Categorieën
Advies

Advies 2020-21

CWI is niet gehouden om ruwe data met klager te delen. Alle coauteurs zijn verantwoordelijk voor een publicatie maar niet in gelijke mate. CWI-lid is promotor van de corresponding author geweest en had zich daarom moeten verschonen. Identiteit van een deskundige is relevant om een deskundigenrapport op zijn eigen merites te kunnen beoordelen.

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van Maastricht University

Procesverloop

Op 2 september 2019 heeft [Verzoeker] een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van Maastricht University (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].

De CWI heeft het College van Bestuur van Maastricht University (hierna: het Bestuur) op 3 februari 2020 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.

Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht in het aanvankelijk oordeel van 17 februari 2020 ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel, met een verzoekschrift dat op 27 maart 2020 in de postbus van het LOWI is ontvangen.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 22 april 2020 besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Het Bestuur en Betrokkene hebben beide een verweerschrift ingediend.

Verzoeker heeft op deze verweerschriften gereageerd. Betrokkene heeft ook op het verweer van het Bestuur gereageerd.

Betrokkene heeft een laatste reactie ingediend.

Na bespreking van het dossier in zijn vergadering van 1 september 2020 achtte het LOWI zich nog onvoldoende geïnformeerd. Daarom zijn op 7 september 2020 aanvullende vragen aan het Bestuur gesteld.

Het Bestuur heeft deze vragen op 21 september 2020 beantwoord en op 23 september 2020 aangevuld.

Het LOWI acht zich na de beantwoording van deze vragen voldoende geïnformeerd om advies uit te brengen. Partijen zijn 12 oktober 2020 op de hoogte gesteld van de beslissing om geen hoorzitting te houden.

Overwegingen

Inleiding

1. Verzoeker promoveert aan de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences van Maastricht University. Gedurende [een aantal] maanden is Betrokkene tweede supervisor van Verzoeker geweest.

Kern van de zaak

2. Verzoeker betoogt over 4 publicaties waarvan Betrokkene coauteur is dat data op een ongeoorloofde manier zijn bewerkt en weergegeven.

Geldende gedragscode

3. De publicaties waartegen Verzoeker zich richt, zijn verschenen in 2017 (hierna: publicatie 1), 2014 (hierna: publicatie 2), 2013 (hierna: publicatie 3) en 2009 (hierna: publicatie 4). Dit betekent dat de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004 van toepassing is in deze zaak.

Aanvankelijk oordeel en CWI-advies

4. Verzoekers klacht is ongegrond verklaard.

Over publicatie 1 concludeert de CWI na het consulteren van een deskundige dat de data op een wetenschappelijk gedegen manier gekwantificeerd lijken te zijn.

Over publicatie 2 concludeert de CWI, wederom na het consulteren van die deskundige, dat de ruwe data bevestigen dat de data in de figuur wetenschappelijk goed en betrouwbaar zijn. Met betrekking tot de publicaties 3 en 4 overweegt de CWI dat Betrokkene niet de corresponding author is en niet betrokken is geweest bij het maken van de figuren waarover wordt geklaagd. Volgens de CWI is de verantwoordelijkheid van Betrokkene voor deze figuren zo beperkt dat hij in redelijkheid niet beschuldigd zou kunnen worden van een schending van de wetenschappelijke integriteit, indien mocht blijken dat deze figuren zijn gemanipuleerd.

Verzoek

5. Verzoeker betwist in het verzoek de onpartijdigheid van de CWI, bestrijdt het anonieme deskundigenadvies en klaagt dat de ruwe data van publicatie 2 ten onrechte niet met hem zijn gedeeld. Verder betoogt hij dat de CWI de verantwoordelijkheid van Betrokkene in publicaties 3 en 4 te beperkt uitlegt en dat de figuren die hij in die artikelen betwist tevens tot zijn verantwoordelijkheid als coauteur behoren.

Opzet van dit advies

6. Net als in LOWI-advies nr. 2020-20 ziet het LOWI hieronder eerst aanleiding voor een aantal meer algemene overwegingen over de uitbreiding van de klacht en het anonieme deskundigenrapport dat aan het CWI-advies en aanvankelijk oordeel ten grondslag ligt. Daarna zal het LOWI per onderwerp ingaan op Verzoekers bezwaren tegen het aanvankelijk oordeel.

Uitbreiding klacht

7. Verzoeker betoogt dat Betrokkene zich in publicatie 1 schuldig heeft gemaakt aan knippen en plakken door de enzymen Akt en p-Akt gezamenlijk in één figuur weer te geven terwijl deze enzymen met twee verschillende antilichamen zijn gedetecteerd. Het Bestuur gaat in zijn verweerschrift uitgebreid in op dit punt, maar Betrokkene heeft terecht naar voren gebracht dat dit een nieuw klachtonderdeel is waarmee Verzoeker zijn oorspronkelijke klacht uitbreidt. De oorspronkelijke klacht over publicatie 1 gaat over cropping (de weergave van de bandjes) in de figuur en niet over de gezamenlijke weergave van de enzymen Akt en p-Akt in die figuur.

Het LOWI volgt Verzoeker niet in zijn standpunt dat de CWI de weergave van Akt en p-Akt in deze figuur uit publicatie 1 uit eigener beweging had moeten vergelijken met de wijze waarop deze enzymen in andere wetenschappelijke publicaties worden weergegeven. De CWI heeft immers geen zelfstandige onderzoeksbevoegdheid maar is slechts bevoegd om de haar voorgelegde klachten te onderzoeken, in dit geval was dat de klacht over cropping.

Uitbreiding van de klacht is in deze fase van de procedure waarin het LOWI om advies wordt gevraagd over het aanvankelijk oordeel van het Bestuur niet toegestaan. Het LOWI zal hierover dan ook geen advies uitbrengen aan het Bestuur.

Anonieme deskundige

8. Verzoeker betoogt dat de identiteit van de door de CWI geraadpleegde deskundige ten onrechte niet aan hem is bekend gemaakt.

9. Het aanvankelijk oordeel is in belangrijke mate gebaseerd op een deskundigenrapport. Een deskundigenrapport is in klachtenprocedures zoals hier aan de orde van groot belang omdat het conclusies bevat over vaktechnische aspecten die buiten het vakgebied van de CWI-leden vallen. Om te kunnen bepalen of een deskundigenrapport aan een aanvankelijk oordeel ten grondslag kan worden gelegd, moet een deskundigenrapport op zijn eigen merites worden beoordeeld. Hiervoor is ook de identiteit van de deskundige relevant. Zo moet aan de hand van die identiteit worden vastgesteld of de deskundige inderdaad deskundig is op het terrein van de voorgelegde vragen en of de deskundige onafhankelijk is ten opzichte van partijen.

9.1. In deze zaak (net als in zaak nr. 2020-20) is de identiteit van de deskundige wel bij de CWI en het Bestuur bekend, maar niet bij partijen. Het Bestuur heeft toegelicht dat de deskundige zelf heeft verzocht om zijn identiteit niet aan partijen bekend te maken. De CWI heeft aan dit verzoek van de deskundige om niet verder in het conflict te worden betrokken voldaan, mede gelet op de opstelling van Verzoeker tijdens de CWI-procedure waarin hij de pers heeft benaderd.

9.2. Het LOWI overweegt dat de identiteit van een deskundige vanuit het oogpunt van transparantie en een zorgvuldige klachtenbehandeling in beginsel aan partijen bekend moet worden gemaakt. Niet alleen de CWI en het Bestuur, maar ook partijen moeten een deskundigenrapport immers op zijn eigen merites kunnen beoordelen.

Van deze hoofdregel kan worden afgeweken indien de omstandigheden daarvoor aanleiding geven, zoals in dit geval blijkens de toelichting van het Bestuur is gebeurd. In een dergelijk geval moet een CWI wel motiveren waarom is besloten om de identiteit van de deskundige niet aan partijen kenbaar te maken. Het voor partijen geheim houden van de identiteit van een deskundige moet uitzondering blijven. Het zou in voorkomende gevallen daarom beter zijn als de CWI op zoek gaat naar een andere deskundige die wel instemt met het bekendmaken van zijn identiteit aan partijen.

In deze zaak heeft het LOWI het Bestuur gevraagd om de naam van de deskundige uitsluitend aan het LOWI bekend te maken zodat het LOWI, ten behoeve van Verzoeker en Betrokkene, alsnog de onafhankelijkheid en deskundigheid van de geraadpleegde deskundige kan beoordelen. Het Bestuur heeft hieraan gehoor gegeven, nadat de deskundige hiervoor toestemming had gegeven. Het LOWI bevestigt dat de geraadpleegde deskundige onafhankelijk en deskundig is. De deskundige is niet aan Maastricht University verbonden en is hoogleraar moleculaire biologie. Het Bestuur heeft het deskundigenrapport naar het oordeel van het LOWI daarom aan zijn aanvankelijk oordeel ten grondslag mogen leggen.

Ruwe data

10. Verzoeker betoogt dat hij ten onrechte geen inzicht heeft gekregen in de ruwe data van publicatie 2.

10.1. Naar het oordeel van het LOWI is een CWI in beginsel niet gehouden ruwe data met een Klager in het kader van een klachtenprocedure over wetenschappelijke integriteit te delen. Bij een onderzoek naar datafalsificatie of een andere mogelijke normoverschrijding waarbij data zijn betrokken, is voldoende dat een beklaagde ruwe data ter beschikking stelt aan de CWI en/of aan de deskundige die de CWI heeft geraadpleegd. Dat is in deze zaak ook gebeurd. De deskundige heeft beschikking gekregen over de ruwe data en concludeert na bestudering daarvan kort gezegd dat de data in figuur x van publicatie 2 wetenschappelijk goed en betrouwbaar zijn.

Nu het LOWI de onafhankelijkheid en deskundigheid van de geraadpleegde deskundige heeft gecontroleerd (zie overweging 9.2) ziet het LOWI geen aanleiding om aan het aanvankelijk oordeel dat op dit deskundigenoordeel is gebaseerd te twijfelen. Verzoekers betoog faalt.

Onpartijdigheid CWI

11. Verzoeker betoogt dat de CWI partijdig is geweest in het oordeel over publicatie 4.

11.1. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in LOWI-advies 2020-16, is het uitgangspunt dat de leden van de CWI uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een bijzondere omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de CWI vooringenomenheid koestert of dat de daarvoor bij een partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Alleen het subjectieve oordeel van die partij is onvoldoende. Het is aan de betreffende partij om de bijzondere omstandigheid aannemelijk te maken.

11.2. Verzoeker voert als bijzondere omstandigheid aan dat een van de CWI-leden de promotor is geweest van de corresponding author van publicatie 4. Volgens Verzoeker is deze relatie tussen het CWI-lid en de corresponding author van publicatie 4 de werkelijke reden waarom de CWI de figuur in publicatie 4 niet inhoudelijk heeft beoordeeld.

11.3. Het LOWI heeft Verzoekers stelling dat de corresponding author van publicatie 4 bij een van de CWI-leden is gepromoveerd gecontroleerd en stelt vast dat die stelling juist is. Het LOWI is het met Verzoeker eens dat dit een bijzondere omstandigheid is die de bij Verzoeker bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief rechtvaardigt. Ook al heeft de promotie meer dan 20 jaar geleden plaatsgevonden, het valt niet uit te sluiten dat er tussen de corresponding author en het CWI-lid nog altijd een vertrouwelijke band bestaat die de onpartijdigheid van het CWI-lid in de weg staat. Hierbij betrekt het LOWI dat een negatief oordeel over de figuur in publicatie 4 gevolgen zou kunnen hebben voor die toenmalige promovendus, bijvoorbeeld omdat hij in dat geval als corresponding author tot rectificatie van het artikel zou moeten overgaan. Nu niet alleen daadwerkelijke vooringenomenheid, maar ook de schijn van vooringenomenheid moet worden voorkomen, had het op de weg van het CWI-lid in kwestie gelegen om zich ten aanzien van het klachtonderdeel over publicatie 4 te verschonen. Dit is niet gebeurd. Het verzoek is in zoverre gegrond. Het LOWI zal het Bestuur daarom adviseren om het onderzoek naar dit klachtonderdeel te heropenen en de samenstelling van de CWI voor dit klachtonderdeel te wijzigen.

Publicatie 3

12. In navolging van de CWI heeft het Bestuur over publicatie 3 geoordeeld dat een eventuele schending van de wetenschappelijke integriteit in redelijkheid niet aan Betrokkene kan worden toegerekend. In het verweerschrift verduidelijkt het Bestuur dat het hier gaat om onderzoek waarbij door verschillende instituten wordt samengewerkt en dat al langere tijd geleden heeft plaatsgevonden (2013).

13. Volgens Verzoeker legt het Bestuur de verantwoordelijkheid van Betrokkene die coauteur is en die uit dien hoofde het manuscript heeft goedgekeurd, te beperkt uit.

13.1. Alle coauteurs zijn verantwoordelijk voor een publicatie. Deze verantwoordelijkheid geldt echter niet voor elke coauteur in gelijke mate. Het LOWI constateert dat Betrokkene een van de 12 coauteurs is, maar geen corresponding author. Van een coauteur kan niet worden verwacht dat hij alle figuren controleert als hem in die figuren in eerste instantie niets onregelmatigs opvalt. Gelet hierop en op de andere door het Bestuur genoemde omstandigheden acht het LOWI het redelijk om eventuele gebreken in figuur 3, wat daar verder ook van zij, niet aan Betrokkene toe te rekenen.

Conclusie

14. Het verzoek is gedeeltelijk gegrond. Zoals het LOWI in overweging 11.3 heeft overwogen is Verzoekers vrees voor vooringenomenheid van de CWI bij het oordeel over publicatie 4 objectief gerechtvaardigd. Een van de CWI-leden had zich moeten verschonen, maar heeft dat niet gedaan.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart het verzoek gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond;

II. adviseert het Bestuur om het onderzoek naar publicatie 4 te heropenen met een gewijzigde samenstelling van de CWI, om de schijn van vooringenomenheid te voorkomen;

III. adviseert het Bestuur om het aanvankelijk oordeel, met uitzondering van het aanvankelijk oordeel over publicatie 4, ongewijzigd als definitief oordeel vast te stellen.

Aldus vastgesteld op 25 november 2020 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.