naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de TU Delft
Procesverloop
Op 30 januari 2019 heeft de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een klacht van [Verzoeker] van 10 mei 2017 voor verdere behandeling doorgezonden aan de TU Delft. Verzoeker klaagt over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene] die werkzaam is aan de TU Delft.
Op 15 maart en 4 april 2019 heeft de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de TU Delft (hierna: CWI) Verzoeker gevraagd de klacht nader te specificeren. Verzoeker heeft hierop in verschillende berichten aan de CWI in april, juni en september 2019 gereageerd.
Op 13 januari 2021 heeft de CWI het College van Bestuur van de TU Delft (hierna: Bestuur) geadviseerd de klacht niet-ontvankelijk te verklaren.
Het Bestuur heeft dit advies overgenomen en heeft in het aanvankelijk oordeel van 14 januari 2021 de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI)
verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Overwegingen
Inleiding
1. Verzoeker is […] tot 2004 als PhD aan de TU Delft werkzaam geweest. In dit kader deed hij onderzoek naar eigenschappen van een bepaald bouwmateriaal. Na de beëindiging van zijn dienstverband in 2004 is Betrokkene de nieuwe promotor van Verzoeker geworden. Verzoeker heeft in 2014 besloten te stoppen met zijn proefschrift.
2. Verzoeker klaagt dat Betrokkene delen van zijn conceptproefschrift zonder zijn toestemming heeft gedeeld met andere PhD’s. Volgens Verzoeker is sprake van plagiaat, omdat deze PhD’s vervolgens een vergelijkbaar onderzoek hebben verricht naar hetzelfde onderwerp en met gebruik van een zelfde soort methode.
3. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat hij het conceptproefschrift van Verzoeker niet met anderen heeft gedeeld.
CWI-advies en aanvankelijk oordeel
4. De CWI overweegt dat Verzoeker niet concreet heeft aangegeven hoe zijn conceptproefschrift met anderen zou zijn gedeeld en welke delen daaruit door anderen zouden zijn gekopieerd of overgenomen. Volgens de CWI is het niet aan haar om zelf te onderzoeken of er mogelijk sprake is van plagiaat. Dat andere PhD’s over een soortgelijk onderwerp hebben gepubliceerd, is volgens de CWI niet klachtwaardig.
Het is volgens de CWI redelijk dat binnen een bepaald onderzoeksgebied dezelfde onderwerpen worden onderzocht, zonder dat daarbij sprake is van hetzelfde onderzoek. Volgens de CWI worden denkbeelden doorlopend onderling uitgewisseld en spelen deze ongetwijfeld een rol in de verdere gedachteontwikkeling, maar betekent dat niet dat alleen Verzoeker mag werken aan onderwerpen die in zijn conceptproefschrift zijn opgenomen. De CWI stelt vast dat Betrokkene met zijn promovendi weliswaar met vergelijkbare modelleertechnieken is gaan werken als Verzoeker heeft gedaan, maar dit is volgens de CWI geen reden om te twijfelen aan de uitspraak van Betrokkene dat hij het werk van Verzoeker niet met derden heeft gedeeld. Verzoeker heeft deze stelling volgens de CWI ook onvoldoende weersproken om hieraan te twijfelen.
5. Het Bestuur heeft het CWI-advies overgenomen en de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoek
6. Verzoeker betoogt dat Betrokkene zijn proefschriftonderwerp en de door hem gebruikte wiskundige onderzoeksmethode heeft gestolen en aan andere PhD’s heeft gegeven, terwijl hij nooit voor het door hem verrichte werk is erkend. Verzoeker stelt dat Betrokkene vanaf het moment dat hij in 2004 zijn promotor werd, heeft aangestuurd op een andere opzet van zijn proefschrift. Volgens Verzoeker heeft Betrokkene dit gedaan om andere PhD’s onderzoek te laten verrichten naar Verzoekers onderwerp en via deze promovendi financiering te verkrijgen voor de faculteit. Hij is van mening dat Betrokkene de deskundigheid miste op het gebied van de wiskundige onderzoeksmethode die hij in zijn conceptproefschrift had gebruikt.
Hij vindt het daarom niet geloofwaardig dat Betrokkene de PhD’s op het spoor van dezelfde soort methode heeft gezet, zonder Verzoekers werk met anderen te hebben gedeeld. Bovendien beschikte Betrokkene over verschillende conceptversies van zijn proefschrift die hij ter correctie aan hem had toegezonden. Verzoeker wijst op de grote negatieve gevolgen die hij ondervindt van het mislukken van zijn promotietraject. Ook wijst hij erop dat hij bij het adresseren van zijn probleem van het kastje naar de muur is gestuurd en dat de TU Delft zeer lang heeft gedaan over de behandeling van zijn klacht.
Beoordeling LOWI
7. Het LOWI ziet in het verzoek geen aanknopingspunten dat sprake is van plagiaat of dat er sprake is van het onvoldoende erkennen van een wetenschappelijke bijdrage van Verzoeker. Verzoeker heeft zijn proefschrift niet afgerond en evenmin heeft hij gewezen op relevante publicaties van zichzelf die zijn stelling ondersteunen dat sprake is van plagiaat of het onvoldoende erkennen van zijn wetenschappelijke bijdrage. Het enkele feit dat er verschillende promovendi op dezelfde (of vergelijkbare) onderwerpen promoveren, of dat een promotor verschillende proefschriften over hetzelfde onderwerp begeleidt, leidt niet tot vragen over wetenschappelijke integriteit. Dat wordt in beginsel niet anders wanneer in die proefschriften gebruik wordt gemaakt van een methodologie die lijkt op methodes uit het werk van Verzoeker.
Gelet hierop kan Verzoeker geen exclusieve aanspraak maken op zijn proefschriftonderwerp, zoals de CWI ook al heeft overwogen. De stelling van Verzoeker dat de door hem gebruikte onderzoeksmethode door andere promovendi is gekopieerd en dat delen van het werk van Verzoeker met andere promovendi zijn gedeeld, heeft hij, tegenover de ontkenning van Betrokkene, met niet meer dan een algemene stellingname onderbouwd en vormt daarom evenmin aanleiding voor het oordeel dat Betrokkene een norm van wetenschappelijke integriteit zou hebben geschonden. Hierbij betrekt het LOWI dat het niet gaat om een methode die Verzoeker zelf heeft ontwikkeld, maar om een bestaande methode die hij zich eigen heeft gemaakt en heeft toegepast.
Bovendien hebben de promovendi waarnaar Verzoeker verwijst niet exact dezelfde methode gebruikt, maar gaat het om een in een aantal opzichten verschillende methoden die verder zijn ontwikkeld.
8. Het LOWI is het met Verzoeker eens dat de behandeling van zijn klacht bij de TU Delft te lang heeft geduurd. Dat het aanvankelijk oordeel te laat is gegeven, betekent echter niet dat dit oordeel daarom inhoudelijk ook onjuist is. Zoals uit bovenstaande overweging nr. 7 blijkt, onderschrijft het LOWI het aanvankelijk oordeel.
Conclusie
9. Het verzoek is kennelijk ongegrond. Het LOWI besluit het verzoek daarom verder buiten behandeling te laten.
10. Dit betekent dat het LOWI geen advies aan het Bestuur uitbrengt.
BESLUIT
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek kennelijk ongegrond;
II. besluit het verzoek verder buiten behandeling te laten;
III. brengt geen advies uit aan het Bestuur.
Aldus vastgesteld op 31 maart 2021 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.