dit aantal is voldoende substantieel om van daadwerkelijk hergebruik te kunnen spreken, rechtvaardigt studie van de inhoud en sluit toevalligheden voldoende uit.

Het LOWI stelt vast dat uit bijlage 6.2 van het rapport blijkt dat in de meeste gevallen de ondergrens van 50 woorden ruimschoots wordt overschreden. Zelfs wanneer, zoals Verzoeker wenst, zou worden uitgegaan van een ondergrens van één alinea (tot 200 woorden) dan zou nog steeds bij 40 (van de 61) publicaties hergebruik worden geconstateerd. Veertien publicaties vertonen zelfs hergebruik van (opgeteld) méér dan 1000 woorden.

4.8.8 Beoordelingskader: gebruikelijk in het vakgebied

Verzoeker heeft een steunbetuiging van 81 collega’s overgelegd, ter onderbouwing van de stelling dat hij heeft gehandeld conform de praktijk in zijn vakgebied. In dit stuk, gericht aan de rector magnificus, is onder meer vermeld dat er geen duidelijke regels zijn en dat de werkwijze van Verzoeker ook door anderen wordt gehanteerd.

De steunbetuiging is gedateerd 25 februari 2014 en stamt derhalve van het begin van het onderzoek door de commissie. Het is niet gebleken dat de commissie dit stuk heeft betrokken bij het onderzoek. Evenmin is gebleken dat de commissie zelf heeft onderzocht wat de praktijk in het vakgebied is (en was). Ook is niet gebleken dat de commissie hiervan uit eigen ervaring op de hoogte is. Een van de leden van de commissie is …, maar geen van de commissieleden beschikt over specifieke deskundigheid in het vakgebied van Verzoeker. Derhalve heeft de commissie een ongecontroleerd onderzoek verricht: alleen het oeuvre van Verzoeker is onderzocht, zonder een toetsing aan het publicatiegedrag van vergelijkbare wetenschappers.

Het Bestuur heeft in zijn verweer aangevoerd dat de praktijk in een vakgebied van belang kan zijn, maar niet doorslaggevend hoeft te zijn. Hieruit blijkt evenmin dat de praktijk in het vakgebied in kaart is gebracht of meegewogen. Het standpunt van het Bestuur dat de steunbetuiging niet is gebaseerd op een beoordeling van de teksten die de commissie heeft beoordeeld, is op zichzelf juist, maar doet niets af aan deze omissie.

Vastgesteld moet worden dat niet is gebleken dat de praktijk in het specifieke vakgebied enige rol heeft gespeeld bij de beoordeling van het hergebruik door Verzoeker. Dit had echter wel gemoeten, op grond van artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening en volgens het briefadvies. Dat betekent dat het rapport en daarmee het besluit niet voldoet aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

4.8.9 Beoordelingskader: inhoud van de teksten

Ten aanzien van de inhoud van de hergebruikte teksten is het volgende van belang.

Uit artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening volgt dat moet worden bepaald of de wetenschapsbeoefenaar het eerdere werk (“bevindingen”) publiceert “als ware dit een nieuwe bijdrage aan de wetenschappelijke literatuur”.

De norm uit artikel 1.5 ziet dus niet op hergebruik van alle mogelijke soorten tekst, maar op hergebruik van wetenschappelijke bevindingen, dat wil zeggen resultaten van onderzoek. Hergebruik van andere soorten tekstfragmenten valt eenvoudig niet binnen de reikwijdte van artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, hetgeen nog eens wordt benadrukt door de daarin opgenomen nuancering ten aanzien van passages betreffende inleiding, theorievorming of methodebeschrijving.

Zoals hierboven al is opgemerkt, vraagt een correcte toepassing van deze geschreven norm om een inhoudelijke beoordeling van de hergebruikte tekstpassages, waarbij bovendien de betrokkenheid van peers noodzakelijk kan zijn.

In dit verband heeft Verzoeker, kort samengevat, aangevoerd dat veel hergebruikte teksten obligate dan wel bij deskundigen bekende opmerkingen betreffen, waarbij het meestal de contextualisering van het onderzoek betrof en niet het onderzoek zelf.

Het komt veel voor en het is naar het oordeel van het LOWI ook acceptabel dat een of enkele zinnen hergebruikt worden, bijvoorbeeld om een probleemstelling te verhelderen of om de context van een onderzoeksgebied af te bakenen. Dit soort verbindende passages zijn in elke publicatie over hetzelfde onderwerp steeds weer nodig en het is lastig om steeds tot een andere zinsnede te komen.

Het LOWI vindt steun voor zijn oordeel in de deskundigenadviezen. Dit is echter een andere zaak dan het weglaten van correcte bronvermelding bij het opnieuw publiceren van daadwerkelijke onderzoeksbevindingen.

Het LOWI stelt vast dat in deze zaak geen peers betrokken waren en dat door de commissie werd getoetst op tekstfragmenten met behulp van software. Beoordeeld is derhalve of sprake was van het recyclen van tekst. Artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening verwijst echter naar het hergebruik van onderzoeksresultaten, hetgeen significant anders is.

Er is niet gebleken dat de commissie dat onderscheid specifiek heeft gemaakt en (inhoudelijk) heeft getoetst of de hergebruikte teksten bedoeld zijn als nieuwe bijdragen aan de wetenschappelijke literatuur of dat Verzoeker iets dergelijks heeft gepretendeerd.

Ook uit het verweer zoals dat door het Bestuur is gevoerd, blijkt dat vooral van belang is geacht of tekstpassages van meer dan 50 woorden al dan niet origineel waren, zonder dat de vraag is gesteld wat de precieze inhoud van die passages was. Het onderzoek zag volgens het Bestuur niet op vakinhoudelijke aspecten en het verder inhoudelijk onderzoeken van de publicaties zou volgens het Bestuur buiten de onderzoeksopdracht aan de commissie vallen. Uit het verweer blijkt ook dat de handmatige toets van de commissie na de toepassing van het softwareprogramma vooral was gericht op de vraag of was voorzien in een (adequate) vorm van bronvermelding.

Dat betekent dat ook op dit onderdeel het rapport en daarmee het besluit niet voldoet aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

5. Oordeel en advies van het LOWI

5.1 Oordeel van het LOWI

Nu tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van een schending van de wetenschappelijke integriteit of van questionable research practice, heeft het geschil zich toegespitst op de procedure zoals die door het Bestuur is gevolgd. Dat betekent dat ook het oordeel van het LOWI ziet op de wijze waarop het Bestuur tot zijn besluit is gekomen. Naar aanleiding van de gronden uit het verzoekschrift, zoals weergegeven onder 3.1.1, oordeelt het LOWI als volgt:

  • Voor zover het verzoek betreft de premature publicatie van het integrale rapport, is het verzoek gegrond. Analoge toepassing van de Klachtenregeling vereist de publicatie van een samenvatting van het rapport, vergezeld van een besluit van het Bestuur waarin gemotiveerd is uiteengezet in hoeverre en waarom van de conclusies van de commissie is afgeweken. Gegeven de omstandigheid dat Verzoekers naam al uitgebreid in krantenberichten was verschenen en dat breed bekend was dat onderzoek werd gedaan naar zijn publicatiegedrag, kon het Bestuur weliswaar in redelijkheid besluiten om uiteindelijk ook zelf niet-geanonimiseerd te publiceren, maar het Bestuur had wel moeten wachten met het publiceren van deze samenvatting en het gemotiveerde besluit. Door dit niet te doen, heeft het Bestuur gehandeld in strijd met de Klachtenregeling en (de functies) van de geheimhoudingsplicht van artikel 10 van het Reglement LOWI;
  • Voor zover het verzoek betreft de zorgvuldigheid van het rapport, is het verzoek gegrond in die zin dat het rapport en daarmee het besluit van het Bestuur niet voldoen aan het beoordelingskader zoals neergelegd in artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, doordat niet is gebleken dat de praktijk in het specifieke vakgebied een rol heeft gespeeld bij de beoordeling en doordat niet is gebleken dat bij de beoordeling specifiek onderscheid is gemaakt tussen het hergebruik van tekst inzake inleiding, theorievorming en methodebeschrijving of het hergebruik van onderzoeksresultaten als nieuwe bijdragen aan de wetenschappelijke literatuur;
  • Voor zover het verzoek betreft de verdenking van plagiaat, mist het verzoek feitelijke grondslag nu de aanleiding voor het ambtshalve onderzoek uitdrukkelijk was gelegen in publicaties over hergebruik;
  • Voor zover het verzoek betreft de verdenking van hergebruik zonder correcte bronvermelding, is het verzoek ongegrond nu er onvoldoende aanleiding is voor de conclusie dat wetenschappelijke publicaties die dateren van vóór de inwerkingtreding van artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening niet mogen worden beoordeeld op hergebruik. Wel dienen bij die beoordeling de zorgvuldigheidseisen en het toetsingskader van de inmiddels geschreven norm uit artikel 1.5 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening in acht te worden genomen;
  • Voor zover het verzoek betreft de betrokkenheid van de coauteurs, is het verzoek ongegrond nu het verzoek onvoldoende is onderbouwd en het aangevoerde overigens ook niet kan leiden tot het oordeel dat het handelen van Verzoeker niet had mogen worden onderzocht.

5.2 Advies van het LOWI

Het besluit van het Bestuur is feitelijk al geëffectueerd door het niet-geanonimiseerd publiceren van het integrale rapport. Dat betekent dat een advies over een eventuele herziening van het besluit nauwelijks nog doel kan treffen. Het is niet mogelijk om de publicatie van het besluit ongedaan te maken en verder is het niet aan het LOWI om zich uit te laten over de gevolgen van die publicatie. De procedure bij het LOWI is niet bedoeld om eerherstel te bereiken, zoals gevraagd door Verzoeker.

Dat neemt uiteraard niet weg dat het Bestuur wel zou kunnen besluiten om opnieuw onderzoek uit te voeren en de reeds geselecteerde publicaties nogmaals tegen het licht te houden en de teksten meer inhoudelijk te beoordelen, met behulp van peers.

Ook als het Bestuur geen nieuw onderzoek laat uitvoeren, geeft het LOWI het Bestuur in overweging om een nieuw besluit over het rapport te nemen en te publiceren. In dit nieuwe besluit kan het Bestuur alsnog gemotiveerd uiteen zetten in hoeverre en waarom van de conclusies van de commissie wordt afgeweken.

Voor de toekomst adviseert het LOWI om bij ambtshalve integriteitsonderzoeken de Klachtenregeling naar analogie toe te passen.

Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter

mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris