naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Universiteit Leiden
Procesverloop
Op 22 februari 2021 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Leiden (hierna: CWI) over een mogelijke schending van wetenschappelijke integriteit door [Betrokkene].
De CWI heeft het College van Bestuur van de Universiteit Leiden (hierna: Bestuur) op 24 maart 2021 geadviseerd de klacht kennelijk ongegrond, respectievelijk niet-ontvankelijk te verklaren.
Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker in het aanvankelijk oordeel van 22 februari 2021 kennelijk ongegrond, respectievelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 29 april 2021 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.
Het Bestuur en Betrokkene hebben allebei een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft op deze verweerschriften gereageerd.
Het Bestuur en Betrokkene hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een laatste reactie in te dienen.
Overwegingen
Casus
1. Verzoeker is rechtswetenschapper en heeft een opiniestuk toegestuurd aan een wetenschappelijk tijdschrift met de vraag of dit geschikt zou zijn voor publicatie. Het wetenschappelijk tijdschrift beslaat het vakgebied geschiedenis. Betrokkene is historicus en voorzitter van de redactie van het wetenschappelijke tijdschrift.
2. De redactie heeft Verzoeker laten weten dat zij met interesse kennis heeft genomen van het opiniestuk en dat haar mening over Verzoekers bijdrage niet onverdeeld was. In dezelfde mail geeft de redactie aan dat een bepaalde discussie reeds uitgebreid is gevoerd en dat herhaling of recapitulatie daarvan niet nodig is. De redactie voegt daaraan toe dat zij in Verzoekers bijdrage wel een belangrijke nieuwe toevoeging aan de discussie ziet, die ook raakt aan een andere lopende discussie.
De redactie doet Verzoeker de suggestie om die andere discussie in een artikel te verwerken. Een van de redactieleden doet hiertoe enkele literatuursuggesties. De redactie vraagt Verzoeker of hij hiertoe bereid is en op welke termijn een nieuwe versie ingeleverd zou kunnen worden. Daarbij benadrukt de redactie dat zij geen toezegging doet voor publicatie van Verzoekers artikel. En dat het Verzoeker vrij staat zijn artikel elders aan te bieden.
3. Hierop heeft Verzoeker een nieuwe versie van zijn artikel aangeleverd. De redactie heeft Verzoeker vervolgens laten weten dat zij heeft besloten dat het nieuwe artikel zal worden uitgezet voor peer review.
4. Nadat Verzoekers artikel de fase van de peer review had doorlopen heeft de redactie, mede op basis van kritische peer review-beoordelingen, besloten het artikel af te wijzen voor publicatie omdat het te weinig aansluiting vindt bij de huidige historiografische discussie over het thema terwijl dit volgens de redactie wel noodzakelijk is gezien het geschiedwetenschappelijke karakter van het tijdschrift.
5. Verzoeker heeft inhoudelijke bezwaren geuit tegen de reviews. Volgens hem hebben de reviewers kort gezegd de strekking van zijn artikel niet goed begrepen, te weten dat juridische concepten worden gebruikt om historische informatie te analyseren. Onder verwijzing naar de auteursinstructie van het tijdschrift vraagt Verzoeker daarom aan Betrokkene om zijn artikel zelfstandig te beoordelen.
6. Hierop heeft Betrokkene de reviewprocedure van het tijdschrift als volgt aan Verzoeker toegelicht. Nadat de redactie een publicatievoorstel heeft ontvangen, wordt eerst door de redactie overlegd of het artikel in aanmerking komt voor peer review. Bij een positief besluit wordt het artikel voorgelegd aan twee reviewers die specialist zijn binnen het vakgebied dat het artikel bestrijkt.
Ook Verzoekers artikel is door twee externe reviewers beoordeeld in een double blind peer review. Deze reviews vormen de basis voor de beslissing om al dan niet tot publicatie over te gaan. Daarbij wordt getoetst of de reviews op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen.
Volgens Betrokkene voldoen de reviews van Verzoekers artikel aan de criteria. Betrokkene wijst erop dat de reviews uitvoerig en zorgvuldig gemotiveerd zijn, dat zij onafhankelijk van elkaar tot stand zijn gekomen door specialisten en dat zij op meerdere punten dezelfde kritiekpunten aandragen. Volgens Betrokkene ziet de redactie daarom geen reden om de peer reviews terzijde te leggen en is de redactie van mening dat de gevolgde procedure in lijn is met de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 (hierna: de gedragscode).
7. Hierop heeft Verzoeker aan Betrokkene gemaild dat de redactie op basis van de gedragscode en de auteursinstructie van het tijdschrift is gehouden om zelf een inhoudelijke beoordeling te geven van Verzoekers artikel en ook inhoudelijk moet ingaan op zijn bezwaren tegen de reviews. Volgens Verzoeker is het reviewproces hem wel duidelijk, maar wenst hij een inhoudelijke reactie op zijn bezwaren.
8. Betrokkene heeft hierop laten weten dat hij voldoende inzicht heeft gegeven in het reviewproces. Ook geeft hij aan dat het regelmatig gebeurt dat een artikel wordt afgewezen en dat dit altijd gebeurt op basis van de reviews. Volgens Betrokkene heeft de redactie bij de behandeling van Verzoekers artikel niet anders gehandeld en beschouwt hij deze procedure als afgehandeld.
Klacht
9. Verzoeker klaagt bij de CWI dat Betrokkene in strijd met norm 46 uit de gedragscode niet had mogen volstaan met een verwijzing naar de reviews, maar zelfstandig had moeten motiveren waarom is besloten zijn artikel af te wijzen. Volgens Verzoeker had Betrokkene ook inhoudelijk moeten ingaan op zijn bezwaren tegen de twee reviews van zijn artikel. Verder stelt hij dat het tijdschrift in strijd met de gedragscode geen klachtenprocedure kent en geen ethisch redactiebeleid heeft gepubliceerd op de website.
CWI-advies en aanvankelijk oordeel
10. De CWI acht de gedragscode van toepassing. Uit het CWI-advies blijkt samengevat het volgende. De CWI constateert dat de twee beoordelaars een uitgebreide beoordeling hebben geschreven. Uit niets blijkt volgens de CWI dat zij hun taak lichtzinnig hebben opgevat, of zich door onzuivere motieven hebben laten leiden. Bovendien zijn de beoordelaars het grosso modo met elkaar eens.
Dat de redactie vervolgens heeft besloten om het artikel niet te publiceren is volgens de CWI in lijn met de auteursinstructie die het tijdschrift hanteert. Daarin is immers opgenomen, aldus de CWI, dat de redactie in eerste instantie beoordeelt of een artikel voldoet aan de vigerende wetenschappelijke maatstaven en normen voor taal en stijl, en dat het artikel vervolgens ter beoordeling wordt voorgelegd aan externe referenten. Het al dan niet plaatsen van een artikel is bij uitstek een van de kerntaken die een redactie heeft, aldus de CWI.
Het komt de CWI voor dat een redactie de vrijheid heeft om te bepalen welk artikel in het tijdschrift wordt gepubliceerd. Het is volgens de CWI in dit geval niet gebleken dat Betrokkene in de hoedanigheid van voorzitter van de redactie bij de afwijzing van het artikel in strijd met enige maatstaf heeft gehandeld. Dat Betrokkene in reactie op Verzoekers bezwaren tegen de reviews heeft laten weten dat de redactie bij haar besluit blijft onder verwijzing naar de reviews, acht de CWI voldoende gelet op de uitgebreidheid van die reviews.
Betrokkene was volgens de CWI dus niet gehouden om verder in te gaan op hetgeen Verzoeker naar voren heeft gebracht. De klacht is volgens de CWI kennelijk ongegrond. De CWI voegt hieraan toe dat als de klacht zo zou moeten worden opgevat dat Verzoeker het niet eens is met de reviews, het in dat geval gaat om een wetenschappelijke controverse waarover de CWI niet bevoegd is te oordelen en de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
11. Onder verwijzing naar het CWI-advies heeft het Bestuur de klacht kennelijk ongegrond, respectievelijk niet-ontvankelijk, verklaard.
Verzoek
12. Verzoeker betoogt dat de CWI zijn klacht ten onrechte niet heeft getoetst aan norm 46 van de gedragscode in samenhang met de Code of Conduct and Best Practice Guidelines for Journal Editors van de Comittee on Publication Ethics (hierna: COPE-gedragscode). Verzoeker vraagt het LOWI dit alsnog te doen en wijst ook op de auteursinstructie van het tijdschrift en op publishing ethics van verschillende andere tijdschriften.
Anders dan de CWI heeft overwogen, geniet een redactie volgens Verzoeker niet de vrijheid om te bepalen wat er wordt gepubliceerd, omdat een redactie wordt genormeerd door artikel 46 van de gedragscode. Volgens Verzoeker betekent ‘eerlijkheid’ in deze norm dat een redactie rekening moet houden met de opvattingen en bezwaren van auteurs. ‘Zorgvuldigheid’ in deze norm betekent volgens Verzoeker dat een redactie ervoor moet zorgen dat aan auteurs wordt duidelijk gemaakt op welke wijze bij een beoordeling met opvattingen en bezwaren van auteurs rekening is gehouden. ‘Beoordeling’ in deze norm betekent volgens Verzoeker dat een beoordelaar een artikel moet begrijpen en waarderen.
In het verlengde hiervan betoogt Verzoeker dat zijn klacht inhoudelijk behandeld had moeten worden, zodat ook het standpunt van Betrokkene had kunnen worden meegenomen in het advies. Verzoeker vraagt het LOWI dit alsnog te doen.
13. Verder betoogt Verzoeker dat de CWI ten onrechte heeft geadviseerd zijn klacht ‘respectievelijk niet-ontvankelijk‘ te verklaren. Hiertoe voert hij aan dat hij niet heeft geklaagd over de inhoud van de reviews, maar slechts over het feit dat Betrokkene niet zelfstandig heeft gemotiveerd waarom de redactie zijn artikel heeft afgewezen en dat Betrokkene vervolgens ook niet inhoudelijk heeft gereageerd op zijn bezwaren tegen de reviews.
Verweer Bestuur
14. Het Bestuur stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het in eerste instantie aan de CWI is om te bepalen aan de hand van welke normen een klacht moet worden beoordeeld. Het staat een klager vrij om aan te geven aan welke normen volgens hem getoetst zou moeten worden, maar de CWI is niet gehouden om deze normen toe te passen of het gebruik daarvan gemotiveerd af te wijzen, aldus het Bestuur.
Volgens het Bestuur heeft Verzoeker geen steekhoudende argumenten naar voren gebracht waarom Betrokkene de wetenschappelijke integriteit zou hebben geschonden. Volgens het Bestuur heeft de CWI, ook zonder expliciet naar norm 46 te verwijzen, op goede gronden tot het advies kunnen komen om de klacht kennelijk ongegrond respectievelijk niet-ontvankelijk te verklaren.
Verweer Betrokkene
15. Betrokkene heeft in het verweerschrift verder verduidelijkt hoe de reviewprocedure bij het tijdschrift verloopt. In de redactie zijn niet alle subspecialismen vertegenwoordigd. Daarom leunt de redactie sterk op de reviewers die als vakspecialisten de beoordeling van een artikel uitvoeren en die de wetenschappelijke kwaliteit, methode en inbedding in bestaand onderzoek het beste kunnen beoordelen.
Om willekeur te voorkomen, hanteert de redactie als vaste praktijk dat niet één maar twee reviewers worden benaderd om een artikel te beoordelen. Als hun beider oordeel negatief is dan meent de redactie gerechtigd te zijn om een artikel af te wijzen. In het geval de beide reviews sterk uiteen lopen kan een derde reviewer worden aangezocht, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Betrokkene geeft aan dat deze handelwijze, waarbij ook nog eens sprake is van double blind peer review, internationaal wordt gehanteerd als best practice om te garanderen dat reviews onafhankelijk worden opgesteld.
16. Over de beoordeling van Verzoekers artikel heeft Betrokkene toegelicht dat de redactie het in grote lijnen eens was met de reviews en dat zij mede op basis daarvan heeft besloten het artikel af te wijzen. Betrokkene wijst erop dat de redactie Verzoeker al eerder, voordat het artikel ter beoordeling aan de reviewers is voorgelegd, erop had gewezen dat de historiografische discussie onvoldoende was. Volgens Betrokkene heeft de redactie bij het communiceren van de beslissing om het artikel af te wijzen, anders dan Verzoeker stelt, wel degelijk zelf een toelichting geformuleerd.
17. Over de reactie op Verzoekers inhoudelijke bezwaren tegen het peer-review verslag, heeft Betrokkene verduidelijkt dat hij Verzoeker direct heeft geantwoord dat hij de stukken zou opvragen en bekijken. Betrokkene heeft vervolgens de twee reviews, het artikel van Verzoeker en de correspondentie bestudeerd en bij de redactiesecretaris geïnformeerd naar de identiteit van de twee reviewers. Betrokkene heeft getoetst of de reviewprocedure op zorgvuldige wijze is verlopen en heeft daarbij gekeken naar de consistentie van argumenten, de zorgvuldigheid van de motivering in de reviews en de kwaliteit van de beoordeling.
Volgens Betrokkene kwam hij hierna tot de conclusie dat de reviews zorgvuldig tot stand zijn gekomen en (onafhankelijk van elkaar) dezelfde kritiek laten zien die volgens de redactie vooral neerkomt op het ontbreken van historiografische discussie. Betrokkene weerspreekt dat de reviewers Verzoekers artikel niet goed hebben begrepen of de Nederlandse taal onvoldoende machtig waren.
18. Betrokkene bestrijdt ook Verzoekers interpretatie van norm 46 uit de gedragscode. Volgens Betrokkene verplicht de gedragscode de redactie niet om na ontvangst van de reviews nog een eigen oordeel te formuleren los van die reviews. Volgens Betrokkene zou een dergelijke praktijk tot een aanzienlijke lastenverzwaring leiden voor tijdschriftredacties, die in dat geval over elk artikel een eigen oordeel moeten formuleren en bereid moeten zijn daarover in discussie te gaan met auteurs die menen dat hun artikel onvoldoende recht is gedaan.
Hierbij wijst Betrokkene er ook op dat redactiewerk vrijwillig en onbezoldigd is. Betrokkene wijst er ook nog op dat de reviewprocedure niet uitsluit dat een auteur ‘pech’ kan hebben met twee reviewers die de portee van zijn of haar artikel niet hebben begrepen. Wat volgens Betrokkene iedere historicus zijn collega in zo’n geval zou aanraden is om het te proberen bij een van de vele andere tijdschriften die er in het vakgebied bestaan.
Relevante passages uit de gedragscode
19. Over de reikwijdte van de gedragscode staat in hoofdstuk 1.1 van de gedragscode, voor zover in deze zaak relevant:
“1. Deze code gaat over wetenschappelijk onderzoek
in den brede, zoals dat wordt uitgevoerd aan de
instellingen die deze code onderschrijven. Dit
omvat zowel publiek als privaat gefinancierd
en zowel fundamenteel als toegepast en
praktijkgericht onderzoek.”
en
“2. ‘Onderzoek’ omvat alle activiteiten die aan
de onderzoekspraktijk verbonden zijn: het
opstellen van aanvragen, opzet en uitvoering
van het onderzoek, beoordeling en peer review,
het optreden als inhoudelijk deskundige,
verslaglegging, verantwoording en publiciteit.”
Norm 46 uit de gedragscode luidt: “Wees als peer reviewer of beoordelaar eerlijk en zorgvuldig en motiveer de beoordeling.”
Beoordeling LOWI
Toepasselijkheid gedragscode
20. In deze casus gaat het om handelingen van Betrokkene in zijn hoedanigheid als voorzitter van de redactie van een wetenschappelijk tijdschrift. Het LOWI onderschrijft het uitgangspunt van de CWI dat de gedragscode in dit geval van toepassing is, gelet op hoofdstuk 1.1 van de gedragscode waarin de gedragscode van toepassing wordt verklaard op wetenschap in den brede en waarin onder ‘onderzoek’ ook beoordeling wordt verstaan.
In deze casus gaat het om het afwijzen van Verzoekers artikel en de afhandeling van Verzoekers bezwaren tegen de reviews. Deze handelingen zijn te typeren als een beoordeling zoals bedoeld in de gedragscode.
Reikwijdte beoordeling LOWI
21. Voordat aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek wordt toegekomen, zal het LOWI enkele opmerkingen maken over de reikwijdte van zijn beoordeling.
22. Allereerst zij opgemerkt dat de afwijzing van Verzoekers artikel geen beoordeling (en besluit) van Betrokkene alleen is geweest. Omdat Verzoeker uitsluitend klaagt over Betrokkene als voorzitter van de redactie, beperken de CWI en thans het LOWI zich in hun beoordeling echter wel tot de persoon van Betrokkene.
23. Verder moet nog het volgende worden opgemerkt. Dat het LOWI de gedragscode van toepassing acht op het handelen van Betrokkene in zijn hoedanigheid als voorzitter van de tijdschriftredactie, betekent nog niet dat het LOWI een oordeel geeft over (het beleid van) het wetenschappelijk tijdschrift en in hoeverre dat zich verhoudt tot de COPE-richtlijnen of publishing ethics van andere tijdschriften. Het tijdschrift is geen instelling die de gedragscode heeft onderschreven en/of die bij het LOWI is aangesloten.
Het LOWI acht zich daarom niet bevoegd om over Verzoekers bezwaren tegen (het beleid van) het tijdschrift te adviseren. Het beleid van het tijdschrift zal in dit advies alleen zijdelings aan de orde komen als relevante context waarbinnen het handelen van Betrokkene volgens het LOWI moet worden bezien.
Feitenvaststelling
24. Verzoeker heeft in zijn reactie op de verweerschriften betoogd dat de feiten en standpunten die hij heeft geponeerd en die door Betrokkene of het Bestuur niet zijn weersproken, voor ‘waar’ zouden kunnen worden aangenomen door het LOWI.
Het LOWI volgt Verzoeker hierin niet. De feitenvaststelling in de verzoekprocedure bij het LOWI gebeurt niet op een zodanige manier dat de ene partij een feit stelt en de andere partij dat gestelde feit moet weerspreken om te voorkomen dat het voor ‘waar’ wordt aangenomen, zoals Verzoeker kennelijk bedoelt.
Het LOWI stelt op basis van de informatie uit het dossier zelf de relevante feiten vast. Het LOWI heeft kennis genomen van het verschil in feitenbeschrijving tussen Verzoeker en Betrokkene en heeft ook kennis genomen van de aan het dossier toegevoegde correspondentie. Op basis daarvan is het LOWI tot een beschrijving van de relevante feiten gekomen (zie het kopje ‘casus’ aan het begin van dit advies).
25. In zijn reactie op het verweerschrift van Betrokkene vraagt Verzoeker het LOWI om vast te stellen dat Betrokkene in zijn verweerschrift de feiten uit deze casus onjuist weergeeft en dat dit in strijd is met normen van wetenschappelijke integriteit. Het LOWI zal niet aan dit verzoek voldoen.
Dat partijen in de procedure bij het LOWI feiten verschillend beschrijven acht het LOWI geen kwestie van wetenschappelijke integriteit. Zoals reeds opgemerkt (zie 24) heeft het LOWI kennis genomen van het verschil in feitenbeschrijving en van de correspondentie tussen partijen en is het LOWI op basis daarvan tot een vaststelling van de feiten gekomen.
Klacht over Bestuur
26. In reactie op het verweerschrift van het Bestuur vraagt Verzoeker het LOWI om vast te stellen dat het Bestuur Verzoekers klacht ten onrechte niet heeft getoetst aan de gedragscode en dat dit in strijd is met normen van wetenschappelijke integriteit. Het LOWI volgt Verzoeker hierin niet.
Hieronder, bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoek, zullen Verzoekers bezwaren tegen het aanvankelijk oordeel aan bod komen. Het LOWI zal daarbij ingaan op Verzoekers betoog dat ten onrechte niet aan norm 46 van de gedragscode zou zijn getoetst.
Mocht het LOWI Verzoeker op dit punt gelijk geven, dan kan dit aanleiding zijn voor een advies aan het Bestuur om het aanvankelijk oordeel gewijzigd vast te stellen als definitief oordeel. Maar een dergelijk oordeel kan geen aanleiding zijn voor de conclusie dat het Bestuur in strijd met normen van wetenschappelijke integriteit heeft gehandeld.
Afwijzing van Verzoekers artikel
27. In het CWI-advies staat dat niet is gebleken dat Betrokkene bij de afwijzing van Verzoekers artikel in strijd met enige maatstaf heeft gehandeld. Verzoeker valt over de zinsnede ‘enige maatstaf’. Volgens het Bestuur is Verzoekers klacht op goede grond afgewezen, ook al wordt norm 46 niet expliciet in de overwegingen van de CWI genoemd. Het LOWI is het in zoverre met het Bestuur eens dat de CWI zelf, nadat een klager een voldoende duidelijke omschrijving van zijn klacht heeft gegeven, dient vast te stellen wat het toetsingskader is.
De CWI heeft het toetsingskader slechts gedeeltelijk geëxpliciteerd door in het advies aan te geven dat de gedragscode van toepassing wordt geacht. Voor het LOWI is duidelijk dat de CWI het handelen van Betrokkene aan de normen uit de gedragscode, waaronder norm 46 heeft getoetst. Dat norm 46 niet expliciet door de CWI is genoemd, betekent naar het oordeel van het LOWI niet dat de CWI hier ten onrechte niet aan zou hebben getoetst.
28. Het LOWI heeft zich vervolgens gebogen over de vraag of hij het oordeel van de CWI onderschrijft dat Betrokkene niet in strijd met norm 46 of met een andere norm uit de gedragscode heeft gehandeld bij de afwijzing van Verzoekers artikel. Hiertoe heeft het LOWI het review-verslag, de auteursinstructie van het tijdschrift en de e-mailcorrespondentie tussen de redactie(secretaris) en Verzoeker bekeken.
28.10 In het review-verslag wordt de redactie geadviseerd om het artikel niet in deze vorm te publiceren. De twee reviewers hebben het artikel beoordeeld op de volgende punten: algemeen/originaliteit, gebruik literatuur en bronnen, theorie en methode, opbouw en argumentatie en leesbaarheid. Bij al deze beoordelingspunten uiten beide reviewers stevige en uitgebreide kritiek op Verzoekers artikel.
28.11 In de auteursinstructie staat voor zover hier relevant kort gezegd dat de redactie zich mede op basis van de peer review-beoordelingen een oordeel vormt over het artikel.
28.12 De redactiesecretaris heeft de beslissing van de redactie om het artikel af te wijzen per e-mail aan Verzoeker gecommuniceerd. In deze mail staat voor zover hier relevant: “In lijn met de externe beoordelingen, heeft de redactie moeten concluderen dat uw bijdrage aan het [onderwerp] debat te weinig aansluiting vindt bij de bestaande historiografische discussie over dit thema. Dit was vermoedelijk ook niet de bedoeling van uw artikel, dat een meer essayistische en filosofische invalshoek hanteerde, maar is volgens de redactie wel noodzakelijk door het geschiedwetenschappelijke karakter van het tijdschrift. Voor meer inhoudelijke argumenten verwijs ik naar het peer-review verslag dat ik als bijlage meestuur.”
28.13 Gelet op het voorgaande ziet het LOWI geen enkel aanknopingspunt voor de vaststelling dat Betrokkene norm 46 van de gedragscode zou hebben geschonden. Betrokkene heeft zich, als lid van de redactie, conform de auteursinstructie mede op basis van de reviews een eigen oordeel gevormd van het artikel.
De reviewers hebben op alle beoordeelde punten stevige kritiek geuit op Verzoekers artikel. De redactie heeft mede op basis daarvan geoordeeld dat het grootste probleem met het artikel voor de redactie is dat onvoldoende wordt aangesloten bij de bestaande historiografische discussie over het thema. Dit is een eigen beoordeling van de redactie. Conform de vereisten van norm 46 van de gedragscode is deze beoordeling ook gemotiveerd.
Het LOWI ziet in het dossier geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat deze beoordeling niet eerlijk of zorgvuldig tot stand is gekomen. De eigen interpretatie die Verzoeker aan norm 46 van de gedragscode heeft gegeven volgt het LOWI niet. Hierbij betrekt het LOWI dat het bij norm 46 om een ondergrens gaat. Een beoordeling kan immers altijd eerlijker of zorgvuldiger of beter worden gemotiveerd, maar dat levert nog geen schending op.
Ook in het licht van de voorafgaande correspondentie tussen Verzoeker en de redactie ziet het LOWI geen aanleiding voor het oordeel dat er bij de afwijzing van Verzoekers artikel in strijd met norm 46 is gehandeld. In de eerste inhoudelijke reactie op Verzoekers opiniestuk wordt immers ook aangegeven dat de redactie niet onverdeeld is, wordt uitdrukkelijk vermeld dat dit geen toezegging tot publicatie betreft en wordt het belang van inbedding in historiografische discussies benadrukt, zoals Betrokkene in zijn verweerschrift terecht memoreert.
Naar het oordeel van het LOWI heeft Betrokkene als voorzitter van de redactie bij de afwijzing van het artikel op geen enkele wijze norm 46 of een andere norm uit de gedragscode geschonden en valt hem niets te verwijten.
Reactie op Verzoekers bezwaren tegen de reviews
29. Betrokkene was volgens het CWI-advies niet gehouden om verder in te gaan op Verzoekers inhoudelijke bezwaren tegen de reviews, maar kon bij zijn besluit tot afwijzing van het artikel blijven onder verwijzing naar de (uitgebreide) reviews. Het LOWI onderschrijft dit oordeel van de CWI en verduidelijkt dat Betrokkene méér heeft gedaan dan slechts verwijzen naar de reviews (zie overwegingen 6, 8 en 17 van dit advies).
Betrokkene heeft naar aanleiding van Verzoekers bezwaren de reviews nader bestudeerd op consistentie van argumentatie, zorgvuldigheid van motivering en kwaliteit van beoordeling. Betrokkene heeft daarbij ook de identiteit van de reviewers nagevraagd om zo hun deskundigheid te kunnen verifiëren.
Het LOWI is van oordeel dat Betrokkene hiermee vanuit norm 46 van de gedragscode voldoende heeft gereageerd op Verzoekers bezwaren. Van een (voorzitter van een) redactie kan vanuit de normen van wetenschappelijke integriteit niet worden verlangd om bij iedere afwijzing van een artikel in discussie met de auteur te gaan.
Dit zou anders kunnen zijn als de reviews niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Met de handelingen die Betrokkene heeft verricht na Verzoekers inhoudelijke bezwaren tegen de reviews, heeft Betrokkene naar het oordeel van het LOWI overtuigend laten zien dat de reviews wel degelijk zorgvuldig tot stand zijn gekomen.
Niet-ontvankelijk verklaring
30. In het door het Bestuur overgenomen CWI-advies om de klacht niet-ontvankelijk te verklaren voor zover Verzoeker zich inhoudelijk tegen de reviews keert, ziet het LOWI geen aanleiding voor het oordeel dat er een gebrek kleeft aan het aanvankelijk oordeel. Dat de CWI dit advies volledigheidshalve heeft gegeven, acht het LOWI op basis van de klacht begrijpelijk. Aan de klacht ligt immers mede ten grondslag dat Verzoeker zich niet kan vinden in de reviews.
Het LOWI ziet geen reden om het Bestuur te adviseren de ‘respectievelijk niet-ontvankelijk verklaring’ van de klacht in te trekken. Het staat het Bestuur uiteraard vrij om dit wel te doen, gegeven Verzoekers toelichting bij het LOWI dat het hem in de klachtenprocedure niet gaat om de inhoud van de reviews.
Conclusie
31. Gelet op het voorgaande is het verzoek ongegrond.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek ongegrond;
II. adviseert het aanvankelijk oordeel, onder verwijzing naar dit advies, vast te stellen als definitief oordeel.
Aldus vastgesteld op 3 augustus 2021 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.