naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker 1]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht
Procesverloop
Op 15 april 2020 heeft [Betrokkene] een klacht ingediend tegen [Verzoeker 1] en [Verzoeker 2]. Verzoeker 1 is emeritus hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Verzoeker 2 is werkzaam aan Zuyd Hogeschool. Omdat het om twee verschillende instellingen gaat, heeft Betrokkene bij beide instellingen een klacht ingediend.
De klachten zijn behandeld door een gezamenlijke Commissie Wetenschappelijke Integriteit (hierna: CWI) waarin zowel leden van de CWI van de Universiteit Utrecht als leden van de CWI van Zuyd Hogeschool zitting hadden.
De CWI heeft de Besturen van beide instellingen op 16 juli 2020 geadviseerd de klacht gegrond te verklaren.
Het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht (hierna: het Bestuur) heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Betrokkene in het aanvankelijk oordeel van 21 juli 2020 gegrond verklaard.
Verzoeker 1 heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 27 augustus 2020 verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel (zaak nr. 2021-06). Verzoeker 2 heeft het LOWI om advies verzocht over het inhoudelijk gelijkluidende aanvankelijk oordeel van Zuyd Hogeschool (zaak nr. 2021-07).
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 28 oktober 2020 besloten beide verzoeken (zaak nrs. 2021-06 en 2021-07) gevoegd in behandeling te nemen. Prof. dr. L. Lechner heeft zich in deze zaken verschoond.
Het Bestuur en Betrokkene hebben een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft op deze verweerschriften gereageerd.
Betrokkene heeft een laatste reactie ingediend.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 17 februari 2021 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.
Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1. Verzoekers 1 en 2 zijn juristen. Zij hebben gezamenlijk een artikel geschreven dat in een juridisch tijdschrift is gepubliceerd. In het artikel worden enkele uitspraken van rechterlijke colleges becommentarieerd en analyseren de auteurs bronnen over een bepaald onderzoeksveld binnen de psychiatrie.
2. De gerechtelijke uitspraken die in het artikel worden becommentarieerd, hebben betrekking op het privéleven van Betrokkene. In het artikel wordt door Verzoekers onder meer vastgesteld dat Betrokkene aan een psychische stoornis lijdt.
3. Betrokkene heeft geklaagd over het artikel en stelt dat Verzoekers een lasterlijk artikel hebben geschreven waarin zij hem ten onrechte een psychische stoornis hebben toegeschreven.
Verzoek
4. Verzoekers hebben het LOWI om advies gevraagd over het aanvankelijk oordeel waarin de klacht van Betrokkene gegrond is verklaard. Verzoekers erkennen dat zij in het artikel een onjuiste conclusie hebben getrokken over de aanwezigheid van een psychische stoornis bij Betrokkene, maar zij vinden dat de CWI hun fout te scherp heeft veroordeeld en hun artikel te verstrekkend heeft beoordeeld (zie overwegingen 6 t/m 9.4 van dit advies). Verder zijn zij het niet eens met het oordeel dat zij een voormalig dienstverband met een belanghebbende partij bij de rechterlijke uitspraken in het artikel hadden moeten vermelden (zie overwegingen 10 en 11) en stellen zij dat de CWI te weinig rekening heeft gehouden met de specifieke aard van de publicatie (zie overwegingen12 en 13).
Relevante normen uit de gedragscode
5. De CWI heeft geconcludeerd dat Verzoekers normen 23, 38, 44, 53, 55 en 39 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 (hierna: de gedragscode) hebben geschonden. Deze normen gaan over de uitvoering (paragraaf 3.3), verslaglegging (paragraaf 3.4) en communicatie (paragraaf 3.6) van wetenschappelijk onderzoek en luiden:
23. Beschrijf eerlijk, zorgvuldig en zo transparant mogelijk de data die verzameld zijn voor en/of gebruikt zijn in het onderzoek.
38. Wees expliciet over onzekerheden en contra-indicaties en trek geen ongefundeerde conclusies.
39. Wees expliciet over serieuze alternatieve inzichten die relevant kunnen zijn voor de interpretatie van de data en de onderzoeksresultaten
44. Wees open en volledig over de rol van externe belanghebbenden, opdrachtgevers, financiers, mogelijke belangenconflicten en relevante nevenwerkzaamheden.
53. Wees eerlijk in publieke communicatie en helder over de beperkingen van het onderzoek en van de eigen expertise. Communiceer pas over onderzoeksresultaten aan het algemene publiek als er voldoende zekerheid over de resultaten bestaat.
55: Wees open en eerlijk over mogelijke belangenconflicten.
Scherpte en reikwijdte CWI-advies
Standpunt Verzoekers
6. Hoewel Verzoekers erkennen dat zij in het artikel de onjuiste conclusie hebben getrokken dat Betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, stellen zij dat de Besturen hun fout te scherp hebben veroordeeld. Verzoekers weerspreken dat zij aan misleiding hebben gedaan en dat zij geen oog zouden hebben gehad voor de relevante kritiek op het artikel. In verband hiermee wijzen zij op de rectificatie die zij hebben aangeboden aan het tijdschrift en wijzen zij op hun spijtbetuiging. Ook weerspreken zij dat hun artikel beschadigend voor Betrokkene is geweest. Hiertoe wijzen zij er op dat voor het artikel gebruik is gemaakt van geanonimiseerde gerechtelijke uitspraken die openbaar toegankelijk zijn en die voor wetenschapsbeoefening kunnen worden gebruikt. Door de toegepaste anonimisering zijn de uitspraken in de praktijk slechts voor een kleine kring van professionals (zoals advocaten) herleidbaar tot de persoon van Betrokkene, aldus Verzoekers.
Verzoekers betogen ook dat het CWI-advies te verstrekkend is. Hiertoe wijzen zij op de passage in het advies waarin staat dat ter onderbouwing van inhoudelijke uitspraken in een wetenschappelijke publicatie niet verwezen hoort te worden naar een interview in een medisch vakblad. Ook wijzen zij op de passage waarin de CWI aangeeft naar welke wetenschappelijke bronnen Verzoekers hadden kunnen verwijzen om alternatieve inzichten uit de psychiatrie weer te geven. Verder brengen zij naar voren dat de CWI zich ten onrechte heeft uitgelaten over de wijze waarop Verzoekers de jurisprudentie hebben geanalyseerd, omdat de klacht van Betrokkene hier niet op zag.
Standpunt Besturen
7. In het verweerschrift weerspreken beide Besturen de stelling van Verzoekers dan hun fout te zwaar is veroordeeld. Zij wijzen erop dat de auteurs in hun artikel een psychiatrische diagnose hebben gegeven van Betrokkene, terwijl een grondig juridisch commentaar ook geschreven had kunnen worden zonder de herleidbare psychiatrische analyses. In het verweerschrift wordt er ook op gewezen dat de ‘diagnose’, zowel gezien de deskundigheid van beide auteurs op juridisch vlak als de omstandigheid dat Verzoekers in het artikel spreken van een grondige analyse, een autoriteit krijgt toebedeeld die niet terecht is. Ook wijzen de Besturen er op dat de uitspraken in het artikel over Betrokkene een rol kunnen gaan spelen in lopende juridische procedures. Volgens de Besturen is in het CWI-advies geen rekening gehouden met de excuses van Verzoekers en de door hen aangeboden rectificatie, omdat die van na de hoorzitting dateren.
De Besturen merken verder op dat in wetenschappelijke publicaties wel naar een interview in een medisch vakblad mag worden verwezen. Maar, als het gaat om het onderbouwen van een wetenschappelijke conclusie, is dit onvoldoende en moet verwezen worden naar een bron van wetenschappelijk onderzoek. Verder wijzen de Besturen erop dat de CWI in het advies expliciet aangeeft dat het niet aan haar is om een inhoudelijk oordeel te geven over de waarde van de door auteurs aangedragen literatuur over het onderzoeksveld binnen de psychiatrie, maar wijst de CWI op het eenzijdige karakter van die aangedragen literatuur en stelt zij dat bestaande afwijkende opvattingen bediscussieerd moeten worden voor een genuanceerde wetenschappelijke verhandeling daarover. Tot slot geven de Besturen aan dat Betrokkene in zijn klacht weliswaar niet expliciet heeft geklaagd dat de analyse van de jurisprudentie onzorgvuldig was, maar dat Betrokkene wel heeft geklaagd dat het artikel wetenschappelijk onder de maat was. Volgens de Besturen is het in het licht daarvan vanzelfsprekend dat de CWI het hele artikel beschouwt.
Standpunt Betrokkene
8. Betrokkene onderschrijft het aanvankelijk oordeel, maar stelt dat er ten onrechte nog geen rectificatie heeft plaatsgevonden. Volgens Betrokkene is de rectificatie die Verzoekers hebben voorgesteld ondermaats en opnieuw beschadigend voor Betrokkene. Hij wil dat de Besturen maatregelen treffen en zich inspannen voor een passende rectificatie in het tijdschrift.
Oordeel LOWI
9. Na bestudering van het dossier en de door partijen uitgewisselde standpunten, onderschrijft het LOWI het aanvankelijk oordeel dat normen 23, 38, 39 en 53 zijn geschonden. Hiertoe overweegt het LOWI als volgt.
9.1. Verzoekers hebben kennis uit een vakgebied dat niet het hunne was, onjuist weergegeven. Hoewel Verzoekers stellen dat zij zich op gezaghebbende bronnen uit de psychiatrie baseren, stelt de CWI terecht vast dat Verzoekers een eenzijdig beeld schetsen van de stand van zaken in het onderzoeksveld binnen de psychiatrie. Het LOWI onderschrijft het standpunt van de Besturen dat Verzoekers meer zorgvuldigheid hadden moeten betrachten in de weergave van deze kennis en deze kennis minder eenzijdig en met meer onzekerheid hadden moeten presenteren.
9.2. Ook hadden Verzoekers in het artikel geen diagnose mogen stellen over een individu. Zoals de CWI in het advies terecht overweegt hebben de auteurs geen expertise op het gebied van diagnose en behandeling van de psychische stoornis die zij Betrokkene toeschrijven en beschikten zij ook niet over de voor een diagnose vereiste kennis over Betrokkene. Daar komt bij dat Verzoekers de GGZ-zorgstandaard waarop zij zich beroepen verkeerd hebben geïnterpreteerd of toegepast.
Het LOWI onderschrijft het CWI-advies dat het label dat Betrokkene hiermee krijgt opgeplakt stigmatiserend is en dat wetenschappers die een wetenschappelijk artikel schrijven zich hiervan bewust moeten zijn en uiterst zorgvuldig na moeten gaan of aan alle voorwaarden voor het toeschrijven van een psychische stoornis is voldaan, hetgeen hier niet is gebeurd. Dat de ‘gediagnostiseerde’ persoon in het artikel vanwege de anonimisering van de gerechtelijke uitspraken niet voor eenieder herleidbaar is tot Betrokkene, en dat de identiteit van Betrokkene ook bij de auteurs niet bekend was toen zij het artikel publiceerden, maakt deze handeling niet zodanig minder ernstig dat het aanvankelijk oordeel geen stand houdt. De diagnostisering is, zij het voor een beperkte kring personen, wel degelijk herleidbaar tot Betrokkene. Dit hadden Verzoekers zich moeten realiseren.
Het LOWI ziet onvoldoende aanleiding de Besturen te adviseren om afstand te nemen van de passage uit het CWI-advies dat de auteurs niet alleen onbevoegd zijn om een diagnose te stellen, maar hiermee ook aan misleiding hebben gedaan. Hierbij betrekt het LOWI het standpunt van het Bestuur dat de ‘diagnose’ onder meer door Verzoekers formulering in het artikel een autoriteit krijgt toebedeeld die niet terecht is. In zoverre is sprake van misleiding.
Het LOWI onderschrijft de passage uit het CWI-advies waarin Verzoekers wordt aangerekend dat zij tot en met de hoorzitting geen open en kritische houding hebben laten zien over hun eigen analyse in het artikel en over de grenzen van hun eigen expertise. Hierbij betrekt het LOWI de toelichting van de Besturen in het verweerschrift dat de door Verzoekers aangeboden rectificatie en de spijtbetuiging van later datum dan de hoorzitting dateren. Op die aangeboden rectificatie zal het LOWI hieronder nog ingaan.
9.3. In de grieven van Verzoekers over de reikwijdte van het CWI-advies ziet het LOWI geen aanknopingspunten om de Besturen te adviseren hun aanvankelijke oordelen te wijzigen. Het LOWI acht de toelichting van de Besturen in het verweerschrift overtuigend: verwijzing naar een interview in een medisch vakblad is wel geoorloofd in een wetenschappelijk artikel, maar kan niet dienen ter onderbouwing van wetenschappelijke conclusies. De CWI is, gelet op de strekking van de klacht, niet buiten haar adviesbevoegdheid getreden met het oordeel over de wijze waarop de auteurs jurisprudentie hebben becommentarieerd.
9.4. Betrokkene heeft terecht naar voren gebracht dat de door Verzoekers aangeboden rectificatie tekortschiet, omdat het slechts een nuancering van hun gestelde ‘diagnose’ behelst. Mede gelet hierop zal het LOWI de Besturen adviseren om met Verzoekers en Betrokkene in overleg te treden op welke wijze passende herstelmaatregelen kunnen worden getroffen. Het LOWI kan zich goed voorstellen dat op basis van bovenstaande normschendingen er niet alleen aan rectificatie kan worden gedacht, maar dat de auteurs besluiten om het artikel terug te trekken.
Vermelden voormalig dienstverband
10. Verzoekers 1 en 2 laten zich in het artikel uit over een organisatie. In het CWI-advies staat dat zij hun voormalige dienstverband bij die organisatie in de eerste voetnoot van het artikel hadden moeten vermelden. Verzoekers zijn het hier niet mee eens, omdat (1) deze dienstverbanden al drie jaren waren afgelopen ten tijde van publicatie van het artikel, (2) Verzoekers zich niet positief maar negatief hebben geuit over de organisatie en (3) de redactie van het tijdschrift de auteurs niet heeft gevraagd hun voormalige dienstverbanden te vermelden.
11. Volgens de normen 44 en 55 moeten mogelijke belangenconflicten worden vermeld. Het LOWI onderschrijft de overweging uit het CWI-advies dat Verzoekers hun voormalig dienstverband op grond van deze normen uit de gedragscode hadden moeten vermelden in het artikel. Hierbij betrekt het LOWI dat de voormalig dienstverbanden relevant zijn, omdat het artikel handelt over de organisatie in kwestie. Dat Verzoekers zich niet positief maar negatief over de organisatie hebben uitgelaten, maakt geen verschil. Ook een negatieve reflectie kan mede zijn ingegeven door mogelijke negatieve ervaringen opgedaan in een voormalig dienstverband. Voor de lezers van een wetenschappelijke publicatie is een dienstverband relevante informatie die moet worden verstrekt. Het LOWI betrekt hierbij ook dat de dienstverbanden weliswaar reeds waren afgelopen ten tijde van publicatie van het artikel, maar het tijdsverloop van 3 jaren maakt in dit geval niet dat de voormalige dienstverbanden niet meer relevant zouden zijn bij de lezing van het artikel. Het LOWI betrekt bij zijn oordeel ook dat normen 44 en 55 zich richten tot wetenschappers zoals in dit geval Verzoekers, en niet tot een tijdschriftredactie. Het LOWI deelt daarom niet Verzoekers standpunt dat het op de weg van de redactie van het tijdschrift had gelegen om van de auteurs te vragen hun voormalige dienstverbanden te vermelden. De auteurs hadden dit uit eigener beweging moeten doen.
Aard van de publicatie
12. Verzoekers 1 en 2 betogen dat de CWI onvoldoende rekening heeft gehouden met de aard van de publicatie. Volgens hen wordt in het CWI-advies niet zozeer commentaar geleverd op hun artikel, maar op het type publicatie zoals een annotatie of een ander juridisch commentaar op gerechtelijke uitspraken. In dit type publicaties is het gebruikelijk om (ook lopende) rechtszaken te becommentariëren, aldus Verzoekers.
13. Het LOWI volgt het Bestuur in zijn standpunt in het verweerschrift dat er blijkens de samenstelling van de CWI wel voldoende rekening is gehouden met de aard van de publicatie. Twee van de CWI-leden zijn hoogleraar in de rechtsgeleerdheid van wie mag worden verondersteld dat zij hun kennis over dit type juridische publicatie met de andere CWI-leden hebben gedeeld ten behoeve van de oordeelsvorming in deze zaak. Het LOWI onderschrijft de stelling van Verzoekers dat jurisprudentieonderzoek, ook naar lopende rechtszaken, gebruikelijk is in de rechtsgeleerdheid. Dit neemt echter niet weg dat de wijze waarop Verzoekers 1 en 2 in dit geval invulling hebben gegeven aan het jurisprudentieonderzoek, in strijd is met normen van wetenschappelijke integriteit. De CWI heeft dat terecht streng beoordeeld.
Conclusie
14. Gelet op het voorgaande acht het LOWI het verzoek ongegrond.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek ongegrond;
II. adviseert het Bestuur het aanvankelijk oordeel ongewijzigd vast te stellen als definitief oordeel;
III. adviseert het Bestuur om met Verzoekers en Betrokkene in overleg te treden op welke wijze passende herstelmaatregelen kunnen worden getroffen, met inachtneming van overweging 9.4 van dit advies.
Aldus vastgesteld op 15 april 2021 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.