naar aanleiding van het verzoek van:
1. …
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft
Procesverloop
Op 19 november 2018 heeft … (hierna: Verzoeker) een klacht ingediend bij de Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit (hierna: CWI) van de Technische Universiteit Delft (hierna: TU Delft).
De CWI heeft deze klacht beoordeeld en heeft het College van Bestuur van de TU Delft (hierna: Bestuur) op 5 april 2019 geadviseerd om de klacht niet-ontvankelijk te verklaren.
Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker bij aanvankelijk oordeel van 26 juni 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 4 juli 2019 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Overwegingen
Inleiding
1. De klacht die Verzoeker bij het Bestuur heeft ingediend, gaat kort gezegd over de relativiteitstheorie van Einstein. Volgens Verzoeker heeft Einstein in deze theorie manipulaties gebruikt waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan frauduleus handelen.
2. Het Bestuur heeft deze klacht onder verwijzing naar het advies van de CWI niet-ontvankelijk verklaard, omdat de klacht niet tegen bepaalde bij de TU Delft werkzame personen opkomt, maar tegen een wetenschappelijke theorie (de relativiteitstheorie) en omdat de klacht voorts een wetenschappelijk debat betreft en niet de wetenschappelijke integriteit raakt.
3. Verzoeker heeft zich thans tot het LOWI gericht, omdat hij het niet eens is met het aanvankelijk oordeel van het Bestuur. Volgens Verzoeker heeft de CWI zijn klacht verkeerd samengevat. Volgens Verzoeker is het juist dat hij de theorie van Einstein bestrijdt, maar niet op natuurkundige gronden zoals de CWI volgens hem meent, maar omdat Einstein zich vanuit wiskundig oogpunt schuldig heeft gemaakt aan manipulatie.
Toetsingskader LOWI
4. Het LOWI adviseert het Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instelling over een door het Bestuur vastgesteld (aanvankelijk) oordeel over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit. Het LOWI adviseert niet uit eigener beweging, maar slechts naar aanleiding van een daartoe strekkend ontvankelijk verzoek.
5. Het LOWI is niet verplicht een (ontvankelijk) verzoek tot advisering in behandeling te nemen of de behandeling daarvan voort te zetten, indien dat verzoek kennelijk ongegrond is (artikel 8, eerste lid, onder a, Reglement LOWI 2018).
6. Indien het LOWI een ontvankelijk verzoek in behandeling heeft genomen, toetst het aan de hand van het verzoek, de overgelegde stukken en de eventuele hoorzitting of het (aanvankelijk) oordeel van het Bestuur voldoet aan de daaraan vanuit het oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen en of het aanvankelijk oordeel in overeenstemming is met de normen voor wetenschappelijke integriteit.
Hierbij betrekt het LOWI de klachtenregeling van de desbetreffende instelling. De normen van wetenschappelijke integriteit zijn neergelegd in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit die op 1 oktober 2018 in werking is getreden. Dan wel, indien de onderzoeksactiviteiten waarop het verzoek ziet zijn gestart vóór 1 oktober 2018, in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, laatstelijk herzien in 2014.
Beoordeling van het verzoek
7. De klacht van Verzoeker bij de CWI bestaat hoofdzakelijk uit een artikel van Verzoeker over de relativiteitstheorie. In dit artikel betoogt Verzoeker dat de relativiteitstheorie van Einstein onjuist is omdat laatstgenoemde vanuit wiskundig oogpunt gemanipuleerd zou hebben om tot zijn transformatie-formules voor plaats en tijd te komen. Volgens Verzoeker heeft Einstein hiermee frauduleus gehandeld. In de klacht stelt Verzoeker dat hij met zijn boodschap ook het wetenschappelijke establishment in zijn algemeenheid bedoelt en dat hij vermoedt dat minstens één wetenschapper van de TU Delft daartoe behoort, dan wel wetenschappers buiten de TU Delft die betrokken zijn bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op de universiteit.
7.1. Ingevolge artikel 4.5 van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit TU Delft (hierna: regeling) bepaalt de CWI de ontvankelijkheid van een klacht onder meer aan de hand van het criterium of de klacht een duidelijke omschrijving is van de (vermoede) schending van de wetenschappelijke integriteit begaan door een of meer bepaalde medewerkers van de universiteit.
7.2. Het LOWI is met de CWI van oordeel dat de klacht van Verzoeker niet is gericht tegen een of meer bepaalde medewerkers van de universiteit. Voor zover Verzoeker met zijn opmerking over het wetenschappelijk establishment doelt op een of meer bepaalde medewerkers van de universiteit, heeft Verzoeker noch in zijn klacht noch in zijn verzoek aan het LOWI duidelijk gemaakt welke personen dat zijn en op welke wijze zij de wetenschappelijke integriteit zouden schenden. Voor zover de klacht al is gericht tegen een bepaalde persoon, dan is de klacht gericht tegen Albert Einstein. Voor een dergelijke klacht is de CWI niet bedoeld en voor de behandeling daarvan is zij evenmin bevoegd. Dat de CWI de klacht volgens Verzoeker verkeerd heeft samengevat, wat daar verder ook van zij, doet hier niet aan af. De CWI heeft terecht geconcludeerd dat de klacht niet tegen een of meer bepaalde personen werkzaam bij de universiteit is gericht en dat zij daarom niet bevoegd is.
7.3. Gelet op het voorgaande overweegt het LOWI dat de CWI de klacht terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het verzoek is kennelijk ongegrond.
Conclusie
8. De conclusie is dat het verzoek kennelijk ongegrond is. Het LOWI besluit het verzoek daarom buiten behandeling te laten.
9. Dit betekent dat het LOWI geen advies aan het Bestuur uitbrengt.
BESLUIT
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek van … kennelijk ongegrond;
II. besluit het verzoek buiten behandeling te laten;
III. brengt geen advies uit aan het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft.
Aldus vastgesteld op 1 oktober 2019 door prof. mr. R. Fernhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.