naar aanleiding van het verzoek van:
1. …
over het aanvankelijk oordeel van
2. de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht
Procesverloop
Op 21 december 2018 heeft … (hierna: Verzoeker) een klacht ingediend bij de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (hierna: het Bestuur) over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … (hierna: Betrokkene 1) en anderen (hierna: Betrokkenen).
Het Bestuur heeft deze klacht op 21 februari 2019 ter beoordeling doorgezonden aan de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Utrecht (hierna: CWI).
De CWI heeft deze klacht beoordeeld en heeft het Bestuur op 22 mei 2019 geadviseerd de klacht niet-ontvankelijk te verklaren.
Het Bestuur heeft het advies van de CWI overgenomen en heeft de klacht van Verzoeker bij aanvankelijk oordeel van 6 juni 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 12 juli 2019 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over dit aanvankelijk oordeel.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 16 september 2019 besloten het verzoek in behandeling te nemen voor zover het is gericht tegen het aanvankelijk oordeel van 6 juni 2019.
Bestuur en Betrokkenen hebben allebei een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft gereageerd op deze verweerschriften.
Het Bestuur heeft een laatste reactie ingediend.
Het LOWI heeft in zijn vergadering van 11 december 2019 besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.
Partijen zijn van dit besluit om geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.
Overwegingen
Inleiding
1. Verzoekers … (hierna: de promovendus) heeft bij het UMC Utrecht gedurende enkele jaren een promotieonderzoek gedaan naar … onder begeleiding van Betrokkene 1 als promotor. De hypothese in het promotieonderzoek was dat … . De resultaten van het onderzoek hebben tot een manuscript geleid. Het manuscript is door Betrokkenen gereviseerd en bewerkt tot het artikel “…” in het tijdschrift A (2018).
De promovendus is inmiddels gestopt met het promotieonderzoek en is geen medeauteur van dit artikel. Volgens Verzoeker zijn er met de publicatie van het artikel, en het onderzoek dat daaraan ten grondslag ligt, normen van wetenschappelijke integriteit geschonden.
Voorgeschiedenis
2. De klacht van 21 december 2018, die heeft geleid tot het thans voorliggende verzoek, is niet de eerste klacht die Verzoeker heeft ingediend bij het Bestuur. Verzoeker heeft namelijk al eerder, op 30 november 2016, een klacht over het vermoeden van schending van de wetenschappelijke integriteit door Betrokkene 1 ingediend. Deze klacht kwam er kort gezegd op neer dat Betrokkene 1 als promotor druk zou hebben uitgeoefend op de promovendus om onderzoeksresultaten in aanvragen, presentaties en manuscripten positiever weer te geven dan ze in werkelijkheid zijn.
3. De CWI heeft deze vorige klacht in behandeling genomen en op 19 mei 2017 daarover advies uitgebracht aan het Bestuur. Bij aanvankelijk oordeel van 15 juni 2017 heeft het Bestuur conform het CWI-advies besloten om de klacht ontvankelijk maar ongegrond te verklaren.
Verzoeker heeft destijds geen tijdig verzoek om advies aan het LOWI gevraagd. Het Bestuur heeft Verzoekers klacht op 4 augustus 2017 vervolgens definitief ontvankelijk maar ongegrond verklaard.
Verhouding tussen de twee klachten
4. De klacht van 21 december 2018 die heeft geleid tot het thans voorliggende verzoek, gaat wederom over Betrokkene 1. Nieuw ten opzichte van de klacht uit 2017 is dat de klacht zich ook tegen andere Betrokkenen richt, die medeauteurs zijn van het artikel. Het artikel is een gereviseerde bewerking van het onder 1. van dit advies genoemde manuscript waarover Verzoeker in de klachtprocedure in 2017 reeds heeft geklaagd en dat in het CWI-advies van 19 mei 2017 wordt aangeduid als manuscript … .
Het aanvankelijk oordeel
5. Onder verwijzing naar het CWI-advies van 22 mei 2019 constateert het Bestuur dat de klacht reeds eerder in 2017 door de CWI is onderzocht en wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Volgens de CWI komen Verzoekers grieven over het gepubliceerde artikel in A overeen met zijn grieven over het manuscript … die hij in de vorige klachtprocedure reeds naar voren heeft gebracht. De CWI stelt dat deze grieven destijds volledig zijn betrokken in het onderzoek dat heeft geresulteerd in het CWI-advies van 19 mei 2017. Volgens de CWI bevat de thans voorliggende klacht geen nieuwe elementen die in het eerdere onderzoek niet aan de orde zijn geweest. Ook zijn er geen nieuwe feiten en omstandigheden die een hernieuwd onderzoek naar de publicatie dan wel het aan de publicatie ten grondslag liggende onderzoek rechtvaardigen.
Het verzoek
7. Verzoeker betoogt dat het Bestuur zijn klacht ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens hem is zijn klacht in de vorige klachtprocedure uit 2017 niet inhoudelijk beoordeeld, omdat zijn klacht toentertijd een onderzoek betrof waarover nog niet was gepubliceerd. Omdat met het artikel in A inmiddels wél over het onderzoek is gepubliceerd, had de CWI zijn nieuwe klacht inhoudelijk moeten beoordelen, aldus Verzoeker. Volgens Verzoeker wordt er met het thans gepubliceerde artikel op een zestal punten niet voldaan aan normen van wetenschappelijke integriteit. Verder stelt hij dat het Bestuur een ontmoedigings- en doofpotbeleid voert met betrekking tot de door hem naar voren gebrachte kwestie.
Standpunt van Bestuur en Betrokkenen
8. Het Bestuur weerspreekt in zijn verweerschrift dat Verzoekers vorige klacht in 2017 niet inhoudelijk is beoordeeld. Het manuscript … is in die klachtenprocedure volgens het Bestuur juist gelijkgesteld met een publicatie vanwege het vergevorderde stadium waarin het manuscript zich bevond. Ook blijkt uit de door Verzoekers gekozen bewoordingen in de thans voorliggende klacht dat het Verzoeker gaat om dezelfde grieven als in de vorige klachtprocedure, aldus het Bestuur. Het enkele feit dat het manuscript nu in gereviseerde, definitieve vorm als publicatie is verschenen, rechtvaardigt volgens het Bestuur op zichzelf niet dat een hernieuwd onderzoek wordt gedaan naar een herhaalde klacht. Over de opmerking van Verzoeker dat het Bestuur een ontmoedigings- en doofpotbeleid voert, brengt het Bestuur naar voren dat het omvangrijke dossier uit de vorige klachtenprocedure juist blijk geeft van een uitvoerige en open uitwisseling van argumenten waaraan de betrokken onderzoeksgroep volledige medewerking heeft gegeven. Ook geeft het Bestuur aan dat er werk is gemaakt van serieuze reflectie op de onderzoekspraktijk zoals destijds door de CWI was geadviseerd.
9. In hun verweerschrift lichten Betrokkenen toe dat de zes grieven die Verzoeker naar voren brengt al zijn behandeld in de vorige klachtenprocedure. Betrokkenen verduidelijken dat het manuscript … in oktober 2017 (na het definitief oordeel van 4 augustus 2017) is ingediend bij het tijdschrift A en in … 2018 door dat tijdschrift is geaccepteerd.
Toetsingskader LOWI
10. Het LOWI adviseert het Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instelling over een door het Bestuur vastgesteld (aanvankelijk) oordeel over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit. Het LOWI adviseert niet uit eigener beweging, maar slechts naar aanleiding van een daartoe strekkend ontvankelijk verzoek.
11. Indien het LOWI een ontvankelijk verzoek in behandeling heeft genomen, toetst het aan de hand van het verzoek, de overgelegde stukken en de eventuele hoorzitting of het (aanvankelijk) oordeel van het Bestuur voldoet aan de daaraan vanuit het oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen en of het aanvankelijk oordeel in overeenstemming is met de normen voor wetenschappelijke integriteit.
Hierbij betrekt het LOWI de klachtenregeling van de desbetreffende instelling. De normen van wetenschappelijke integriteit zijn neergelegd in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit die op 1 oktober 2018 in werking is getreden. Dan wel, indien de onderzoeksactiviteiten waarop het verzoek ziet zijn gestart vóór 1 oktober 2018, in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, laatstelijk herzien in 2014.
12. Het oordeel dat een of meer normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden, leidt niet per definitie ook tot het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden.
13. Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Wetenschappelijke controversen dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum.
Ontvankelijkheid Verzoek
14. Verzoeker ageert in zijn verzoek niet alleen tegen het aanvankelijk oordeel van 6 juni 2019, maar ook tegen het (definitieve) oordeel uit 2017. Volgens Verzoeker heeft de CWI zijn klacht in de vorige procedure niet zorgvuldig behandeld en had de CWI een derde externe deskundige moeten raadplegen. Het LOWI neemt het verzoek alleen in behandeling voor zover gericht tegen het aanvankelijk oordeel van 6 juni 2019. Hieronder in 14.1. en 14.2. legt het LOWI uit waarom.
14.1. Artikel 7 (Ontvankelijkheidseisen) van het Reglement LOWI 2018 luidt als volgt:
- “Het LOWI neemt het Verzoek alleen in behandeling wanneer het voldoet aan de ontvankelijkheidseisen uit het tweede tot en met het achtste lid.(…);
- De termijn voor het indienen van een Verzoek bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag van de dagtekening van het Oordeel.
- Het Verzoek is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn door het LOWI is ontvangen. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend verzoekschrift blijft niet-ontvankelijkheidverklaring alleen achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat Verzoeker in verzuim is geweest.
(…)”.
14.2. Anders dan Verzoeker stelt in zijn reactie op het verweerschrift van het Bestuur, gaat het er in procedures over wetenschappelijke integriteit niet alleen om dat wetenschappers te allen tijde in overeenstemming met de normen voor wetenschappelijke integriteit handelen. In dergelijke (LOWI) procedures is vanuit een oogpunt van een goede procesorde ook van belang dat termijnen in acht worden genomen. Vast staat dat de 6-weken termijn voor het indienen van een verzoek over het aanvankelijk oordeel van 15 juni 2017 ruimschoots is verstreken. Dat Verzoeker zich naar aanleiding van dit aanvankelijk oordeel niet tijdig tot het LOWI heeft gewend, komt voor zijn eigen rekening en risico. Het aanvankelijk oordeel uit 2017 kan daarom in deze LOWI-procedure niet ter discussie staan.
In aanvulling hierop overweegt het LOWI dat ook het definitieve oordeel uit 2017 in deze LOWI-procedure niet ter discussie kan staan. Met dat definitieve oordeel is de klachtenprocedure uit 2017 immers tot een definitief einde gekomen en is het oordeel van het Bestuur onherroepelijk geworden. Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid kan een onherroepelijk oordeel niet alsnog bij het LOWI ter discussie worden gesteld.
Beoordeling van het verzoek
Ontmoediging en doofpot
15. Zoals in het toetsingskader onder 10. van dit advies uiteen is gezet, adviseert het LOWI over een aanvankelijk oordeel over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit. Het LOWI is niet bevoegd om in het kader van een dergelijk verzoek te oordelen over het wetenschappelijke integriteitsbeleid van een aangesloten instelling. Verzoekers stelling dat het Bestuur een ontmoedigings- en doofpotbeleid voert met betrekking tot de door hem naar voren gebrachte kwestie kan door het LOWI dus niet worden beoordeeld.
Herhaalde klacht en nova
16. Het LOWI ziet zich voor de vraag gesteld of het Bestuur de klacht terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op grond van artikel 4, lid d (werkwijze), onder 4, van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Utrecht (hierna: Klachtenregeling).
17. Artikel 4, lid d, onder 4, van de Klachtenregeling luidt:
“De commissie is bevoegd, indien zij daartoe aanleiding ziet, een klacht niet in behandeling te nemen indien de klacht (…) al eerder door haar is onderzocht.”
18. Op grond van artikel 4, lid d, onder 4, van de Klachtenregeling in samenhang gelezen met artikel 9:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het Bestuur bevoegd om een herhaalde klacht niet in behandeling te nemen. Zoals het LOWI eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn adviezen 2015-05, 2015-06, 2015-10, 2017-10 en 2019-13 hoeft het Bestuur een herhaalde klacht alleen dan in behandeling te nemen wanneer de klager nieuwe feiten en veranderde omstandigheden (“nova”) heeft aangedragen, die bovendien van zodanige aard zijn dat zij aanleiding kunnen geven voor een ander oordeel.
Het begrip nova moet strikt worden uitgelegd. Het gaat om nieuwe feiten of omstandigheden die eerst na het oordeel van het Bestuur zijn voorgevallen of feiten en omstandigheden die niet voor het oordeel konden worden aangevoerd. Nieuwe argumenten of nieuwe invalshoeken gelden uitdrukkelijk niet als nova.
19. Om de vraag te beantwoorden of het Bestuur de klacht terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zal het LOWI beoordelen of Verzoekers klacht een herhaalde klacht betreft (overweging 20.) en of sprake is van nova die het Bestuur aanleiding hadden kunnen geven voor een ander oordeel dan het oordeel uit 2017 (overweging 21.).
20. Het LOWI heeft de zes grieven uit de klacht van 21 december 2018 vergeleken met het CWI-advies van 19 mei 2017. Het LOWI stelt vast dat deze grieven allemaal overeenkomen met Verzoekers grieven tegen het manuscript … die door de CWI blijkens het advies van 19 mei 2017 al inhoudelijk zijn beoordeeld in de vorige klachtprocedure. Verzoekers stelling dat de CWI zijn klacht destijds niet inhoudelijk heeft beoordeeld, is ten aanzien van het manuscript … onjuist. Uit overweging 5.2. van dat CWI-advies volgt ondubbelzinnig dat de commissie het manuscript … aanmerkt als publicatie omdat het door de onderzoeksgroep is geaccordeerd en in definitieve vorm aan derden is gepresenteerd. Gelet op het voorgaande stelt het LOWI vast dat de klacht van 21 december 2018 een herhaalde klacht betreft.
21. Het LOWI is van oordeel dat Verzoeker geen nova heeft aangevoerd die van zodanige aard zijn dat zij het Bestuur aanleiding hadden kunnen geven voor een ander oordeel dan het voorlopige en definitieve oordeel uit 2017. Weliswaar is het manuscript … nu in gereviseerde definitieve vorm door Betrokkenen gepubliceerd in A, maar deze omstandigheid van na het definitieve oordeel uit 2017 rechtvaardigt op zichzelf niet dat een hernieuwd onderzoek wordt gedaan naar de herhaalde klacht van Verzoeker, zoals het Bestuur terecht naar voren brengt in zijn verweer.
Hierbij neemt het LOWI in aanmerking dat het manuscript naar aanleiding van de refereerapporten en lay-out voorschriften van dat tijdschrift is aangepast tot de uiteindelijk gepubliceerde versie. Niet is gebleken dat het artikel inhoudelijk in relevante mate is gewijzigd ten opzichte van het manuscript … . Overigens blijkt dit ook uit de zes grieven van Verzoeker die immers hetzelfde zijn als zijn grieven tegen dat manuscript. Het gepubliceerde artikel bevat ook volgens Verzoeker blijkbaar geen nieuwe elementen waartegen Verzoeker niet eerder had kunnen opkomen toen het artikel nog niet was gepubliceerd maar slechts het manuscript … bestond.
Gelet op het voorgaande ziet het LOWI geen aanleiding voor de conclusie dat het Bestuur de herhaalde klacht van Verzoeker opnieuw inhoudelijk had moeten beoordelen. Het Bestuur heeft de herhaalde klacht terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
22. Gelet op hetgeen onder 14.1. tot en met 14.2. in dit advies is overwogen, is het verzoek niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het aanvankelijke oordeel van 15 juni 2017 en het definitieve oordeel van 4 augustus 2017.
23. Gelet op hetgeen onder 16. tot en met 21. in dit advies is overwogen is het verzoek verder wel ontvankelijk, maar ongegrond. Het Bestuur heeft de klacht van 21 december 2018 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek van …:
a. niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen het aanvankelijke oordeel van 15 juni 2017 en het definitieve oordeel van 4 augustus 2017;
b. ontvankelijk en ongegrond, voor zover gericht tegen het aanvankelijk oordeel van 6 juni 2019;
II. adviseert Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht het aanvankelijke oordeel van 6 juni 2019 ongewijzigd vast te stellen als definitief oordeel.
Aldus vastgesteld op 28 januari 2020 door prof. mr. W.J. Zwalve, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.