Advies van het LOWI van 11 september 2017 ten aanzien van het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 20 oktober 2016 betreffende het voorlopige besluit van … Bestuur van … van 14 september 2016, inzake een klacht van 17 november 2015 wegens vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door (het management van) … .
1. Het verzoek
Op 20 oktober 2016 heeft … (verder: Verzoeker) namens het onderzoeksteam bestaande uit Verzoeker, A en B aan het LOWI verzocht om middels een advies aan … Bestuur van … (verder: Bestuur) een herbeoordeling te geven van het voorlopige besluit van het Bestuur van 14 september 2016 (verder: besluit). Het Bestuur is tot dit besluit gekomen naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij … op 17 november 2015 (verder: klacht).
De klacht
De klacht is gericht tegen (het management van) … (verder: Belanghebbende), onderdeel van … .
Volgens Verzoeker heeft zijn onderzoeksteam uitgevonden dat … kan worden gebruikt voor … . In plaats van promotie te krijgen voor die vinding, is de aanstelling van een van de uitvinders niet verlengd en wordt een ander zwaar onder druk gezet op het werk. Dit gebeurt door de manager bij Belanghebbende, … (verder: manager). De manager staat de uitvinders niet toe om over hun vinding te publiceren of om een (niet-exclusieve) licentie te hebben op de patenten. Sterker, de manager is op zoek naar een alternatief team om de uitvinders te vervangen.
Verder heeft de manager zichzelf als uitvinder vermeld in de drie patentaanvragen namens Belanghebbende, terwijl hij niet de uitvinder is en overigens ook niet kan zijn omdat hij niet de wetenschappelijke achtergrond heeft om een dergelijke uitvinding te kunnen doen.
Verzoeker heeft met zijn klacht gevraagd om de zaak te onderzoeken en te bepalen: dat de uitvinders het recht hebben om te publiceren, dat de naam van de manager wordt verwijderd van de lijst van uitvinders in drie patentaanvragen namens Belanghebbende, dat de uitvinders beschikken over niet-exclusieve licenties op de patenten die zij hebben uitgevonden en dat de intimidatie bij Belanghebbende jegens de uitvinders stopt.
Het advies over de klacht
De klacht is niet voor advies voorgelegd aan een Commissie Wetenschappelijke Integriteit (verder: CWI), maar is behandeld door de vertrouwenspersoon … (verder: vertrouwenspersoon).
In een brief aan het Bestuur van 21 maart 2016 heeft de vertrouwenspersoon naar aanleiding van de grieven van Verzoeker, zoals verwoord in zijn brief aan de minister van OCW (…), opgemerkt dat deze grieven “zonder enige twijfel een kwestie van wetenschappelijke integriteit betreffen”, nu het kernverwijt aan Belanghebbende ziet op het blokkeren van het vrijelijk publiceren en valoriseren van onderzoeksresultaten die door Verzoeker zouden zijn verkregen.
Verder heeft de vertrouwenspersoon opgemerkt dat die klacht op zichzelf al een nader onderzoek rechtvaardigde. Omdat Verzoeker de voorkeur gaf aan een minnelijke schikking, achtte de vertrouwenspersoon een onderzoek door een commissie van deskundigen voorshands nog niet nodig.
Vervolgens heeft de vertrouwenspersoon op 1 september 2016 een advies uitgebracht aan het Bestuur. Hieruit blijkt het volgende.
Op 20 mei 2016 heeft op initiatief van de vertrouwenspersoon een bespreking plaatsgevonden ten kantore van Belanghebbende, met het oog op het mogelijk bereiken van een minnelijke schikking. Tijdens dat gesprek heeft Verzoeker gemeld dat het hem gaat om: een remuneratie voor de mede door hem gedane uitvinding, een aandeel in de door Belanghebbende te verwerven inkomsten uit de mede door hem gedane uitvinding en een speciale licentie die het hem mogelijk maakt zijn wetenschappelijke werk op dit terrein voort te zetten.
Volgens de vertrouwenspersoon raakt met name het laatste punt aan de door Verzoeker gestelde schending van de wetenschappelijke integriteit. De vertegenwoordigers van Belanghebbende hebben aangegeven dat over de eerste twee punten kon worden gesproken en dat zij niet konden overzien of realisering van het derde punt mogelijk was.
Volgens het advies van de vertrouwenspersoon wordt het verschil van inzicht in ieder geval voor een belangrijk deel bepaald door een geschil met betrekking tot intellectuele eigendomsrechten. Verzoeker voelt zich met name door het ontbreken van de speciale licentie ernstig belemmerd in de voortgang van zijn wetenschappelijk werk, maar het is voor de vertrouwenspersoon niet mogelijk om te beoordelen of, en in hoeverre, hierbij een kwestie van wetenschappelijke integriteit aan de orde is, laat staan of Belanghebbende de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. De vertrouwenspersoon kan een dergelijke schending ook niet uitsluiten.
De vertrouwenspersoon heeft vastgesteld dat sprake is van een in ernstige mate geëscaleerd conflict, en dat hij niet de bevoegdheden en expertise heeft om te treden in de juridische implicaties van het geschil. Volgens de vertrouwenspersoon ligt het niet op zijn weg om Belanghebbende te vragen om een concretisering van eventuele tegemoetkomingen aan Verzoeker. Dit is bij uitstek een bestuurlijke aangelegenheid.
De conclusie van de vertrouwenspersoon is dat sprake is van een bijzonder moeilijk oplosbaar conflict, waarin zakelijke verschillen van inzicht een grote rol spelen die onontwarbaar vervlochten lijken met eventuele kwesties van wetenschappelijke integriteit. Gelet daarop denkt hij niet te kunnen vaststellen of Belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan enige schending van de wetenschappelijke integriteit. De vertrouwenspersoon heeft het Bestuur geadviseerd Belanghebbende te vragen hoe deze denkt tegemoet te komen aan de punten van Verzoeker zoals geschetst.
Het besluit
Het Bestuur heeft onder verwijzing naar het advies van de vertrouwenspersoon de klacht ongegrond verklaard en aangegeven de klachtprocedure daarmee als afgehandeld te beschouwen. Verder heeft het Bestuur aangekondigd Belanghebbende te verzoeken een voorstel te doen over het zakelijke geschil met Verzoeker en daarover rechtstreeks met hem contact op te nemen.
Het verzoek
Verzoeker is het niet eens met het besluit van het Bestuur en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Het standpunt van Verzoeker is verkort weergegeven in onderdeel 3.
2. De procedure
Op 10 november 2016 zijn Verzoeker, het Bestuur en Belanghebbende ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Het Bestuur en Belanghebbende zijn in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen.
Het verweerschrift van het Bestuur is, nadat daarvoor desgevraagd uitstel is verleend, op 14 december 2016 bij het LOWI ingediend. Het verweerschrift van Belanghebbende is op dezelfde datum bij het LOWI ingediend.
Het LOWI heeft de verweerschriften van het Bestuur en Belanghebbende op 15 december 2016 aan Verzoeker gezonden. Op 29 december 2016 heeft Verzoeker op het verweer gereageerd. Dit stuk van Verzoeker is op 4 januari 2017 door het LOWI aan het Bestuur en aan Belanghebbende gezonden. Het Bestuur heeft, nadat daarvoor desgevraagd uitstel is verleend, op 31 januari 2017 gereageerd en Belanghebbende op 1 februari 2017.
In zijn vergadering van 5 januari 2017 heeft het LOWI besloten een hoorzitting te houden. Op 24 januari 2017 zijn partijen uitgenodigd voor deze hoorzitting. Op 20 april 2017 heeft de hoorzitting plaatsgevonden. Daarbij was Verzoeker aanwezig. Namens het Bestuur waren … en … aanwezig en namens Belanghebbende waren … en … aanwezig. Betrokkenen zijn gewezen op de geheimhoudingsplicht, hebben hun standpunt nader toegelicht en vragen van het LOWI beantwoord.
Anders dan gebruikelijk, is een concept van het verslag van de hoorzitting aan partijen gestuurd voor eventuele correctie van feitelijke onjuistheden in de weergave van het gezegde ter hoorzitting. Dit is gedaan omdat door Belanghebbende tijdens de hoorzitting een gewijzigd standpunt is ingenomen en toezeggingen aan Verzoeker zijn gedaan, en het LOWI naar aanleiding daarvan aan Verzoeker heeft gevraagd om te overwegen het verzoek in te trekken. Verzoeker heeft in zijn reactie op het verslag van de hoorzitting laten weten het verzoek te willen handhaven. Het verslag van de hoorzitting is aan dit advies gehecht.
3. Standpunten van partijen
3.1 Het standpunt van Verzoeker
Het standpunt van Verzoeker zoals verwoord in zijn verzoekschrift luidt, samengevat, als volgt.
Het onderzoeksteam heeft in 2014 de in de klacht beschreven uitvinding gedaan. Elke wetenschappelijke instelling zou blij zijn met een dergelijk onderzoeksteam. In plaats van dat promotie werd verleend, is het team echter ontmanteld door de manager. De manager probeert de groep van de uitvinders te vervangen door een alternatieve groep, terwijl het niet zo eenvoudig is om een uitvinding te herhalen wanneer de mensen zijn vervangen. Er heeft een ernstige schending van de wetenschappelijke integriteit plaatsgevonden. Het Bestuur dekt het incapabele management en ontkent de schending van de wetenschappelijke integriteit.
3.2 Het standpunt van het Bestuur
Het standpunt van het Bestuur zoals verwoord in het verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
Ten aanzien van de achtergrond van de klacht
De klacht is met toepassing van het … Reglement … (verder: … Reglement) in behandeling genomen. Bij brief van 21 maart 2016 aan het Bestuur heeft de vertrouwenspersoon de klacht ontvankelijk geoordeeld en aangegeven nader onderzoek te willen verrichten c.q. een minnelijke schikking te willen verkennen. Op 20 mei 2016 heeft de vertrouwenspersoon een gesprek gehad met Verzoeker en Belanghebbende.
Belanghebbende heeft de vertrouwenspersoon van aanvullende stukken voorzien. Dat zijn een ongedateerd feitenrelaas inzake de beëindiging van het dienstverband van Verzoeker, een mailwisseling tussen Verzoeker en een manager (uit juli 2015) over de situatie van … professionals in dienst van Belanghebbende, en twee brieven (van 4 augustus 2015 en 7 oktober 2015) van deze manager aan Verzoeker waarin onder meer is opgenomen dat de intellectuele eigendom van … bij Belanghebbende berust, dat het niet is toegestaan om dit intellectueel eigendom op welke manier dan ook te gebruiken of erover te spreken met derden en dat Belanghebbende bij welk gebruik dan ook door Verzoeker onmiddellijk juridische stappen zal ondernemen.
Volgens het Bestuur blijkt uit het advies van de vertrouwenspersoon dat sprake is van een bijzonder moeilijk oplosbaar conflict, waarin zakelijke verschillen van inzicht een grote rol spelen en onontwarbaar lijken vervlochten met eventuele kwesties van wetenschappelijke integriteit.
De vertrouwenspersoon heeft niet kunnen vaststellen dat Belanghebbende zich jegens Verzoeker schuldig heeft gemaakt aan enige schending van de wetenschappelijke integriteit en heeft het Bestuur geadviseerd om Belanghebbende een voorstel te laten doen aan Verzoeker in het zakelijke geschil. Het Bestuur heeft conform besloten. Belanghebbende heeft naar aanleiding van het besluit een bespreking gevoerd met Verzoeker en een voorstel gedaan.
Ten aanzien van het onderzoek door de vertrouwenspersoon en het besluit
De vertrouwenspersoon heeft vastgesteld dat de klacht uit drie klachtonderdelen bestaat, diverse gesprekken gevoerd met Verzoeker, een gesprek gevoerd met Verzoeker en Belanghebbende en de aan hem overgelegde stukken van Belanghebbende bestudeerd. Daarna heeft de vertrouwenspersoon advies uitgebracht aan het Bestuur. Het Bestuur deelt de analyse van de vertrouwenspersoon.
Het staat Verzoeker vrij om een vordering inzake intellectuele eigendom neer te leggen bij Belanghebbende en daarover eventueel te procederen bij de rechter, maar de procedure … Wetenschappelijke Integriteit is hiervoor niet bedoeld. De functie van een vertrouwenspersoon is niet om zich een oordeel aan te meten over de gegrondheid van dergelijke vorderingen, en ook een ad hoc CWI wordt niet voor dit doeleinde ingesteld.
Tegen die achtergrond en gelet op de omstandigheid dat de vertrouwenspersoon in de diverse gesprekken die hij heeft gevoerd geen aanwijzingen heeft gevonden voor een schending van de wetenschappelijke integriteit, heeft het Bestuur de klacht ongegrond geoordeeld.
Ten aanzien van het verzoek en de gevolgde procedure
Het verzoekschrift maakt niet erg inzichtelijk waarom Verzoeker zich niet kan verenigen met het besluit. De argumenten van Verzoeker onderstrepen veeleer dat de klacht verband houdt met een zakelijk geschil inzake intellectuele eigendom.
Op verzoek van het LOWI heeft het Bestuur ook nader toegelicht waarom na het advies van de vertrouwenspersoon geen ad hoc CWI is ingesteld, terwijl de Model Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit van de VSNU uitgaat van een CWI die advies uitbrengt aan het Bestuur. Het Bestuur heeft opgemerkt dat het instellen van een CWI geen verplichte procedurestap is in het … Reglement.
Ook los daarvan was er geen aanleiding om een CWI in te stellen, nu de klacht hoofdzakelijk betrekking heeft op een zakelijk geschil. Het is noch voor de vertrouwenspersoon noch voor een CWI mogelijk om op voorhand, dat wil zeggen voordat dit zakelijke geschil is beslecht, met zekerheid vast te stellen of (ook) inbreuk is gemaakt op wetenschappelijke integriteit en verder heeft de vertrouwenspersoon geen aanwijzingen gevonden voor een dergelijke schending.
Tegen deze achtergrond heeft het Bestuur de klacht ongegrond verklaard en Belanghebbende gevraagd te trachten het zakelijke geschil met Verzoeker op te lossen.
3.3 Het standpunt van Belanghebbende
Het standpunt van Belanghebbende zoals verwoord in zijn verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
Verzoeker was sinds 1 december 2011 tijdelijk in dienst bij Belanghebbende met de opdracht een bijdrage te leveren aan … . In 2012/2013 bleek dat door Belanghebbende ontwikkelde technologie kon worden gebruikt voor … . Verzoeker kreeg, als mede-uitvinder, de opdracht om deze technologie te transformeren in een proof of concept, samen met (potentiële) geïnteresseerden. De gebleken ‘vinding’ was met moeite octrooieerbaar, maar Belanghebbende besloot mee te werken aan het mogelijk maken van een start up.
Om de octrooieerbaarheid te verstevigen, kreeg Verzoeker de opdracht om metingen te doen met … . Dit moest discreet gebeuren, maar Verzoeker wilde zijn ‘vinding’ met de wetenschappelijke wereld delen en publiceren. Belanghebbende wilde eerst de octrooieerbaarheid onderzoeken. Toen Belanghebbende om inzage in de meetresultaten vroeg, bleken die ‘kwijt’ dan wel ‘onvindbaar’. Toen Verzoekers tijdelijke contract afliep in december 2015, is het niet verlengd. Enkele maanden daarvoor heeft Belanghebbende besloten geen medewerking meer te verlenen aan de start up, waarvan Verzoeker mede-eigenaar is. Belanghebbende heeft enkele mails overgelegd over (de beëindiging van) het dienstverband van Verzoeker.
Het is Belanghebbende niet duidelijk waarvan Verzoeker Belanghebbende precies beschuldigt. Er is volgens Belanghebbende niet voldaan aan het adagium “wie stelt, bewijst”. ‘Scientific integrity’ wordt door Verzoeker als gijzelend containerbegrip gehanteerd en het is Belanghebbende niet duidelijk wiens wetenschappelijke integriteit aan de orde is, die van Verzoeker of die van Belanghebbende?
Verzoeker was in tijdelijke loondienst en vindingen die voortvloeien uit de werkzaamheden voor Belanghebbende zijn eigendom van Belanghebbende. Verzoeker is recht gedaan door hem (en anderen) als uitvinder te noemen op de patenten. De beschuldiging dat anderen ‘mooie sier’ maken met de uitvinding van Verzoeker is onterecht, Belanghebbende bepaalt als eigenaar van de patenten wie daarmee ‘sier’ maakt. Belanghebbende is geen universiteit, maar een onderzoeksinstelling. Als Verzoeker het er niet mee eens was dat zijn vindingen hem niet persoonlijk toekomen, had hij het arbeidscontract niet moeten tekenen.
Het noemen van de manager als een van de uitvinders gebeurde op basis van gebruiken zoals die ook wel bij universiteiten gelden. Ná de patentaanvraagprocedure was Verzoeker het hiermee plots oneens. Belanghebbende heeft vervolgens besloten om de manager van de lijst te laten schrappen. Of dit daadwerkelijk is gebeurd, moet worden gecontroleerd bij de octrooigemachtigde. Overigens kan Belanghebbende niet vaststellen of Verzoeker zelf wel een significante wetenschappelijke bijdrage heeft geleverd aan de uitvindingen.
Volgens Belanghebbende is sprake van een zakelijk conflict, niet van een zaak van wetenschappelijke integriteit. Op 28 oktober 2016 heeft Belanghebbende aan Verzoeker voorgesteld dat Belanghebbende afstand doet van de patenten, die door een onafhankelijke partij financieel worden gewaardeerd, waarna ze ter overname worden aangeboden aan de niet bij Belanghebbende in dienst zijnde uitvinders. De mogelijke remuneratie aan Verzoeker kan worden verdisconteerd in het aankoopbedrag van de patenten.
3.4 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur en Belanghebbende
Verzoeker heeft naar aanleiding van de verweerschriften, samengevat, als volgt gereageerd.
De vinding van het onderzoeksteam was zo succesvol dat er patent is aangevraagd en industriële partners zijn aangezocht. Begin 2015 hebben Verzoeker en B met hulp van Belanghebbende een BV opgericht. De houding van Belanghebbende tegenover de BV veranderde echter, Belanghebbende deed een onacceptabel voorstel en beëindigde de medewerking.
Tegelijk werden de uitvinders onder enorme druk gezet. Twee aanstellingen, waaronder die van Verzoeker, werden niet verlengd, terwijl een alternatieve onderzoeksgroep werd opgericht. Verzoeker en B mochten niet publiceren over hun vinding of verdere experimenten doen, waarmee hun het recht werd ontzegd om hun onderzoeksresultaten te (laten) bevestigen.
3.4.1 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur
Verzoeker heeft voorafgaand aan het indienen van een klacht bij … om hulp gevraagd. Dit is geweigerd.
Het verweer van het Bestuur betreft alleen Verzoeker, maar het gaat om het hele onderzoeksteam. Verder is het niet voor het eerst dat een manager bij Belanghebbende wetenschappelijke resultaten van een medewerker (te weten X) gebruikt, zonder diens toestemming. De betrokken medewerker heeft hierover ook verklaard tijdens het …-onderzoek, maar dit wordt niet in de verweerschriften vermeld.
Het Bestuur stelt ten onrechte dat het alleen gaat om een zakelijk geschil. Verzoeker wil ten behoeve van het kunnen doen van onderzoek een licentie om de experimenten voort te kunnen zetten. … zou interesse hebben om met Verzoeker te werken, maar Belanghebbende blokkeert dit. Verzoeker mag zijn resultaten ook niet presenteren op internationale conferenties. Belanghebbende ziet niet in dat de uitvinding niet is gedaan door een abstract instituut, maar door mensen, een unieke constellatie van bevlogen wetenschappers. Belanghebbende blokkeert het wetenschappelijk onderzoek.
Bij Belanghebbende worden … wetenschappers gediscrimineerd en wordt grensoverschrijdend gedrag vertoond. Verzoeker is graag bereid dit verder toe te lichten. Het niet verlengen van de aanstelling van Verzoeker is tegen deze achtergrond gebeurd.
3.4.2 Reactie Verzoeker op het standpunt van Belanghebbende
Verzoeker heeft er inderdaad op gestaan om de naam van de manager te verwijderen van de lijst van uitvinders, om wetenschapsfraude te voorkomen. Hij was immers niet de uitvinder. Verder zorgde de manager voor vertraging bij de eerste patentaanvraag door een onjuiste keuze van octrooigemachtigde.
In het verweer wordt de waarde van de uitvinding gebagatelliseerd. Het gebruik van … voor … is een wetenschappelijke doorbraak, waarvoor verschillende partijen belangstelling hebben laten zien. Na vijf jaar van hard werken is de onderzoeksgroep de eerste ter wereld geweest die deze mogelijkheid heeft ontwikkeld, waarbij met name Verzoeker van belang is geweest. Het is aan Verzoeker te danken dat Belanghebbende een sterk patentportfolio heeft.
Uit het verweer blijkt dat de procesvertegenwoordiger van Belanghebbende niet voldoende wetenschappelijke achtergrond heeft om de waarde van de uitvinding te kunnen beoordelen of om een inbreuk op de wetenschappelijke integriteit te kunnen herkennen. Verzoeker stelt voor dat Belanghebbende zich door een ander laat vertegenwoordigen.
3.5 Laatste reactie van het Bestuur en Belanghebbende
Naar aanleiding van de laatste reactie van Verzoeker, zoals beschreven in 3.4 hebben het Bestuur en Belanghebbende eveneens een laatste reactie gegeven. Die luidt, samengevat, als volgt.
3.5.1 Laatste reactie van het Bestuur
De klacht heeft grotendeels betrekking op een zakelijk geschil over intellectuele eigendomsrechten. Daarnaast heeft de vertrouwenspersoon geen aanwijzingen gevonden voor een schending van de wetenschappelijke integriteit, zodat het Bestuur de klacht ongegrond heeft geoordeeld. Belanghebbende heeft op verzoek van het Bestuur al een voorstel gedaan aan Verzoeker om het geschil op te lossen.
Verzoeker is naar aanleiding van zijn bij … geuite klacht over de organisatiecultuur verwezen naar de externe vertrouwenspersoon bij seksuele intimidatie, agressie, geweld, discriminatie en pesten.
De reden dat Verzoeker en niet de gehele onderzoeksgroep in het verweer wordt geadresseerd, is dat Verzoeker degene is die het verzoek heeft ingediend.
De verwijzing naar X die in de huidige procedure een getuigenis zou hebben afgelegd, is onjuist. In het kader van de klachtafhandeling door de vertrouwenspersoon worden geen getuigen gehoord. Wel heeft de vertrouwenspersoon een gesprek gevoerd met B om meer inzicht te krijgen in de relevante feiten.
De argumentatie van Verzoeker over het blokkeren door Belanghebbende van het voortzetten van het wetenschappelijk werk en het niet toestaan van het presenteren van onderzoeksresultaten, bevestigt dat het voornamelijk gaat om een zakelijk geschil over intellectuele eigendom. Indien een persoon in dienst van een onderzoeksinstelling een uitvinding doet, komt de aanspraak op octrooi aan de instelling toe, tenzij bij overeenkomst andere afspraken zijn gemaakt. Dat is hier niet het geval. Het gaat dus om een verschil van inzicht over de vraag welke rechten aan Belanghebbende en welke aan Verzoeker toekomen. Opvallend genoeg heeft Verzoeker geen civiele vordering ingesteld. Het gesprek met Verzoeker en het voorstel aan hem door Belanghebbende is de aangewezen route voor de afhandeling van de klacht.
Er is op initiatief van het Bestuur een cultuuronderzoek geweest naar de positie van … bij Belanghebbende. De klachten van Verzoeker zijn serieus genomen en de aanbevelingen uit het onderzoek worden opgevolgd. Het cultuuronderzoek is echter niet relevant voor de huidige integriteitsprocedure.
Het Bestuur bepaalt zelf wie zijn procesvertegenwoordiger is en deze keuze kan geen onderwerp van discussie zijn.
3.5.2 Laatste reactie van Belanghebbende
Belanghebbende heeft herhaald dat het gaat om een zakelijk conflict dat geen verband heeft met wetenschappelijke integriteit.
Verzoeker diende zijn werk, te weten het doen van uitvindingen om bij te dragen aan de door Belanghebbende gestelde doelen, binnen de bestaande organisatiestructuur en organisatieregels te verrichten. Wanneer een medewerker niet kan leven met de organisatorische randvoorwaarden en zich verstorend gedraagt, wordt ingegrepen. Dat is hier gebeurd door het niet verlengen van de tijdelijke aanstelling van Verzoeker.
Het is Belanghebbende nog steeds niet duidelijk welk verwijt Verzoeker precies maakt. Verzoeker is het oneens met keuzes van het management en lijkt dit te verwarren met een inbreuk op (zijn?) wetenschappelijke integriteit. Was Verzoeker nu in dienst bij Belanghebbende of was dit andersom? Het moge volstrekt duidelijk zijn dat Belanghebbende het eerste voorstaat.
Het lijkt alsof Verzoeker meent dat zijn leidinggevende geen ‘wetenschapper’ mag zijn en als de leidinggevende dat wel is, dan lijkt Verzoeker te menen dat wanneer diens sturing zijn handelingsperspectief mogelijk beïnvloedt, dit ‘wetenschappelijk’ niet integer is. Belanghebbende is van mening dat Verzoeker bewust probeert het begrip ‘wetenschap’ uit te hollen, om een zakelijke kwestie te adresseren.
Op het voorstel dat Belanghebbende aan Verzoeker heeft gedaan, is geen inhoudelijke reactie ontvangen, behalve dan dat Verzoeker onder meer aangeeft dat ‘feiten’ zijn verdraaid. Feit is echter dat Verzoeker in tijdelijke dienst was bij Belanghebbende, dat de Octrooiwet 1995 bestaat, dat – zoals ook in de CAO is vermeld – vindingen van Verzoeker eigendom zijn van Belanghebbende en dat Verzoeker als uitvinder is genoemd op de patentaanvragen. Als Verzoeker de vindingen exclusief voor zichzelf wil gebruiken, zal hij daarvoor een vergoeding moeten betalen of tegen betaling de patenten overnemen.
4. Overwegingen van het LOWI
4.1 Algemeen
Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU).
Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.
Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.
4.2 Toepasselijke regelingen
De klacht van Verzoeker is door het Bestuur beoordeeld onder toepassing van het … Reglement uit … .
4.3 Ten aanzien van de procedure
In afwijking van de klachtenprocedure zoals die door de andere bij het LOWI aangesloten instellingen wordt gevolgd, is de klacht van Verzoeker inhoudelijk behandeld door de vertrouwenspersoon en niet door een CWI. Het … Reglement stelt de inschakeling van een CWI niet verplicht. Dat doet de vraag rijzen of dit Reglement uit …. nog wel voldoet aan de huidige eisen die aan een klachtprocedure worden gesteld.
… aan een nieuw aan te sluiten instelling (wordt) de voorwaarde op(gelegd) dat deze een Klachtenregeling vaststelt conform de Model Klachtenregeling van de VSNU. In de Model Klachtenregeling van de VSNU is onder meer neergelegd dat ontvankelijke integriteitsklachten moeten worden behandeld door een CWI. Het LOWI heeft dan ook met enige verbazing geconstateerd dat klachten bij … worden behandeld op basis van een regeling die op dit punt, en overigens ook op andere punten, afwijkt van de voorgeschreven Model Klachtenregeling van de VSNU.
Ter hoorzitting heeft het Bestuur toegelicht dat … het … Reglement zal worden aangepast aan de Model Klachtenregeling van de VSNU. Het LOWI heeft met instemming kennis genomen van dit voornemen. Het inschakelen van een CWI voor de inhoudelijke behandeling van een klacht, is immers niet slechts een procedurele formaliteit, maar draagt substantieel bij aan het verminderen van de inhoudelijke kwetsbaarheid van een advies over het beladen en soms ingewikkelde onderwerp van wetenschappelijke integriteit.
Dit wordt ook geïllustreerd door de onderhavige casus, die door de vertrouwenspersoon is gekwalificeerd als een bijzonder moeilijk oplosbaar conflict, waarbij het advies van de vertrouwenspersoon in verschillende stadia tot stand is gekomen, in die verschillende stadia een betrekkelijk wisselende inhoud had, en voor meerderlei uitleg vatbaar is gebleken.
Hoewel de afdoening van de klacht door de vertrouwenspersoon in plaats van door een CWI afwijkt van de bij de andere aangesloten instellingen gebruikelijke gang van zaken, vormt dit geen reden om het verzoek gegrond te verklaren. De gevolgde procedure voldoet aan het thans geldende … Reglement.
4.4 Ten aanzien van de inhoud
Zoals ook tijdens de hoorzitting is benadrukt, is het LOWI niet bevoegd om te adviseren over geschillen op het gebied van het arbeidsrecht, het auteursrecht en het octrooirecht. De aspecten van het verzoek die hierop zien, worden buiten beschouwing gelaten.
Twee onderdelen van de oorspronkelijke klacht raken aan het onderwerp van wetenschappelijke integriteit. Dat zijn de stelling van Verzoeker dat de manager op de drie patentaanvragen als uitvinder is vermeld, terwijl hij inhoudelijk geen bijdrage heeft geleverd aan het relevante achterliggende wetenschappelijke onderzoek en voorts de stelling van Verzoeker dat het hem (en zijn team) verboden is om te publiceren over de eigen onderzoeksresultaten.
Het is de vraag of deze gedragingen van Belanghebbende, mits aannemelijk gemaakt, ook zouden moeten leiden tot de conclusie dat Belanghebbende een inbreuk heeft gemaakt op de wetenschappelijke integriteit, maar er kan in ieder geval niet op voorhand al worden gezegd dat de klacht uitsluitend een kwestie is van intellectueel eigendomsrecht of van octrooirecht.
Het vermelden van de manager als uitvinder
Er zijn meerdere (Europese en Amerikaanse) patentaanvragen gedaan die betrekking hebben op … . Bij die aanvragen is ook de naam van de manager, door de manager zelf, gemeld als uitvinder. Belanghebbende heeft ter zitting toegelicht dat dit standaard gebeurt als blijk van waardering voor de bijdrage van een manager aan het functioneren van het team dat de vinding heeft gedaan. Inmiddels is, naar aanleiding van de bezwaren van Verzoeker, bij twee patentaanvragen de naam van de manager geschrapt.
Het LOWI acht de bezwaren van Verzoeker terecht. De gebruikelijke gang van zaken bij een patent(aanvraag) is dat degenen die daadwerkelijk een wetenschappelijke of technologische bijdrage hebben geleverd aan de vinding worden vermeld als uitvinder. Dit is conform de gebruikelijke gang van zaken bij een wetenschappelijke publicatie. Bij wetenschappelijke publicaties is het uitgangspunt dat degenen die daadwerkelijk een (wezenlijke) wetenschappelijke bijdrage hebben geleverd aan de publicatie worden vermeld als (co)auteur.
Het komt wel vaker voor dat naast de werkelijke uitvinders ook andere personen een bepaalde bijdrage leveren aan een wetenschappelijke vinding, zoals ondersteunend personeel in een laboratorium. Zij worden echter niet, ook niet als blijk van waardering voor hun bijdrage, in het patent als uitvinder genoemd. Een persoon die geen (wezenlijke) wetenschappelijke of technologische inbreng heeft gehad, hoort namelijk niet als uitvinder te worden opgevoerd. Dat geldt voor ondersteunend personeel, en het geldt evenzeer voor leidinggevenden. Te meer daar met een patent eventueel ook inkomsten kunnen worden verkregen. De kennelijke gewoonte bij Belanghebbende om managers als uitvinder te noemen, is naar de mening van het LOWI dan ook misplaatst.
Tot een gegrondverklaring van het verzoek kan deze constatering echter niet leiden, omdat deze handelwijze geen schending van de wetenschappelijke integriteit oplevert. Voor die conclusie is immers nodig dat de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van toepassing is (en onvoldoende nageleefd) en dat is hier niet het geval. De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is van toepassing op wetenschapsbeoefening. Daarmee wordt bedoeld het doen van wetenschappelijk onderzoek of het geven van wetenschappelijk onderwijs.
Strikt genomen kan het doen van een patentaanvraag niet worden beschouwd als één van beide. Het indienen van een patentaanvraag gebeurt weliswaar in het verlengde van wetenschappelijk onderzoek, maar het opstellen en formuleren van een dergelijke aanvraag is zelf geen wetenschappelijk onderzoek. Het betreft veeleer een juridische handeling om de intellectuele eigendom vast te leggen en te borgen dat de eventuele commerciële waarde van een wetenschappelijke of technologische vondst niet door een ander wordt benut.
Los van het voorgaande zou onder omstandigheden wel ruimte kunnen bestaan voor analoge toepassing van uitwerking 1.4. van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (auteurschap wordt erkend). Dat zou het geval zijn wanneer Verzoeker en zijn collega’s zelf niet zouden zijn vermeld op de patentaanvraag.
Onder die omstandigheden zou immers moeten worden geconstateerd dat de wetenschappelijke inbreng (het auteurschap) van de werkelijke uitvinders niet is erkend, hetgeen een schending van de wetenschappelijke integriteit kan opleveren. Die situatie doet zich hier echter niet voor, Verzoeker en zijn collega’s zijn eveneens als uitvinders op de patentaanvraag vermeld.
Het opleggen van een publicatieverbod
Verzoeker heeft gesteld dat hem een verbod tot publicatie over zijn eigen vinding is opgelegd, waardoor hij wordt beknot in zijn academische vrijheid. Dit zou strijdig zijn met de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
Het LOWI is van oordeel dat Verzoeker en zijn team uit de opstelling van Belanghebbende redelijkerwijs een publicatieverbod konden afleiden. Het LOWI wijst daartoe in het bijzonder op de gebleken manier van omgaan met Verzoeker, op de twee brieven namens Belanghebbende (van 4 augustus 2015 en 7 oktober 2015) aan Verzoeker waarin wordt gedreigd met onmiddellijke juridische maatregelen bij elk handelen in de breedste zin van het woord met betrekking tot het intellectuele eigendom van Belanghebbende en op de verweren van Belanghebbende bij het LOWI, waarin Verzoekers stelling dat een publicatieverbod is opgelegd op geen enkele wijze is betwist.
Het LOWI acht aannemelijk dat deze opstelling van Belanghebbende Verzoeker inderdaad heeft beknot in zijn academische vrijheid, hetgeen mogelijk had geleid tot de conclusie dat Belanghebbende de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.
Tijdens de hoorzitting heeft Belanghebbende echter nadrukkelijk een gewijzigd standpunt ingenomen en afstand genomen van een mogelijk publicatieverbod voor Verzoeker. Belanghebbende heeft ter hoorzitting desgevraagd letterlijk gemeld: “Er is geen enkele reden waarom er nu niet gepubliceerd zou mogen worden door Verzoeker over het patent waar hij als uitvinder wordt vermeld.” Ook heeft Belanghebbende ter hoorzitting desgevraagd geantwoord: “Het staat Verzoeker vrij om elders het onderzoek voort te zetten; al dan niet in samenwerking met een universiteit. Er was geen (concurrentie)beding opgenomen in het arbeidscontract.” En tot slot: “Publicaties en verder onderzoek door Verzoeker ziet Belanghebbende niet als een mogelijke schending van de intellectuele eigendom. Verzoeker mag publiceren over de (aangevraagde) patenten waar hij als uitvinder wordt genoemd.”
Op grond van de toezeggingen van Belanghebbende ter hoorzitting stelt het LOWI vast dat Verzoeker thans zonder belemmering kan publiceren over de (aangevraagde) patenten waarop hij als uitvinder staat vermeld en dat Verzoeker zijn onderzoek elders kan voortzetten.
Gelet op de standpuntwijziging en de toezeggingen van Belanghebbende en oordelend naar de situatie op dit moment is er thans geen reden (meer) om een schending van de wetenschappelijke integriteit aan te nemen. Het LOWI vertrouwt erop dat Belanghebbende de geciteerde toezeggingen ook inderdaad gestand doet.
Conclusie
De (inmiddels grotendeels ongedaan gemaakte) vermelding van de manager als uitvinder in de patentaanvragen, is onwenselijk maar kan niet worden gekwalificeerd als een schending van de wetenschappelijke integriteit. Redengevend is dat de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening niet van toepassing is op het doen van een patentaanvraag.
Het (inmiddels ingetrokken) verbod voor Verzoeker om te publiceren over zijn vinding wordt niet gekwalificeerd als een schending van de wetenschappelijke integriteit. Redengevend is dat Belanghebbende ter hoorzitting heeft toegezegd dat Verzoeker mag publiceren over de (aangevraagde) patenten waarop hij als uitvinder staat vermeld en dat het hem vrijstaat het onderzoek elders voort te zetten.
5. Oordeel en advies van het LOWI
Het LOWI is van oordeel dat het verzoek ongegrond is en adviseert het Bestuur om het besluit, onder verwijzing naar de overwegingen van het LOWI, vast te stellen als definitief besluit.
Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter
mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris