Categorieën
Advies

Advies 2022-18

Ongegrond verzoek van vereniging die deelneemt aan bepaald maatschappelijk debat en uiteindelijk wetswijziging nastreeft. In dat debat is aan publicaties van de betrokken wetenschapper gerefereerd. LOWI ziet steeds vaker dat klachtprocedures worden gebruikt voor maatschappelijk debat en vraagt zich af of CWI’s en LOWI de juiste instanties zijn om dit soort klachten te onderzoeken.

naar aanleiding van het verzoek van:

1. [Verzoeker]

over het aanvankelijk oordeel van

2. het College van Bestuur van de Universiteit voor Humanistiek

Procesverloop

Op 9 maart 2022 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij het College van Bestuur van de Universiteit voor Humanistiek (hierna: Bestuur) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].

Het Bestuur heeft de klacht ter behandeling doorgestuurd aan de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Nederlandse Levensbeschouwelijke Universiteiten (hierna: CWI).

De CWI heeft het Bestuur op 10 juni 2022 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.

Het Bestuur heeft dit advies overgenomen en de klacht in het aanvankelijk oordeel van 28 juni 2022 ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) op 21 juli 2022 verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.

Dr. J.K. Tijdink heeft zich in deze zaak verschoond.

Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Het Bestuur en Betrokkene hebben allebei een verweerschrift ingediend.

Verzoeker heeft op de verweerschriften gereageerd.

Betrokkene heeft gereageerd op het verweer van het Bestuur.

Het Bestuur en Betrokkene hebben allebei een laatste reactie ingediend.

Het LOWI heeft vervolgens besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen. Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.

Overwegingen

Inleiding

1. Betrokkene is gepromoveerd aan de Universiteit voor Humanistiek. Inmiddels is hij als UHD aan een andere wetenschappelijke instelling verbonden.

2. Verzoeker is een vereniging die deelneemt aan een bepaald maatschappelijk debat. Verzoeker streeft daarmee uiteindelijk een wetswijziging na. In het maatschappelijk debat is aan de publicaties van Betrokkene gerefereerd.

Klacht

3. Verzoeker heeft bij de Universiteit voor Humanistiek geklaagd over het proefschrift van Betrokkene en over een daarop volgende publicatie van enkele jaren geleden. Volgens Verzoeker heeft Betrokkene geen onafhankelijk onderzoek verricht omdat Betrokkene van meet af aan een bepaalde opvatting had over het onderzoeksonderwerp. Dit zou het ontwerp, de uitvoering en de verslaglegging van het onderzoek in strijd met de wetenschappelijke integriteit hebben beïnvloed en de belangen hebben geschaad van de personen wiens belangen Verzoeker behartigt.

CWI-advies en aanvankelijk oordeel

4. De CWI heeft de klacht getoetst aan de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 en komt tot de conclusie dat de klacht ongegrond is. Volgens de CWI is geen sprake van fabriceren of vervalsen van data of van plagiaat, wat volgens hoofdstuk 5 van de gedragscode de duidelijkste voorbeelden zijn van een schending van de wetenschappelijke integriteit. Ook na toetsing aan andere relevante normen uit de gedragscode blijkt volgens de CWI niet dat er normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden. De CWI heeft een onafhankelijke deskundige geraadpleegd met expertise op het gebied van onderzoeksmethodologie en heeft de bevindingen van die deskundige betrokken in haar advies aan het Bestuur.

5. De CWI overweegt dat Betrokkene zich aansluit bij een breed gedragen epistemologisch gedachtegoed en dat het onmogelijk is om volledig neutraal te zijn. Volgens de CWI heeft Verzoeker onvoldoende hard gemaakt op basis van de onderzoeken zelf dat Betrokkene zich heeft laten leiden door een christelijke opvatting als buitenwetenschappelijk belang, argument of voorkeur.

6. De CWI ziet evenmin aanleiding om te concluderen dat sprake is van onzorgvuldigheid in de uitvoering of verslaglegging van de onderzoeken. Hierbij baseert de CWI zich op het deskundigenrapport waaruit blijkt dat het onderzoek in het proefschrift met grote zorgvuldigheid is verricht en dat Betrokkene op wetenschappelijk verantwoorde wijze tot zijn bevindingen is gekomen. Volgens het deskundigenrapport beschrijft Betrokkene complexe materie goed en kundig, brengt hij veel nuance aan en herformuleert Betrokkene de onderzoeksvraag diverse keren. De deskundige heeft opgemerkt dat interpretaties in het proefschrift goed worden onderbouwd met gegevens, waarbij de juiste kwaliteitsprocedures worden gevolgd. De deskundige is lovend over de publicatie op verschillende punten en één keer kritisch.

De CWI sluit zich bij die kritiek aan, maar dat betekent volgens de CWI niet dat normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden. Over het opdrachtonderzoek overweegt de CWI dat uit het deskundigenrapport blijkt dat Betrokkene overeenkomstig de zorgvuldigheidsvereisten die aan longitudinaal onderzoek worden gesteld verantwoording heeft afgelegd. Volgens de CWI had die verantwoording duidelijker gekund, maar voldoet de verantwoording wel aan de vereisten.

7. Volgens de CWI heeft Betrokkene geen ongefundeerde claims gedaan. Daarbij betrekt de CWI opnieuw het deskundigenrapport. Ook wordt bij het oordeel betrokken dat coauteurs, peer reviewers en een jury (in verband met de mogelijke toekenning van een prijs) geen van allen hebben opgemerkt dat Betrokkene ongefundeerde claims zou doen. De CWI merkt op dat Verzoeker heeft gewezen op suggestieve krantenkoppen. Die koppen dekken volgens de CWI inderdaad niet de lading van de artikelen. Dat kan volgens de CWI echter Betrokkene niet worden aangerekend maar de redacteurs.

8. Volgens de CWI heeft Betrokkene voldoende rekening gehouden met de legitieme belangen van de personen die bij het onderzoek waren betrokken. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de politieke opvatting van die personen enerzijds (die hetzelfde is als de politieke opvatting van Verzoeker) en de ervaring van die personen anderzijds. Dat het onderzoek een spanningsveld tussen opvatting en ervaring blootlegt, betekent volgens de CWI niet dat onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de legitieme belangen van de betrokken personen.

9. De CWI overweegt tot slot dat debat (over de interpretatie van gegevens, over accentverschillen in wetenschappelijke paradigma’s) vanzelfsprekend deel uitmaakt van wetenschapsbeoefening. Daarom is de vaststelling dat de ene onderzoeker dienaangaande andere keuzes maakt dan de andere op zichzelf genomen geen aanwijzing voor het schenden van de wetenschappelijke integriteit.

10. Het Bestuur heeft het CWI-advies integraal overgenomen en de klacht van Verzoeker ongegrond verklaard.

Verzoek

11. Verzoeker betoogt dat de CWI bevooroordeeld was. Ook betoogt zij dat de CWI aan essentiële punten uit de klacht voorbij is gegaan en door Verzoeker aangedragen feiten en gegevens niet heeft opgepakt.

Beoordeling LOWI

Maatschappelijk debat

12. Voorafgaand aan de beoordeling van het verzoek, merkt het LOWI het volgende op. In deze zaak stelt Verzoeker zich op het standpunt dat zij ‘de hoogste eisen’ mag stellen aan de onderzoeken van Betrokkene. Dit heeft tot gevolg dat in de schriftelijke ronde bij het LOWI in detail is gediscussieerd tussen Verzoeker en Betrokkene over methodologie, interpretatie van onderzoeksgegevens enzovoorts. Dit zijn in de kern discussies over wetenschappelijke kwaliteit die niet bij een CWI of bij het LOWI thuishoren maar die in het wetenschappelijk debat in de daartoe geëigende fora moeten worden beslecht. Daar komt bij dat de wetenschappelijke discussie ook nauw samenhangt met een maatschappelijk debat. Mede hierom kan het LOWI zich niet aan de indruk onttrekken dat Verzoeker deze discussie voert met het oogmerk om de klachtenprocedure instrumenteel in te zetten om haar gelijk in het maatschappelijk debat te halen.

Het LOWI ziet steeds vaker dat klachtprocedures worden gebruikt met het oog op een maatschappelijk debat (zie bijvoorbeeld LOWI-advies 2022-17 en 2021-11) en vraagt zich af of CWI’s en het LOWI de juiste instanties zijn om dit soort klachten te onderzoeken. Wetenschappelijke integriteitsklachten hebben een grote impact op (met name jonge) wetenschappers en meer in het algemeen kunnen dit soort klachten die zijn ingegeven vanuit politiek of maatschappelijk engagement (een veilig klimaat voor de beoefening van) de wetenschap onder druk zetten.

Onpartijdigheid CWI

13. Verzoeker betoogt dat de CWI niet onafhankelijk (lees: niet onpartijdig) was en dat de samenstelling van de CWI niet voldeed aan de vereisten die artikel 4 van de Regeling Wetenschappelijke integriteit Netwerk Levensbeschouwelijke Universiteiten (NLU) daaraan stelt.

14. De relevante bepalingen uit artikel 4 van de Regeling luiden: “Bij de benoeming van leden wordt gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging van de wetenschapsgebieden van de universiteiten” en “leden van de commissie die op enigerlei wijze zijn betrokken bij de personen of feiten waarop de klacht betrekking heeft, komen niet in aanmerking voor de behandeling van een klacht. In dat geval kan het betreffende commissielid voor de behandeling van de betreffende klacht worden vervangen (…).”

15. Volgens Verzoeker is geen sprake van evenwichtige vertegenwoordiging van de vakgebieden omdat de CWI, naast een lid van de Universiteit voor Humanistiek, bestond uit twee leden van predikantenopleidingen. Verder wijst Verzoeker erop dat een van de CWI-leden zich in het openbaar heeft uitgelaten over het maatschappelijk debat in kwestie en dat hij het proefschrift van Betrokkene daarbij heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn eigen christelijke standpunt en zich lovend over het proefschrift heeft uitgelaten.

16. Het Bestuur heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat het in NLU-verband met de andere levensbeschouwelijke universiteiten samenwerkt en dat verschillende commissies zoals de CWI gezamenlijk worden bemenst vanwege de beperkte schaalgrootte van de universiteiten. Het LOWI heeft vanuit organisatorisch oogpunt begrip voor dergelijke samenwerking en acht dit toelaatbaar. Uit de toelichting van het Bestuur blijkt verder dat met de bemensing van de CWI in dit geval verschillende vakgebieden binnen de geesteswetenschappen waren vertegenwoordigd. Daarmee is naar het oordeel van het LOWI voldaan aan de onder overweging 14 genoemde bepaling over evenwichtige vertegenwoordiging.

Hierbij betrekt het LOWI de toelichting van het Bestuur dat aan de levensbeschouwelijke universiteiten hoofdzakelijk geesteswetenschappelijk onderzoek wordt verricht en dat de CWI met het oog op de methodologie van kwalitatief empirisch onderzoek dat voornamelijk in de sociale wetenschappen wordt verricht een externe deskundige heeft geraadpleegd.

Het LOWI onderschrijft het standpunt van het Bestuur dat de persoonlijke levensovertuiging van CWI-leden geen bijzondere omstandigheid vormt die erop duidt dat de CWI vooringenomen zou zijn. De CWI moet oordelen over de vraag of Betrokkene de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Voor een dergelijke beoordeling vormt de persoonlijke levensovertuiging van CWI-leden in beginsel geen relevant gegeven. Dat zou wellicht anders kunnen zijn als de leden inhoudelijk hadden moeten oordelen over het onderwerp van discussie in het maatschappelijk debat, maar dat is bij een CWI niet aan de orde. Bovendien zou daarbij, zoals het Bestuur terecht naar voren heeft gebracht, niet alleen voor een christelijke levensovertuiging maar voor alle (inclusief seculiere) levensovertuigingen gelden dat een ‘neutrale’ positie niet mogelijk is. Gelet op het voorgaande ziet het LOWI in de keuze van het Bestuur voor een gezamenlijke CWI en de christelijk-theologische achtergrond van twee van haar leden op zichzelf genomen geen aanleiding voor het oordeel dat de CWI vooringenomen zou zijn.

17. Verzoeker heeft er verder nog op gewezen dat één van de CWI-leden in het verleden meermaals orthodox-christelijke uitspraken heeft gedaan over het maatschappelijk debat in kwestie en dat hij daarbij ter onderbouwing ook het onderzoek van Betrokkene heeft gebruikt. Het LOWI heeft kennis genomen van de uitlatingen waarop Verzoeker doelt en van de door het Bestuur geschetste context waarbinnen die uitlatingen zijn gedaan. Naar het oordeel van het LOWI ware het beter geweest als het CWI-lid zich in deze klachtbehandeling had verschoond. Weliswaar is het CWI-lid volgens het Bestuur nooit betrokken geweest bij Betrokkene of bij zijn onderzoeken en zagen zijn uitlatingen niet op de wetenschappelijk-methodologische portee van die onderzoeken, maar in een context als deze waarin op de achtergrond een gevoelig maatschappelijk debat meespeelt is het ongelukkig dat eerdere uitspraken van een CWI-lid leiden tot dit soort discussies over de schijn van vooringenomenheid. De gedane uitlatingen van het CWI-lid zijn naar het oordeel van het LOWI echter onvoldoende om vast te stellen dat de CWI daadwerkelijk vooringenomen was of dat de daarvoor bij Verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het LOWI voelt zich in dit oordeel gesterkt door de zorgvuldigheid en grondigheid waarvan het CWI-advies overduidelijk getuigt en door de omstandigheid dat het CWI-advies in belangrijke mate leunt op het rapport van een externe en vermaarde deskundige die de CWI heeft geraadpleegd.

Inhoud CWI-advies

18. Het LOWI is nagegaan of de CWI aan essentiële punten uit de klacht voorbij zou zijn gegaan zoals Verzoeker betoogt. Het LOWI heeft zich ervan vergewist dat dit niet het geval is en constateert dat de CWI een zorgvuldig en grondig onderzoek naar de klacht heeft verricht. Het LOWI onderschrijft verder ook inhoudelijk het oordeel van de CWI dat Betrokkene geen normen van wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.

Uitbreiding klacht

19. In zijn reactie op de ingediende verweerschriften heeft Verzoeker nieuwe kritiek geuit over de publicaties van Betrokkene. Hiermee heeft Verzoeker zijn oorspronkelijke klacht uitgebreid. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in advies 2020-20, is uitbreiding van de klacht in deze fase van de procedure waarin het LOWI om advies wordt gevraagd over het aanvankelijk oordeel van het Bestuur niet toegestaan. Het Bestuur heeft in zijn laatste reactie dan ook terecht geageerd tegen de uitbreiding van de klacht. Het LOWI heeft de nieuwe klachtonderdelen niet betrokken bij dit advies.

Gedragscode

20. Tot slot geeft het LOWI het Bestuur mee dat de CWI voor wat betreft het proefschrift van Betrokkene aan de oude gedragscode (Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, herzien in 2014) had moeten toetsen. Ten tijde van de publicatie van het proefschrift was de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 immers nog niet in werking getreden. Dit heeft verder geen gevolgen, omdat de klacht van Verzoeker ook onder het regime van de oude gedragscode ongegrond had moeten worden verklaard. Het LOWI adviseert het Bestuur wel om dit punt, tezamen met het punt onder overweging 17, terug te koppelen aan de CWI.

Conclusie

21. Het verzoek is ongegrond.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. Verklaart het verzoek ongegrond;

II. Adviseert het Bestuur om de klacht definitief ongegrond te verklaren en hetgeen onder nummers 17 en 20 van dit advies is overwogen terug te koppelen aan de CWI.

Aldus vastgesteld op 23 november 2022 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.