Advies van het LOWI van 12 juni 2019 met betrekking tot het verzoek van …, …, … en …, bij het LOWI ingediend op 3 september 2018 en aangevuld op 21 november 2018, betreffende het aanvankelijk oordeel van het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen van 26 juli 2018 naar aanleiding van een klacht van 6 april 2018 over vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door …, …, … en … .
1. Het verzoek
Op 3 september 2018 hebben …, …, … en … (tezamen verder: Verzoekers, en afzonderlijk: Verzoeker 1, 2, 3 en 4), aan het LOWI gevraagd om een advies te geven aan het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen (verder: het Bestuur) over het aanvankelijk oordeel van het Bestuur van 26 juli 2018 (verder: oordeel). Het Bestuur is tot dit oordeel gekomen naar aanleiding van een klacht van … (verder: Betrokkene) van 6 april 2018, aangevuld op 11 april 2018 (verder: klacht) over Verzoekers.
De klacht
De klacht van Betrokkene betreft een inbreuk die Verzoeker 2, indertijd promovendus en eerste begeleider van de masterthesis van Betrokkene, zou hebben gemaakt op de wetenschappelijke integriteit. Hij zou zich schuldig hebben gemaakt aan plagiaat en falsificatie. Dit zou zijn gebeurd tijdens een zogenaamde posterpresentatie op … september 2017 bij … (verder: het Instituut), waar onderzoeksresultaten werden gedeeld met mensen uit de praktijk, en bij een publieksbijeenkomst in … (verder bijeenkomst A). Verzoekers 1, 3 en 4 zijn volgens Betrokkene eveneens schuldig aan plagiaat en falsificatie door hun rol als begeleiders van Verzoeker 2 en – voor zover van toepassing – van Betrokkene. Betrokkene heeft daartoe gesteld dat:
- hij in het kader van zijn masterthesis een aantal … (verder: objecten) heeft ontworpen en laten maken waarvan het intellectueel eigendom aan hem toebehoort; deze objecten zijn zonder zijn toestemming en zonder vermelding van zijn naam door Verzoeker 2 gebruikt bij de twee presentaties
- de onderzoeksresultaten van de masterthesis van Betrokkene bij de twee presentaties door Verzoeker 2 zijn gepresenteerd alsof deze van hem waren, terwijl de drie studies waarop de masterthesis (een eerste online studie, een experimentele veldstudie en een tweede online studie) is gebaseerd bijna helemaal door Betrokkene ontworpen zijn; hij maakte de vragenlijsten voor de studies en voerde de studies uit
- Verzoeker 2 zich bij beide presentaties schuldig heeft gemaakt aan falsificatie doordat hij heeft aangegeven dat de objecten een effect hadden op …, terwijl dit niet bleek uit de experimentele studie en uit de online studies alleen bleek dat er effect was op …
- Verzoekers 1, 3 en 4 als begeleiders van het promotieonderzoek van Verzoeker 2 op de hoogte waren van het plagiaat en de falsificatie en er daarom ook schuldig aan zijn. Hun namen werden, in tegenstelling tot die van Betrokkene, genoemd op de poster die werd gebruikt bij de posterpresentatie.
Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit
De Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: CWI) heeft op 16 juli 2018 over de klacht geadviseerd. De CWI heeft allereerst overwogen dat het voor de beoordeling van de klacht relevante principe Eerlijkheid en Zorgvuldigheid is, meer specifiek de uitwerkingen 1.1, 1.4 en 1.7 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
Klacht over plagiaat
De CWI heeft het klachtonderdeel plagiaat behandeld als een verwijt betreffende plagiaat met betrekking tot de objecten (1) en een verwijt betreffende plagiaat met betrekking tot het onderzoek (2).
Met betrekking tot het eerste verwijt van plagiaat heeft de CWI het volgende overwogen.
Verzoeker 2 verricht sinds 2015 als promovendus bij de faculteit … onderzoek naar de wisselwerking tussen waarden en contextuele factoren en hun effect op … . Tot de onderzochte contextuele factoren behoorde … . In oktober 2016 gaf Verzoeker 2 een gastlezing aan …-studenten van Universiteit X . De studenten hadden ter plekke een uur om van gedachten te wisselen met Verzoekers over het ontwerpen van … object A en konden tot … oktober 2016 hun ontwerpen … inzenden. Betrokkene was in september 2016 begonnen met zijn masterthesis over het effect van het ontwerp van …, en mocht met Verzoekers mee naar de gastlezing.
Verzoekers hebben voorstellen van drie …studenten aan de CWI overgelegd. De CWI heeft geconstateerd dat het object A dat door Betrokkene is gebruikt voor zijn eerste online studie, voor een groot deel voortbouwt op de voorstellen van de … studenten. Voor de experimentele studie heeft Betrokkene object B gebruikt, dat door hem is aangepast. Ook dit door Betrokkene aangepaste object bouwt volgens de CWI voort op de voorstellen van de …studenten. De CWI acht het niet onaannemelijk dat Betrokkene en Verzoeker 2 gezamenlijk besloten om object B te gebruiken. De CWI baseert haar conclusies over de objecten tevens op hetgeen Betrokkene erover schrijft in zijn masterthesis.
Tijdens de publieksbijeenkomst en op de posterpresentatie had Betrokkene genoemd kunnen worden als één van de ontwerpers of als eindontwerper van de gebruikte objecten. Dat Betrokkene niet expliciet is genoemd, is een onzorgvuldigheid. Het gaat naar het oordeel van de CWI echter te ver om dit te kwalificeren als inbreuk op de wetenschappelijke integriteit door plagiaat. Daarbij is van belang dat de bijdrage van Betrokkene aan het onderzoek beperkt was en dat het geen presentaties waren op een wetenschappelijk congres, met betrekking waartoe richtlijnen voor de erkenning van de bijdragen duidelijker vastliggen. Tevens is van belang dat Verzoeker 2 een jonge, minder ervaren wetenschapper is. Omdat sprake was van onderzoek in teamverband, had de begeleiding meer oog moeten hebben voor de erkenning van Betrokkene, zodat de begeleiding – Verzoekers 1, 3 en 4 – deelt in de vastgestelde onzorgvuldigheid.
Met betrekking tot het tweede verwijt van plagiaat heeft de CWI het volgende overwogen.
Op basis van de masterthesis advertentie en documenten die door Verzoeker 2 zijn ingebracht heeft de CWI geconstateerd dat het algemene idee en de theoretische onderbouwing van de door Betrokkene uitgevoerde studies al aanwezig waren voordat Betrokkene aan zijn masterthesis begon. Ook vindt de CWI het niet onaannemelijk, op basis van agendaoverzichten van Verzoeker 2, dat er regelmatig overleg was tussen hem en Betrokkene. Ook Verzoekers 3 en 4 hebben blijkens hun agendaoverzichten afspraken met Betrokkene gehad. Verzoeker 2 heeft Betrokkene een gevalideerde vragenlijst gestuurd, die hij bij zijn masterthesis heeft gebruikt, en met Betrokkene overlegd over de experimentele studie. Het idee voor een tweede online studie is volgens Verzoeker 2 in gezamenlijk overleg met Betrokkene ontstaan. De CWI vindt het niet aannemelijk dat Betrokkene volledig zelfstandig en dus zonder begeleiding van Verzoekers zijn onderzoek heeft verricht.
Betrokkene had echter wel erkenning kunnen krijgen. Verzoekers hadden met Betrokkene overleg kunnen voeren over een wijze van erkenning van zijn bijdragen. Niet gebleken is dat Verzoekers opzettelijk de bijdrage van Betrokkene hebben willen ontkennen, maar zij hebben er eenvoudigweg niet bij stilgestaan. De CWI is van oordeel dat dit onzorgvuldig is, maar geen inbreuk op de wetenschappelijke integriteit door plagiaat. Ook voor dit oordeel is van belang dat de presentaties niet hebben plaatsgevonden in het kader van een wetenschappelijk congres waarvoor duidelijke richtlijnen voor erkenning van bijdragen gelden.
Klacht over falsificatie
Met betrekking tot de klacht over falsificatie heeft de CWI het volgende overwogen.
Op de poster voor de presentatie bij het Instituut op … september 2017 staat:
Main outcomes: …
Verzoeker 2 heeft aangegeven dat de resultaten als vermeld op de poster zijn gebaseerd op nadere analyses van de twee online studies van Betrokkene, die hij in de zomer van 2017 heeft verricht. Uit deze nadere analyses bleek volgens Verzoeker 2 dat … de kans bevorderen dat … . Het resultaat van de nadere analyse van de tweede online studie was volgens hem dat … . De nadere analyses zijn naar het oordeel van de CWI geen onderbouwing van de stelling op de poster. Verzoekers, die allen worden vermeld op de poster, zijn te stellig geweest met genoemde bewering. Zij hadden een nuance moeten aanbrengen op de poster. Verzoekers hebben volgens de CWI een lichte inbreuk gemaakt op de wetenschappelijke integriteit (uitwerking 1.1 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening).
Bij publieksbijeenkomst A werd Verzoeker 2 op het podium geïnterviewd. De CWI heeft het voor de beoordeling van de klacht relevante deel van het transcript van dat interview weergegeven en verder het volgende overwogen.
Verzoeker 2 heeft, verwijzend naar de experimentele studie van Betrokkene, aangegeven dat het werkt. Uit die studie blijkt echter dat de objecten geen effect hadden op … . Uit de online studies van Betrokkene bleek slechts dat de objecten effect hadden op …. Verzoeker 2 heeft tijdens de hoorzitting bij de CWI aangegeven dat hij te stellig was toen hij beweerde dat er een effect was op … bij het gebruik van de objecten. Ook is tijdens de hoorzitting door Verzoeker 4 aangevoerd dat er dikwijls een onderscheid wordt gemaakt tussen … en …, maar dat in de online vragenlijsten zowel gevraagd wordt naar … als naar ‘…’, dat eigenlijk … betreft, en dat het erom gaat hoe … .
Deze nuances heeft Verzoeker 2 niet gemaakt tijdens de publieksbijeenkomst. Hoewel ter rechtvaardiging wordt overwogen dat een publieksbijeenkomst zich minder goed leent voor het aanbrengen van nuances, het gaat om een jonge, nog onervaren onderzoeker, en hij op een prikkelende manier werd bevraagd, had Verzoeker 2 minder stellig moeten zijn in zijn beweringen. Hij heeft een lichte inbreuk gemaakt op de wetenschappelijke integriteit (uitwerking van 1.1. van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening).
De begeleiding is volgens de CWI medeverantwoordelijk voor de verkeerde voorstelling tijdens de publieksbijeenkomst, nu deze plaatsvond kort na het optreden bij het Instituut en in beide gevallen sprake was van een onjuiste conclusie die op de poster bij het Instituut ook expliciet was vastgelegd. De samenhang naar inhoud en bijna samenval in tijd van de presentaties heeft als gevolg dat de inbreuk niet alleen de minst ervaren onderzoeker kan worden toegerekend.
De inbreuk is naar het oordeel van de CWI evenwel slechts licht, omdat geen sprake is van presentaties op wetenschappelijk bijeenkomsten en duidelijk is dat de presentaties een tussenrapportage betreffen. Meer in het algemeen wenst de CWI op te merken dat het rooskleuriger voorspiegelen van onderzoeksresultaten dan de werkelijkheid rechtvaardigt een grote verleiding kan zijn. Zij acht het van groot belang dat onderzoekers zich daarvan bewust zijn en daartegen worden gewapend.
De CWI heeft geadviseerd om de klacht ongegrond te verklaren voor zover deze betrekking heeft op plagiaat, en gegrond, voor zover deze betrekking heeft op falsificatie. Op het punt van falsificatie hebben Verzoekers volgens de CWI een lichte inbreuk gemaakt op de wetenschappelijke integriteit.
Het oordeel
Het Bestuur heeft zijn oordeel vastgesteld conform het advies van de CWI.
Het verzoek
Verzoekers zijn het niet eens met het oordeel van het Bestuur en hebben het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Het standpunt van Verzoekers is verkort weergegeven in onderdeel 3.
2. De procedure
Op 21 december 2018 zijn Verzoekers, het Bestuur en Betrokkene ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Het Bestuur en Betrokkene zijn in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
Het verweerschrift van Betrokkene is op 10 januari 2019 bij het LOWI ingediend. Het verweerschrift van het Bestuur is op 6 februari 2019 bij het LOWI ingediend. Het LOWI heeft de verweerschriften op 7 februari 2019 aan partijen gezonden.
Betrokkene heeft op 14 februari 2019 op het verweer van het Bestuur gereageerd. Verzoekers hebben op 19 februari 2019 op de verweerschriften van het Bestuur en Betrokkene gereageerd. Het LOWI heeft de reacties op 4 maart 2019 aan partijen gezonden. Betrokkene heeft op 7 maart 2019 een laatste reactie ingezonden. Het Bestuur heeft op 8 maart 2019 verklaard zich te onthouden van een laatste reactie op de reactie van Verzoekers, en geen behoefte te hebben om nog te reageren op de reactie van Betrokkene.
Het LOWI heeft besloten de zaak op de stukken te behandelen en dit aan partijen medegedeeld op 27 maart 2019.
3. Standpunten van partijen
3.1 Het standpunt van Verzoekers
Het standpunt van Verzoekers luidt, samengevat, als volgt.
Verzoekers betwisten dat zij resultaten te rooskleurig hebben voorgesteld of de intentie daartoe hebben gehad. Zij richten zich daarbij in de eerste plaats op de conclusie van de CWI, dat de stelling op de poster geen onderbouwing vindt in de tot nu toe verrichte studies, omdat Verzoekers veronderstellen dat deze conclusie de basis is voor het oordeel dat zij resultaten te rooskleurig weergeven. Volgens Verzoekers gaat de CWI echter voorbij aan hun definitie en operationalisatie (meting) van het begrip … . De definitie die Verzoekers hanteren, gebruiken zij ook in publicaties. Geen van de reviewers heeft bezwaar gemaakt tegen de definitie van Verzoekers. Er is natuurlijk discussie mogelijk over deze definitie, in de literatuur zijn er zowel engere als bredere definities van … te vinden, maar dat is dan onderwerp van wetenschappelijk debat en geen integriteitskwestie.
Volgens Verzoekers verschilt de concrete meting van … per onderzoek en is afhankelijk van de methode. Er is bewust gekozen voor een combinatie van methoden; als verschillende methoden vergelijkbare uitkomsten opleveren, kunnen Verzoekers meer vertrouwen hebben in de resultaten. Om de invloed van … op … te meten zijn vragenlijstonderzoeken en experimenteel onderzoek gedaan. In de vragenlijstonderzoeken is niet gevraagd naar …, maar is … gemeten: …. In de vragenlijstonderzoeken is niet gevraagd naar … .
Uit adviezen van het LOWI blijkt volgens Verzoekers dat een keuze voor de ene of de andere definitie niet een schending van de wetenschappelijk integriteit oplevert. Volgens hen heeft de CWI de definitiekwestie wel benoemd, maar heeft deze ten onrechte geen rol gespeeld in het advies. Evenmin heeft de CWI acht geslagen op de verklaring van Verzoeker 2 dat de poster een samenvatting geeft en dat tijdens de presentatie meer informatie is gegeven dan is vermeld op de poster.
Ten onrechte heeft de CWI geconcludeerd dat de begeleiders medeverantwoordelijk zijn voor vermeende verkeerde conclusies tijdens het interview tijdens bijeenkomst A. Het lijkt Verzoekers onjuist om een onderzoeksteam verantwoordelijk te stellen voor uitspraken van een individueel lid, in welke situatie dan ook.
Verzoekers baseren hun verzoek ten tweede daarop, dat de klacht volgens Verzoekers op oneigenlijke gronden is ingediend, nu deze een middel was om een hoger cijfer te krijgen voor de masterthesis: Betrokkene wilde cum laude afstuderen. In een e-mail aan de decaan heeft Betrokkene aangegeven alleen met de decaan te willen praten over vermeende schending van de wetenschappelijke integriteit, als dit betekent dat het cijfer voor zijn masterthesis ter discussie komt te staan. In een e-mail met een lid van de examencommissie van de opleiding … heeft hij ook iets dergelijks gemeld: hij wil zijn klacht intrekken als hij een 8 krijgt. Volgens Verzoekers is dit chantage en is de procedure in gang gezet op oneigenlijke gronden. Overigens verloor Betrokkene de procedures die gericht waren op het verkrijgen van een hoger cijfer. Verzoekers wijzen erop dat de klacht van Betrokkene vol aantoonbare leugens en fouten staat, en dat Betrokkene auteursrecht claimt van dingen die zijn overgenomen van anderen of in sterke mate zijn gebaseerd op het werk van anderen.
Een derde grond voor het verzoek is dat tijdens posterpresentaties en publieke presentaties in de media niet alle nuances passend kunnen worden belicht. Daarmee is nog geen sprake van schending van de wetenschappelijke integriteit, aldus Verzoekers. Als strikte eisen worden gesteld aan wetenschappelijke zorgvuldigheid tijdens publieke optredens, resteert geen andere mogelijkheid dan om dit voortaan na te laten.
Tenslotte voeren Verzoekers aan dat het CWI-advies en het oordeel van het Bestuur een precedent scheppen voor oneigenlijk gebruik van instituties die oordelen over wetenschappelijke integriteit, doordat geen uitspraak is gedaan over de oneigenlijke motieven die ten grondslag lagen aan de klacht noch aandacht is besteed aan disproportionele beschuldigingen van Betrokkene. Dit is een gebrek in de motivering van advies en oordeel, aldus Verzoekers.
3.2 Het standpunt van het Bestuur
Het standpunt van het Bestuur luidt, samengevat, als volgt.
De vraag of een klacht op oneigenlijke gronden is ingediend, is lastig te beoordelen, aldus het Bestuur, maar ook al zou dat zo zijn dan nog hoeft dit er niet toe te leiden dat de klacht buiten behandeling dient te blijven. Wel is het Bestuur het zonder meer eens met Verzoekers dat Betrokkene mogelijk door de beoordeling van zijn masterthesis is aangezet tot de klacht.
Voorts merkt het Bestuur op dat in het advies van de CWI wordt geconstateerd dat er geen sprake is van plagiaat, zodat de klacht op dat punt ongegrond is.
Waar het gaat om het onderdeel van de klacht en het advies over falsificatie merken Verzoekers op dat het hier gaat om een definitiekwestie maar dat dit geen integriteitskwestie is, nu de gepresenteerde conclusies volgens Verzoekers wel degelijk zijn onderbouwd. Het Bestuur acht dit niet onaannemelijk.
Volgens het Bestuur kan de vraag naar het dragen van verantwoordelijkheid voor het al dan niet te rooskleurig voorstellen van onderzoeksresultaten, verschillende antwoorden opleveren. Daar waar de CWI kiest voor een brede verantwoordelijkheid, menen Verzoekers dat bij bepaalde vormen en uitingen niet voldoende nuances kunnen worden aangebracht maar dat dit niet mag terugslaan op alle mogelijk betrokken onderzoekers.
Wat betreft de vierde grond voor het verzoek, de precedentwerking van het in behandeling nemen van een klacht die niet te goeder trouw is ingediend, kan het Bestuur zich een dergelijke precedentwerking goed voorstellen, maar gezien de huidige regelgeving kan dit er niet toe leiden dat de klacht reeds om die reden buiten behandeling moet blijven of ongegrond wordt verklaard.
Het Bestuur kan zich er in vinden als het LOWI gemotiveerd afwijkt van het oordeel van het Bestuur.
3.3 Het standpunt van Betrokkene
Het standpunt van Betrokkene luidt, samengevat, als volgt.
Volgens Betrokkene herdefiniëren Verzoekers … plotseling in meer algemene termen, waardoor … en … nu dezelfde variabele zijn. Verzoekers beargumenteren dat ze een algemeen effect hebben gevonden voor … met de vraag ‘…’, en op die grond claimen Verzoekers dat er geen sprake was van fraude. Maar die vraag werd slechts gesteld in de online studies, en niet in het experimentele onderzoek, dus het argument deugt niet, aldus Betrokkene.
Ter nadere toelichting voert Betrokkene aan dat Verzoeker 2 bij bijeenkomst A onderzoeksresultaten uit de veldstudie presenteerde, onder de naam ‘…’. In de veldstudie werd aan deelnemers niet gevraagd of …, maar werd gekeken naar …. Het resultaat: … niet. Er waren geen significante effecten … . Verzoeker 2 noemde bij bijeenkomst A letterlijk de veldstudie ‘…’ en zei: ja, het werkt. Dat is fraude, aldus Betrokkene. Betrokkene betwist dat de uitlatingen van Verzoeker 2 bij de posterpresentatie in het Instituut en tijdens de presentatie bij bijeenkomst A te maken hadden met het onvoldoende kunnen aanbrengen van nuances, nu deze , zo stelt hij, niet ongenuanceerd zijn maar onwaar. Volgens Betrokkene had Verzoeker 2 tijdens zijn onderzoek zo weinig bereikt, dat hij zijn masterthesis presenteerde en claimde dat deze van hem was.
Volgens Betrokkene was hij inderdaad kwaad op zijn supervisor, omdat hij een 7.5 kreeg en geen 8. Volgens Betrokkene kan iedereen begrijpen dat slechte supervisie een negatieve impact kan hebben op een cijfer. Maar daar gaat het niet om, aldus Betrokkene, want ook al zouden de kwalificaties die Verzoekers hem toedichten terecht zijn, dan maakt dit de fraude niet minder fraude. Betrokkene betwist dat hij zijn beschuldigingen zou terugnemen als hij een hoger cijfer zou krijgen; volgens hem worden twee procedures door elkaar gehaald. In de tijd dat hij het cijfer aanvocht, was er nog geen sprake van de klacht wegens schending van de wetenschappelijke integriteit.
Ook bestrijdt Betrokkene dat sprake zou zijn van precedentwerking, omdat het naar zijn mening gaat om persoonlijke incompetentie van de kant van Verzoeker 2 en zijn begeleiders. Hij voert tenslotte aan dat hij niet zelf de fraude ontdekte, maar dat andere geïnteresseerde partijen dat aan hem lieten weten, terwijl hij bezig was met het verkrijgen van een hoger cijfer.
3.4 Reactie Verzoekers op het standpunt van het Bestuur en Betrokkene
Verzoekers hebben naar aanleiding van de verweerschriften, samengevat, als volgt gereageerd.
3.4.1 Reactie op het standpunt van het Bestuur
Volgens Verzoekers onderkent het Bestuur thans dat het niet onaannemelijk is dat het bij een klacht omtrent falsificatie gaat om een definitiekwestie. Dit leent zich voor een wetenschappelijk debat, maar is geen integriteitskwestie.
3.4.2 Reactie op het standpunt van Betrokkene
Verzoekers betwisten dat zij het begrip … ‘opeens’ op een andere manier hebben gedefinieerd. Volgens hen gaat het om een definitie die eerder en consequent is gebruikt in het promotietraject van Verzoeker 2, die Verzoekers hebben opgenomen in hun publicaties, en die ook door Betrokkene is overgenomen in zijn masterthesis. In een deel van het interview bij bijeenkomst A bespreekt Verzoeker 2 de vraag waarom …, aldus Verzoekers. Verzoeker 2 legt de theoretische redenatie uit van het onderzoeksteam, dat …, waardoor …. Ook bespreekt Verzoeker 2 onder welke condities dit vooral het geval is, namelijk als … . De presentator vraagt of het echt werkt, en Verzoeker 2 zegt dat het werkt. Verzoeker 2 noemt daarbij per vergissing de experimentele ‘…’ studie, aldus Verzoekers. Verzoeker 2 doelde op de eerste online studie, waarin objecten A werden gebruikt. Die waren volgens Verzoekers ook te zien op het beeldscherm bij bijeenkomst A bij dit fragment. In de ‘…’ studie werd alleen gekeken naar invloed op …, en is er niet nagegaan of … . Het onderliggende proces van de online studie heeft Verzoeker 2 in de zomer van 2017 nader onderzocht, aldus Verzoekers. Zijn bevindingen kloppen, ze zijn alleen afkomstig uit een andere studie. Volgens Verzoekers is er alleen een vergissing begaan met betrekking tot de titel. Verder wijzen Verzoekers erop dat Verzoeker 2 voor het eerst werd geïnterviewd voor een groot publiek, wat natuurlijk spannend is.
Verzoekers voeren verder nog aan dat Betrokkene eenzijdig op zoek gaat naar informatie, uitspraken uit zijn verband trekt, informatie op een onjuiste manier koppelt en daaruit verkeerde conclusies trekt. Zijn stukken in de procedure bevatten naar hun mening aantoonbare leugens en fouten. Dat hij probeert Verzoekers te beschadigen blijkt vooral uit de toon en terminologie van zijn klacht, een toon en terminologie die ook is gebruikt in een e-mail die recent is gestuurd naar collega’s binnen de afdeling … van de RUG en ook naar andere universiteiten. De e-mail was afkomstig van een anonieme afzender en bevat allerlei vertrouwelijke stukken uit dit dossier, aldus Verzoekers. Het is daarom met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat Betrokkene zijn geheimhoudingsplicht, die bestaat zolang de procedure loopt, heeft geschonden.
Verzoekers brengen verder onder de aandacht dat er vaker klachten op oneigenlijke gronden worden ingediend, bijvoorbeeld om wraak te nemen of (andere) conflicten te beslechten. Verzoekers vragen het LOWI een uitspraak te doen over de wenselijkheid en noodzaak van herziening van de procedure om misbruik van integriteitsprocedures te voorkomen, alsmede het gevolg daarvan dat wetenschappers onnodig worden beschadigd en zich onveilig voelen op het werk.
3.5 Laatste reactie van het Bestuur en van Betrokkene
3.5.1 Laatste reactie van het Bestuur
Het Bestuur heeft laten weten af te zien van het geven van een laatste reactie.
3.5.2 Laatste reactie van Betrokkene
Betrokkene betwist dat hij dezelfde definitie van … gebruikte in zijn masterthesis als door Verzoekers naar voren gebracht. Volgens Betrokkene maken zijn drie studies een duidelijk onderscheid tussen het testen van … en …, en stelt hij in de conclusie duidelijk dat er een significant verschil is tussen … en … . Zijn voornaamste conclusie is letterlijk, aldus Betrokkene, dat zulke variabelen niet door elkaar kunnen worden gebruikt. Het gebruik van zijn studies, die aantonen dat de variabelen drastisch verschillen, en dan claimen dat ze hetzelfde zijn, is volgens Betrokkene misleidend.
Het per ongeluk noemen van de verkeerde studie is een vergissing, aldus Betrokkene. Maar op de vraag of de verkeerde genoemde studie echt werkt, dat opnieuw bevestigen, is geen vergissing. En het presenteren van een studie die geen enkel effect vond op twee verschillende conferenties in dezelfde week als een studie die wel effect had, dat is fraude, aldus Betrokkene.
Betrokkene betwist verder dat de e-mail met vertrouwelijke stukken uit de procedure van hem afkomstig was. Hij kreeg naar zijn zeggen die e-mail ook. Een week later berichtte de universiteit hem dat ze zo zeker waren van zijn schuld dat ze hem aansprakelijk zouden stellen, aldus Betrokkene, maar dat hebben ze tot nu toe niet gedaan. Betrokkene verzoekt het LOWI een uitspraak te doen over de publicatie van deze stukken na afloop van de procedure.
4. Overwegingen van het LOWI
4.1 Algemeen
Na een ontvankelijk verzoek hiertoe, adviseert het LOWI het Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instellingen over een door het Bestuur vastgesteld (aanvankelijk) oordeel, naar aanleiding van een klacht over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit.
Het LOWI baseert zijn oordeel over de vermoede schending van wetenschappelijke integriteit primair, doch niet uitsluitend, op de normen van wetenschappelijke integriteit die hetzij zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004 (laatstelijk herzien in 2014), hetzij uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (in werking getreden op 1 oktober 2018). Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl.
Het oordeel dat een of meer normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden, leidt niet per definitie ook tot het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden.
Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatiegeschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Wetenschappelijke controversen dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum.
4.2 Toepasselijke regelingen
De klacht van Betrokkene is door de CWI beoordeeld aan de hand van de Klachtenregeling en de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
Daarbij is het volgende relevant. Op 1 oktober 2018 is de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit in werking getreden. Deze Gedragscode vervangt de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Op grond van de overgangsbepalingen in paragraaf 1.5 is op de onderhavige casus nog de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van toepassing.
Tot slot is van belang dat het verzoek aan het LOWI is ingediend op 3 september 2018, zodat het Reglement LOWI 2018 van toepassing is.
4.3 Schending geheimhoudingsplicht
Voor zover Verzoekers in hun verzoekschrift een beroep hebben gedaan op niet-ontvankelijkheid van Betrokkene wegens schending van zijn geheimhoudingsplicht tijdens de procedure bij het LOWI, moet dit zonder gevolgen blijven. Verzoekers hebben hun vermoeden dat de e-mail met bijlagen waarop zij dit beroep baseren en waarvan zij stellen dat deze afkomstig is van Betrokkene, niet met bewijzen gestaafd.
4.4 Schending van wetenschappelijke integriteit.
Volgens Verzoekers hebben zij de onderzoeksresultaten niet te rooskleurig voorgesteld, noch de intentie daartoe gehad.
In de kern kan het betoog van Verzoekers aldus worden samengevat, dat wat er op de poster voor de presentatie bij het Instituut stond wel degelijk overeenkomt met de bevindingen van Verzoekers. Hetzelfde geldt, naar het LOWI begrijpt, voor hetgeen Verzoeker 2 bij bijeenkomst A vertelde, zij het dat Verzoeker 2 hierbij abusievelijk de verkeerde studie noemde. Een en ander baseren Verzoekers op de betekenis van het begrip …, dat door hen zodanig is gedefinieerd dat … valt onder de definitie van … (door Verzoeker 2 tijdens de publieksbijeenkomst omschreven als ‘…’). In de online studies van Betrokkene werd volgens Verzoekers niet (of niet alleen) gekeken naar …, maar (ook) naar …; nader onderzoek naar … brachten Verzoeker 2 en zijn begeleiders tot de tekst op de poster. Ook de presentatie bij bijeenkomst A was op dat nader onderzoek gebaseerd. De resultaten daarvan gaven volgens Verzoekers aan dat … . Daartegenover stelt Betrokkene zich op het standpunt dat beide presentaties zijn gebaseerd op zijn onderzoek, omdat dit het enige onderzoek was naar … dat de onderzoeksgroep heeft gedaan, en dat er uit dat onderzoek juist naar voren kwam dat … .
Het LOWI overweegt hieromtrent allereerst dat Betrokkene het doet voorkomen alsof zijn masterthesis het product is van volledig zelfstandig onderzoek, het enige onderzoek waarop Verzoeker 2 ten tijde van de presentaties kon bogen. Dit komt overeen met de klacht van Betrokkene, dat Verzoeker 2 zijn onderzoek tijdens de presentaties plagieerde. Betrokkene heeft echter onvoldoende aangevoerd om zijn beweringen te onderbouwen. Het LOWI gaat daarom uit van de constateringen van de CWI op dit punt, dat het algemene idee van de door Betrokkene uitgevoerde studies en de theoretische onderbouwing daarvan al aanwezig waren voordat Betrokkene aan zijn masterthesis begon en dat het niet aannemelijk is dat Betrokkene volledig zelfstandig en dus zonder begeleiding van Verzoekers zijn onderzoek heeft verricht.
Het LOWI zal verder, evenals de CWI, tot uitgangspunt nemen dat Verzoeker 2 nader onderzoek heeft gedaan naar de online studies van Betrokkene en dat dit de resultaten gaf als door Verzoekers betoogd, nu Betrokkene dit niet dan wel onvoldoende heeft bestreden.
Volgens het CWI-advies vormden de nadere analyses op de online studies geen onderbouwing van de stelling op de poster dat … . Daarbij is de CWI, zo blijkt uit de overwegingen, uitgegaan van … . Het LOWI acht het echter – met het Bestuur – niet onaannemelijk dat een bredere definitie van … ook … kan omvatten. Indien hiervan wordt uitgegaan, stelt de tekst op de poster de bevindingen niet te rooskleurig voor.
Hetzelfde geldt voor de presentatie bij bijeenkomst A. Het LOWI overweegt dat het, ondanks de schijn van het tegendeel, die aan Betrokkene kan worden toegegeven, wel degelijk mogelijk is dat ook deze presentatie gebaseerd was op de resultaten van het nader onderzoek naar …, en niet op de studie van Betrokkene. Hierbij wordt betrokken het gegeven dat de presentatie bij bijeenkomst A enkele dagen na de posterpresentatie bij het Instituut plaatsvond. Gelet op het feit dat het ging om een eerste publieksoptreden van Verzoeker 2 kan inderdaad sprake zijn geweest van een door de spanning veroorzaakte, onjuiste verwijzing naar het onderzoek. Anders dan Betrokkene, acht het LOWI het niet van doorslaggevend belang dat tegelijkertijd de objecten van het onderzoek werden getoond, nu bij beide presentaties alle objecten werden getoond en niet kan worden uitgesloten dat dit gebeurde uit … overwegingen, zonder dat het iets zei over de studie waarop de presentatie was gegrond. Welke objecten bij welke studie hoorden, was immers, zoals Verzoekers onbetwist hebben aangevoerd, niet algemeen bekend.
De conclusie is, dat Verzoekers een andere definitie hanteren voor … dan de CWI en Betrokkene. Zoals blijkt uit de adviezen van het LOWI (zie LOWI-advies 2017-06) vallen inhoudelijke en methodologische meningsverschillen buiten de reikwijdte van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. De keuze voor een definitie kan onderwerp zijn van wetenschappelijk debat, maar levert in beginsel niet een schending op van de wetenschappelijke integriteit.
Gelet op het voorgaande behoeft de vraag in hoeverre Verzoekers 1, 3 en 4 verantwoordelijk zijn voor het optreden van Verzoeker 2 geen bespreking meer, evenmin als de vraag of een publieksoptreden anders moet worden beoordeeld dan een optreden dan wel een publicatie in een wetenschappelijke context. Wat betreft dit laatste wordt ten overvloede opgemerkt dat, anders dan Verzoekers wellicht beogen, het niet bij voorbaat zo is dat een publieksoptreden niet kan worden getoetst aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
4.5 Oneigenlijke gronden waarop de klacht is ingediend en precedentwerking
Gelet op wat partijen over en weer aan argumenten en documenten hebben ingebracht, staat wel vast dat de klacht door Betrokkene werd ingediend nadat hij een procedure begonnen was tegen het in zijn ogen te lage cijfer voor zijn masterthesis. Hieruit volgt echter op zichzelf nog niet dat de klacht op oneigenlijke gronden is ingediend. Dat betekent dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot het oordeel te komen dat sprake is van misbruik van klachtrecht. Het LOWI verwijst naar zijn overwegingen in de LOWI-besluiten 2018-11, 2018-12, 2018-13, 2018-14 en 2018-15.
4.6 Publicatie uitspraak
Betrokkene heeft het LOWI verzocht om zich uit te laten over de vraag of de stukken in deze procedure kunnen worden gepubliceerd. Het LOWI overweegt hieromtrent dat de geheimhoudingsplicht zoals omschreven in het Reglement LOWI 2018 dient voor de zorgvuldige behandeling van het verzoek en geldt tot aan de bekendmaking van het definitieve oordeel. Het LOWI wijst erop dat de wijze waarop de stukken kunnen worden gepubliceerd, en de begrenzing daarvan, ook na afloop van de klachtprocedure worden beheerst door het Nederlandse recht, in het bijzonder door regels met betrekking tot smaad en belediging.
4.7 Conclusie
Het LOWI concludeert dat Verzoekers een andere definitie hanteren voor … dan de CWI en Betrokkene. Zoals blijkt uit de adviezen van het LOWI (zie LOWI-advies 2017-06) vallen inhoudelijke en methodologische meningsverschillen buiten de reikwijdte van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. De keuze voor een definitie kan onderwerp zijn van wetenschappelijk debat, maar levert in beginsel niet een schending op van de wetenschappelijke integriteit.
Het LOWI concludeert derhalve dat het CWI-advies en het daarop gebaseerde voorlopige oordeel van het Bestuur op het punt van falsificatie niet in stand kan blijven, en dat de klacht op dit punt (eveneens) ongegrond is.
5. Oordeel en advies van het LOWI
Het LOWI is van oordeel dat het verzoek gegrond is, voor zover het ziet op het oordeel dat Verzoekers zich in lichte mate hebben schuldig gemaakt aan schending van de wetenschappelijke integriteit, en adviseert het Bestuur om het definitieve besluit te nemen conform de bovenstaande overwegingen van het LOWI.
Prof. mr. W.J. Zwalve, (plv.) Voorzitter
mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris