naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Radboud Universiteit
Procesverloop
Op 1 juni 2023 heeft [Betrokkene, hierna: klager] een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Radboud Universiteit (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Verzoeker, hierna: beklaagde].
De CWI heeft het College van Bestuur van de Radboud Universiteit (hierna: Bestuur) op 6 oktober 2022 geadviseerd de klacht gegrond te verklaren.
Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht in het aanvankelijk oordeel van 14 november 2022 gegrond verklaard.
Beklaagde heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 8 december 2022 verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel. Op 10 januari 2023 heeft hij de gronden van zijn verzoek aangevuld.
Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Vervolgens zijn het Bestuur en klager in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Beklaagde heeft gereageerd op het verweerschrift van [klager].
Tot slot heeft klager een laatste reactie ingediend.
Het LOWI heeft in zijn vergadering besloten dat het zich op basis van het dossier voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.
Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1. Klager is werkzaam in de life sciences en als UHD verbonden aan de Radboud Universiteit. Samen met een tiental andere wetenschappers is hij co-auteur van een manuscript.
2. Beklaagde is eveneens co-auteur van dit manuscript. Zijn bijdrage aan het onderzoek bestond uit het analyseren van reeds verzamelde data. Deze werkzaamheden heeft hij grotendeels in het kader van zijn PhD uitgevoerd. Het PhD-traject is na een jaar vroegtijdig afgebroken. Beklaagde kampte inmiddels met gezondheidsproblemen die naar eigen zeggen vooral het gevolg zijn van machtsmisbruik door klager. Eerst als student en later als PhD stond beklaagde in een hiërarchisch ondergeschikte verhouding tot klager.
3. Toen het manuscript werd opgesteld, was de arbeidsrelatie tussen beklaagde en de Radboud Universiteit al beëindigd. Gaandeweg ontstond er een impasse met betrekking tot het manuscript, omdat beklaagde het manuscript niet wilde goedkeuren maar zich ook niet wilde terugtrekken als co-auteur.
4. Het manuscript werd geaccepteerd voor publicatie, maar is tot op heden nog niet verder gekomen dan dat. Het wetenschappelijk tijdschrift heeft aan klager laten weten dat het niet door kan gaan met publiceren, vanwege de impasse waaraan een conflict ten grondslag ligt. Het tijdschrift geeft daarbij ook aan dat het manuscript heroverwogen zou kunnen worden indien het conflict wordt opgelost, onder het voorbehoud dat het manuscript na hernieuwde indiening opnieuw moet worden beoordeeld op noviteit en relevantie. De oplossing die het tijdschrift ziet is dat beklaagde het manuscript alsnog goedkeurt of dat klager een uitspraak van een onafhankelijke commissie overlegt waarin goedkeuring wordt gegeven om beklaagde als co-auteur van het manuscript te verwijderen.
5. Om een dergelijke beslissing te verkrijgen heeft klager zich tot de CWI gewend.
Klacht
6. Bij de CWI zet klager uiteen dat beklaagde een impasse veroorzaakt door geen goedkeuring te verlenen aan het manuscript maar zich ook niet terug te trekken als co-auteur. Klager voert aan dat beklaagde daarmee de verspreiding van belangrijke wetenschappelijke inzichten tegenhoudt die met publiek geld zijn bekostigd en waar dierproeven mee gemoeid zijn. Ook voert hij aan dat door het handelen van beklaagde de rechten en carrières van de overige co-auteurs en betrokken wetenschappelijke instellingen worden geschaad. Klager vraagt de CWI onder meer om te beoordelen of het gedrag van beklaagde wetenschappelijk gezien integer is en of het terecht is om de bijdrage van beklaagde, gezien zijn gebrek aan medewerking, in de acknowledgements te noemen en hem niet als co-auteur op te voeren.
CWI-advies en aanvankelijk oordeel
7. De CWI stelt vast dat klager en de overige co-auteurs al meer dan een jaar proberen instemming, inhoudelijk commentaar of intrekking van auteurschap van beklaagde te verkrijgen. Beklaagde heeft in die periode richting het tijdschrift wel drie inhoudelijke punten aangedragen ter verbetering van het manuscript, maar volgens de CWI heeft klager onweersproken gesteld dat naar die punten is gekeken en dat het manuscript daarop deels is aangepast. Verwerking van de overige opmerkingen van beklaagde zouden het manuscript wellicht verbeteren, maar tasten de kern daarvan niet aan waardoor aanpassing niet noodzakelijk is. Tot slot hebben ook de editor en de reviewers van het tijdschrift het manuscript met inachtneming van het commentaar van beklaagde en de aanpassing daarop van de co-auteurs geaccepteerd, aldus de CWI.
8. De CWI acht het handelen van beklaagde – waarmee hij het manuscript niet goedkeurt maar zich ook niet terugtrekt als co-auteur – in strijd met norm 58 van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 (vertraag of belemmer het werk van andere onderzoekers niet op onbehoorlijke wijze). Klager en de overige co-auteurs kunnen volgens de CWI immers al geruime tijd niet verder met het publiceren van het manuscript en er is voor hen geen zicht op een uitkomst uit deze impasse. De impasse is volgens de CWI aan beklaagde te wijten.
9. De CWI overweegt dat het niet mogelijk is om vast te stellen of het niet-naleven van norm 58 opzettelijk is gedaan, omdat zij beklaagde niet heeft kunnen horen en zij ook geen inhoudelijke reactie van hem heeft ontvangen. Uit het dossier leidt de CWI af dat beklaagde fysiek en mentaal niet in staat is tijdig inhoudelijk te reageren. Dit in acht nemende, meent de CWI dat aan de normschending de minst zware kwalificatie moet worden verbonden: een lichte tekortkoming.
10. De CWI adviseert het Bestuur om klager en de overige co-auteurs toestemming te geven het manuscript te publiceren zonder instemming en het noemen van de naam van beklaagde. Daarbij wordt ook geadviseerd om de door beklaagde uitgevoerde analyses opnieuw te laten uitvoeren door een andere onderzoeker.
11. Het Bestuur heeft dit advies overgenomen.
Verzoek
12. Beklaagde betoogt dat de CWI hem ten onrechte niet heeft gehoord en hem te weinig tijd heeft gegeven om inhoudelijk op de klacht te reageren. In de aanvullende gronden van het verzoekschrift zet beklaagde uiteen om welke vier inhoudelijke redenen hij geen goedkeuring kan verlenen aan het manuscript. Ook voert hij aan dat het manuscript zonder zijn toestemming en dus tegen de regels voor auteurschap ter publicatie is aangeboden. Verder betoogt hij dat klager mediation in de weg heeft gestaan door een klacht tegen hem in te dienen. Beklaagde heeft een foto bijgevoegd van een aan hem gerichte anonieme brief die hij zou hebben ontvangen en die hij aanduidt als ‘dreigbrief’. In die brief staat dat hij ofwel goedkeuring moet verlenen aan het manuscript ofwel zich moet terugtrekken als co-auteur.
Standpunt Bestuur
13. Het Bestuur stelt zich op het standpunt dat uit de correspondentie tussen de CWI en beklaagde blijkt dat de CWI zich herhaaldelijk en gedurende een aantal maanden heeft ingespannen om beklaagde op diverse manieren de gelegenheid te geven zijn verhaal te doen, maar dat beklaagde alle aangereikte mogelijkheden heeft geweigerd en daarbij heeft aangegeven om gezondheidsredenen op zijn vroegst over zes maanden beschikbaar te zijn voor een reactie. Gelet op de belangen van de andere co-auteurs begrijpt het Bestuur dat de CWI daarop niet meer kon wachten en daarom tot advisering is overgegaan zonder beklaagde te hebben gehoord of een inhoudelijke schriftelijke reactie van hem te hebben ontvangen. Volgens het Bestuur is niet gebleken van wetenschappelijk inhoudelijke redenen voor beklaagde om de publicatie te willen belemmeren. Het Bestuur wijst er in verband hiermee op dat de inhoudelijke bezwaren van beklaagde zijn meegestuurd naar de peer reviewers en het manuscript uiteindelijk wetenschappelijk verantwoord is bevonden. Het Bestuur onderschrijft nog steeds de conclusie uit het CWI-advies dat beklaagde norm 58 uit de gedragscode heeft geschonden en dat dit een lichte tekortkoming is. Vanwege zijn gezondheidssituatie wordt de normschending beklaagde niet zwaarder aangerekend, aldus het Bestuur.
Standpunt klager
14. In zijn reactie op het verzoekschrift benadrukt klager het belang van hem en de overige co-auteurs om verdere vertraging te voorkomen. Hoe langer het duurt, hoe groter de kans dat het manuscript aan originaliteit inboet. Verder gaat hij in op de inhoudelijke bezwaren van beklaagde tegen het manuscript. Klager betwijfelt of de gezondheidssituatie van beklaagde de echte reden is waarom beklaagde stelt zoveel tijd nodig te hebben.
Oordeel LOWI
15. Een zorgvuldige klachtbehandeling vereist dat het beginsel van hoor en wederhoor wordt toegepast. Daarbij dient een beklaagde wetenschapper in beginsel mondeling te worden gehoord (zie LOWI-advies 2022-11). Het beginsel van hoor en wederhoor is echter niet absoluut en onder omstandigheden is het mogelijk hiervan af te wijken.
16. Vast staat dat beklaagde in de CWI-procedure niet (mondeling of schriftelijk) is gehoord. Uit de correspondentie tussen beklaagde en de CWI-secretaris komt het beeld naar voren dat de CWI zich wel serieus heeft ingespannen om dit voor elkaar te krijgen, zoals het Bestuur in zijn verweerschrift terecht opmerkt. De CWI was bereid om beklaagde afzonderlijk te horen en op ‘neutraal terrein’, dat wil zeggen op een locatie in Nijmegen die geen binding heeft met een faculteit. Verder mocht beklaagde zich beperken tot een mondelinge toelichting van zijn verhaal en een schriftelijke reactie achterwege laten als hem dat te veel zou belasten. Ook mocht beklaagde tijdens de hoorzitting de ‘dreigbrief’ overleggen die hij had ontvangen.
17. In de CWI-procedure zijn verschillende belangen betrokken. Naast het belang van beklaagde om vanwege zijn gezondheidssituatie veel tijd te krijgen ter voorbereiding op zijn verweer, is er ook het belang van klager en de overige co-auteurs bij een voortvarende behandeling van de klacht. Dit klemt in deze zaak temeer nu de strekking van de klacht was dat er een impasse is ontstaan die doorbroken zou moeten worden. Het door beklaagde bij de CWI gevraagde uitstel van zes maanden zou de belangen van klager en de overige co-auteurs ernstig hebben geschaad. Onder deze omstandigheden waarin beklaagde ondanks de handreikingen die de CWI had gedaan, bleef vasthouden aan het door hem gewenste lange uitstel, kon de CWI naar het oordeel van het LOWI overgaan tot advisering zonder dat beklaagde was gehoord.
18. Het LOWI onderschrijft echter niet de conclusie van de CWI dat beklaagde norm 58 uit de gedragscode heeft geschonden en dat dit kwalificeert als een lichte tekortkoming. Onder normale omstandigheden zou het gedrag dat beklaagde rond de bewuste publicatie heeft laten zien als een onnodige belemmering of vertraging van het werk van anderen gelden. In deze zaak ziet het LOWI echter verschillende bijzondere omstandigheden (zie punt 19) die maken dat dit gedrag beklaagde niet in het kader van de Gedragscode kan worden aangerekend en dat hij daarom norm 58 niet heeft geschonden.
19. Allereerst zijn dit de gezondheidsproblemen van beklaagde. Naar het oordeel van het LOWI moeten deze gezondheidsproblemen zwaarder worden meegewogen dan in het aanvankelijk oordeel is gedaan. Ook betrekt het LOWI bij zijn oordeel dat aan de weigering van beklaagde om goedkeuring te verlenen aan het manuscript inhoudelijke argumenten mede ten grondslag liggen. Het LOWI deelt de overweging van de CWI dat deze inhoudelijke punten niet zwaar genoeg zijn om vanuit het oogpunt van wetenschappelijke integriteit goedkeuring aan het manuscript te onthouden, maar uit de inhoudelijke argumenten blijkt voor het LOWI wel voldoende dat het onthouden van goedkeuring niet uitsluitend is ingegeven door rancune richting klager. Ook betrekt het LOWI bij zijn oordeel dat het manuscript is ingediend zonder expliciete goedkeuring van beklaagde. De mail van 19 juli 2021 waarin beklaagde voorstelt dat het manuscript zonder zijn goedkeuring wordt ingediend en dat zijn toestemming in de tussentijd als een zwaard van Damocles boven het manuscript hangt kan niet als goedkeuring worden gezien. Tot slot betrekt het LOWI bij zijn oordeel dat klager met zijn klacht vooral beoogde om van een onafhankelijke commissie toestemming te krijgen beklaagde als co-auteur van het manuscript te verwijderen en zo uit de impasse te geraken en het manuscript opnieuw in te kunnen dienen bij het tijdschrift. Voor deze toestemming is het niet noodzakelijk om beklaagde een schending van de gedragscode aan te rekenen.
Conclusie
20. Het LOWI komt tot de conclusie dat beklaagde norm 58 uit de gedragscode niet heeft geschonden, maar dat aan klager en de overige co-auteurs wel toestemming moet worden gegeven om het manuscript te publiceren zonder instemming van beklaagde en zonder het noemen van diens naam, conform het CWI-advies.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek gegrond;
II. adviseert het Bestuur het aanvankelijk oordeel gewijzigd vast te stellen zodat het definitieve oordeel komt te luiden dat beklaagde norm 58 uit de gedragscode niet heeft geschonden. De toestemming aan klager en de overige co-auteurs om het manuscript te publiceren zonder instemming van beklaagde en zonder het noemen van diens naam kan ongewijzigd en definitief worden gegeven.
Aldus vastgesteld op 25 april 2023 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.