Advies van het LOWI van 1 augustus 2016 ten aanzien van het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 12 februari 2016 betreffende het voorlopige besluit van het … Bestuur van …, inzake een klacht van 21 september 2015 wegens vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door …, … en … .
1. Het verzoek
Op 12 februari 2016 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om middels een advies aan het … Bestuur van … (verder: het Bestuur) een herbeoordeling te geven van het voorlopige besluit van het Bestuur van 25 januari 2016 (verder: besluit). Het Bestuur is tot dit besluit gekomen naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij het Bestuur op 21 september 2015 (verder: klacht).
De klacht
De klacht betreft een vermoede inbreuk op het principe van “Eerlijkheid en zorgvuldigheid”, zoals uitgewerkt in onder meer artikel 1.3 en 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2014, in de syllabus … 2015-2016 (verder: syllabus 1) en in de syllabus … 2015-2016 (verder: syllabus 2).
De klacht is gericht tot … (verder: Belanghebbende 1), … (verder: Belanghebbende 2) en … (verder: Belanghebbende 3).
Volgens Verzoeker is in beide syllabi geen sprake van correcte bronvermelding en wordt het auteurschap van Verzoeker ten onrechte niet erkend. Verzoeker heeft de syllabi, deels in zijn eigen tijd, geredigeerd en aangepast. Verzoeker heeft zinnen toegevoegd, suggesties van een Canadese editor verwerkt, begrippen samengevoegd, een lijst van bronnen gemaakt, motto’s gezocht bij de hoofdstukken, et cetera. Dit werk heeft Verzoeker mede gedaan omdat hem een vaste aanstelling was toegezegd. Deze ging echter niet door, waarna Verzoeker ziek thuis kwam te zitten.
Verzoeker werd verweten dat hij de bestanden van de syllabi niet wilde overhandigen, waardoor ze moesten worden herschreven. Verzoeker wilde de bestanden echter wel beschikbaar stellen, na de vergoeding van zijn overwerk. Op 18 augustus 2015 heeft Verzoeker de bestanden overgedragen. Volgens Verzoeker zijn deze bestanden gebruikt voor het herschrijven van de syllabi en vertonen de syllabi grote overeenkomsten met zijn versies. Er is sprake van plagiaat, Verzoeker wordt niet genoemd als editor en er zijn hoofdstukken van Verzoeker zonder overleg verwijderd.
Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit
De Commissie Wetenschappelijke Integriteit van … (verder: CWI) heeft op 14 januari 2016 advies uitgebracht over de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de twee syllabi.
De CWI heeft overwogen dat aannemelijk is dat het gaat om samengestelde syllabi, die in de loop van de jaren door verschillende personen zijn ontwikkeld. De kennis die in de syllabi is opgenomen, is niet aan bepaalde auteurs met bronvermelding gekoppeld. Wel is de docent van het betreffende college vermeld. Gebruikte publicaties zijn opgenomen in de References.
Vanwege miscommunicatie of het uitblijven van communicatie zijn de syllabi onder tijdsdruk gereed gemaakt en is moeilijk vast te stellen welke bijdrage afkomstig is van Verzoeker. Dit is deels ontstaan door eigen toedoen van Verzoeker, door de bestanden langere tijd onder zich te houden in verband met zijn geschil met het faculteitsbestuur. Uiteindelijk waren er drie versies van de syllabi: de versie 2014-2015, de versie van Verzoeker, en de versie 2015-2016.
Alle door Verzoeker aangevoerde punten zijn aan de hand van de stukken en op de hoorzitting langsgelopen. De CWI heeft geconcludeerd dat veelal sprake is van geringe wijzigingen in de syllabi. Een deel van de tekstuele wijzigingen is toe te schrijven aan het vertaalbureau Scribendi. De bijdrage aan de teksten door Verzoeker is gering en betreft kleine tekstuele wijzigingen, met name in de zinsopbouw. De opmaak van de inhoudsopgave wordt automatisch aangepast door het programma Adobe InDesign. Vanwege organisatorische redenen, zoals het wegvallen van de colleges van Verzoeker, zijn enkele hoofdstukken komen te vervallen.
De CWI heeft geconstateerd dat de syllabi zijn herschreven en opnieuw geredigeerd ten behoeve van de collegereeks 2015-2016 en heeft geoordeeld dat het niet onbegrijpelijk is dat de naam van de editor met de eindverantwoordelijkheid voor de definitieve versie is vermeld. Hoewel de bijdrage van Verzoeker aan de uiteindelijke versies gering is, is de CWI van oordeel dat dit niet rechtvaardigt dat Verzoeker helemaal niet is genoemd in een inleidende tekst of dankwoord. Het voert echter te ver om te concluderen dat sprake is van een schending van de wetenschappelijke integriteit.
Verder had het volgens de CWI in de rede gelegen om in de syllabi te vermelden dat de bij het college genoemde persoon de docent van het college is. De suggestie is gewekt dat de genoemde persoon de auteur is. Het voert echter ook hier te ver om te concluderen dat sprake is van een schending van de wetenschappelijke integriteit.
De CWI heeft overwogen dat aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening een ruime reikwijdte kan worden toegekend, zodat deze ook – maar gelet op de aard van het materiaal niet onverkort – kan worden toegepast op voor het onderwijs bestemde syllabi. Voor zover de bijdrage van Verzoeker aan de definitieve versies van de syllabi kan worden vastgesteld, is deze zodanig klein dat geen sprake is van schending van normen van wetenschappelijke integriteit.
Gezien de inspanningen van Verzoeker, ligt het niet in de rede om hem in het geheel niet te noemen. Het had voor de hand gelegen om Verzoeker op te nemen in een dankwoord of inleiding en om in de verantwoording preciezer aan te geven waaruit de redactie had bestaan. Ook had het voor de hand gelegen om bij elk hoofdstuk aan te geven dat de daar vermelde persoon de docent voor het college is. Dat dit niet is gebeurd, is onzorgvuldig.
De CWI heeft het Bestuur geadviseerd om de klacht ongegrond te verklaren.
Het besluit
In het besluit heeft het Bestuur conform dit advies van de CWI geoordeeld dat Belanghebbenden de wetenschappelijke integriteit niet hebben geschonden en de klacht ongegrond verklaard, met de aantekening dat het vanwege de inspanningen van Verzoeker niet in de rede ligt zijn naam in het geheel niet te noemen en dat het niet zorgvuldig is om in de syllabi niet uitdrukkelijk te vermelden dat de genoemde personen de docent van het bijbehorende college zijn.
Het verzoek
Verzoeker is het niet eens met het besluit van het Bestuur en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Het standpunt van Verzoeker is verkort weergegeven in onderdeel 3.
2. De procedure
Op 10 maart 2016 zijn Verzoeker, het Bestuur en Belanghebbenden ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Het Bestuur en Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen.
Het verweerschrift van het Bestuur is op 6 april 2016 bij het LOWI ingediend, evenals het verweerschrift van Belanghebbende 1. Het verweerschrift van Belanghebbende 2 is op 31 maart 2016 bij het LOWI ingediend en het verweerschrift van Belanghebbende 3 op 3 april 2016.
Het LOWI heeft de verweerschriften van het Bestuur en Belanghebbenden op 13 april 2016 aan Verzoeker gezonden. Op 22 april 2016 heeft Verzoeker op de verweerschriften gereageerd. Deze reactie van Verzoeker is op 28 april 2016 door het LOWI aan het Bestuur en aan Belanghebbenden gezonden. Het Bestuur heeft op 12 mei 2016 gereageerd, Belanghebbenden 1 en 2 op 11 mei 2016 en Belanghebbende 3 op 9 mei 2016.
Het LOWI heeft besloten om de zaak op de stukken af te doen.
3. Standpunten van partijen
3.1 Het standpunt van Verzoeker
Het standpunt van Verzoeker zoals verwoord in zijn verzoekschrift luidt, kort samengevat, als volgt.
Bij de beoordeling van de klacht heeft de CWI procedurefouten gemaakt en om die reden wordt het LOWI verzocht om de klacht opnieuw te toetsen. De voorzitter van de CWI heeft in 2007 een negatief oordeel geuit over het proefschrift van Verzoeker, zodat het meer zuiver was geweest als hij zich in de huidige procedure als voorzitter had verschoond. Verder heeft de CWI vergeten om Verzoeker uit te nodigen voor de hoorzitting, zodat hij Belanghebbenden niet van repliek kon dienen. Verzoeker is akkoord gegaan met het geven van een schriftelijke reactie, omdat hij aannam dat de CWI een onafhankelijk onderzoek deed.
De CWI heeft echter de lezing van Belanghebbenden overgenomen. Daarnaast heeft de CWI niet gereageerd op de vraag van Verzoeker waarom de CWI niet de bestanden van de verschillende versies van de syllabi heeft opgevraagd, hetgeen nodig is voor een zorgvuldige beoordeling. Tot slot mochten Belanghebbenden het verslag van de hoorzitting nog wijzigen nadat Verzoeker al op dat verslag had gereageerd.
Verzoeker meent dat deze gang van zaken heeft geleid tot een onterechte ongegrondverklaring van de klacht en vraagt het LOWI om de conclusies van de CWI te toetsen aan de Auteurswet en de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening en een nieuw onderzoek in te stellen naar het handelen van Belanghebbenden. Aan het verzoek zijn de bijlagen 1 tot en met 38 en A1 tot en met Q3 toegevoegd.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij de syllabi heeft aangepast door een herstructurering van hoofdstukken en paragrafen uit te voeren, hier en daar zinnen toe te voegen, de suggesties van een Canadese editor te verwerken, begrippen tot één lijst samen te voegen, één lijst van bronnen te maken en motto’s te zoeken bij ieder hoofdstuk.
Eind juni 2015 waren de syllabi drukklaar en bleek dat de aanstelling van Verzoeker niet werd verlengd. Op 18 augustus 2015 heeft Verzoeker de bestanden onder voorbehoud van zijn rechten beschikbaar gesteld. Onder meer Belanghebbende 3 heeft de bestanden gedownload. Belanghebbende 1 heeft een versie van de syllabus 1 die Verzoeker naar Scribendi had geüpload, bij Scribendi opgevraagd.
Verzoeker heeft voor de syllabus 1 een vergelijking gemaakt tussen de versie 2014-2015, Verzoekers versie en de versie 2015-2016. Aan de hand van 18 bevindingen heeft Verzoeker geconcludeerd dat verschillende aanpassingen uit zijn versie zijn overgenomen in de versie 2015-2016.
Ook heeft Verzoeker erop gewezen dat 3 hoofdstukken zonder overleg met Verzoeker zijn geschrapt. Verzoeker heeft Belanghebbenden zijn bevindingen gemeld, maar zij hebben niet gereageerd. Verzoeker heeft over de syllabus 2 gemaild aan Belanghebbende 3. Deze heeft niet gereageerd. Belanghebbende 3 heeft de bestanden van Verzoeker gebruikt, zodat de syllabus 2 meer nog dan de syllabus 1 gelijk is aan Verzoekers versie. Vanaf hoofdstuk 8 zijn de door Verzoeker verzamelde en geschreven hoofdstukken geschrapt.
Op een aantal overwegingen van de CWI heeft Verzoeker als volgt gereageerd. De CWI heeft ten onrechte aannemelijk geacht dat ten behoeve van de duidelijkheid voor studenten de docenten in plaats van de auteurs zijn genoemd. De hoofdstukken van de syllabus zijn geschreven door wetenschappers, wier namen Verzoeker (tijdelijk) had verwijderd ten behoeve van de vertaling van de syllabus, zodat Belanghebbende 1 niet meer precies wist wie wat had geschreven. Dat de syllabi in beperkte hoeveelheden worden opgeleverd, is niet relevant. Verzoeker heeft niet de bestanden langere tijd onder zich gehouden, maar uitdrukkelijk gevraagd om opdracht tot drukken en heeft de bestanden ruimschoots op tijd alsnog beschikbaar gesteld. Verzoeker was de verzamelaar en bewerker zodat diens bijdrage per definitie niet vast te stellen is als men geen navraag doet, en bovendien kan eenvoudig de versie 2014 worden vergeleken met Verzoekers versie.
De CWI kan niet vaststellen dat er sprake is van “geringe wijzigingen” als de CWI niet heeft kunnen vaststellen wat Verzoekers bijdrage is. Dat de opmaak van de inhoudsopgave automatisch wordt aangepast door het programma Adobe InDesign, is niet van belang voor de schending van Verzoekers werk. De redenering van de CWI dat als er maar organisatorische redenen zijn aan te voeren, men vrijelijk een werk mag verminken zonder overleg met de maker, is onjuist. Verzoeker is het niet eens met het oordeel van de CWI dat het niet onbegrijpelijk is dat de naam van de editor met de eindverantwoordelijkheid is vermeld.
Verzoeker noemde zelf in zijn versie Belanghebbende 2 ook als editor, aangezien Belanghebbende 2 dat de voorafgaande jaren was geweest. Verzoeker is het, gelet op de vele uren werk die hij aan de syllabi heeft besteed, niet eens met het oordeel van de CWI dat zijn bijdrage aan de versies 2015 gering is.
Verzoeker is het niet eens met het oordeel van de CWI dat de wetenschappelijke integriteit niet is geschonden, omdat Belanghebbende 1 in juli 2015 onder valse voorwendselen een bestand van Verzoeker heeft verkregen van Scribendi en dat bestand heeft omgezet in een syllabus waardoor een verminkte versie van de versie van Verzoeker is ontstaan. De normen van bronvermelding uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening behoren onverkort ook van toepassing te zijn op bronvermelding in een syllabus.
Bij brief van 20 februari 2016 heeft Verzoeker het LOWI een aanvullend stuk doen toekomen, dat betrekking heeft op de aanstelling van Verzoeker en waaruit volgens Verzoeker blijkt dat Belanghebbende 1 op 25 juni 2015 het voornemen had om deze aanstelling niet te continueren.
3.2 Het standpunt van het Bestuur
Het standpunt van het Bestuur zoals verwoord in het verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
De voorzitter van de CWI heeft de zaak als onafhankelijk en onpartijdig voorzitter voorgezeten. Hij is in 2006 in een andere hoedanigheid door Verzoeker benaderd voor een vertrouwelijk gesprek over wetenschappelijke vragen. Gelet op de aard van dit gesprek, het feit dat er sindsdien geen contact meer is geweest, de omstandigheid dat er geen sprake was van disharmonie tussen Verzoeker en de voorzitter en omdat bij de CWI een ander onderwerp voorlag, heeft de voorzitter ervoor gekozen zich niet te verschonen. Wanneer Verzoeker meende dat dit wel had moeten gebeuren, had het voor de hand gelegen dat hij dit tijdig had aangekaart en niet pas na afloop van de procedure.
Vanwege een omissie bij het versturen van de uitnodigingen, was Verzoeker niet tijdig uitgenodigd voor de hoorzitting op 3 december 2015. Daarover is telefonisch en per e-mail contact geweest met Verzoeker, die heeft aangegeven dat zijn klacht voldoende duidelijk was en dat zijn aanwezigheid op de hoorzitting niet noodzakelijk was. Omwille van de voortgang is afgezien van het zoeken naar een nieuwe datum. Op 14 december 2015 is het verslag van de hoorzitting aan Verzoeker gestuurd en is hij in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding hiervan alsnog te worden gehoord. Op 15 december 2015 heeft Verzoeker laten weten hiervan geen gebruik te willen maken. Het Bestuur is van mening dat Verzoeker genoegzaam in staat is gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen.
Voor de inhoudelijke beoordeling van de syllabi heeft de CWI van de faculteit ontvangen: … . Verzoeker had bij zijn klacht reeds de van toepassing zijnde onderdelen van zijn versie van de syllabi en die van de versies 2015-2016 toegestuurd. Aan de hand van deze (delen van de) syllabi heeft de CWI de klacht puntsgewijs behandeld. De CWI heeft de betwiste passages nauwkeurig onderzocht.
Verder heeft het Bestuur naar voren gebracht dat het van belang is om weet te hebben van het arbeidsconflict, dat is ontstaan nadat in mei 2015 aan Verzoeker bekend was gemaakt dat zijn tijdelijke aanstelling (vanaf najaar 2014) niet zou worden omgezet in een vaste aanstelling.
Verzoeker is niet ingegaan op het aanbod om zijn tijdelijke aanstelling te verlengen tot september 2016 en heeft zich in juni 2015 ziek gemeld. Verzoeker vond dat zijn overuren voor de werkzaamheden aan de syllabi eerst moesten worden vergoed, voordat hij de bestanden vrij zou geven. Hierdoor is een situatie van miscommunicatie ontstaan of is communicatie uitgebleven, zodat Belanghebbenden onder tijdsdruk de syllabi voor 2015-2016 moesten redigeren aan de hand van beschikbare documenten.
Naar de mening van het Bestuur heeft de CWI de klacht zorgvuldig onderzocht. De litigieuze onderdelen van de syllabi zijn nauwgezet bekeken. Inhoudelijk kwam het neer op drie categorieën, namelijk de inhoud van tekstdelen, de redactie van de syllabi en het zonder toestemming verwijderen van teksten. Een deel van de tekstuele wijzigingen is toe te schrijven aan de vertaling door Scribendi. De tekstuele bijdragen van Verzoeker zijn gering, het gaat om kleine wijzigingen in met name zinsopbouw. De opmaak van de inhoudsopgave wordt automatisch aangepast door een computerprogramma. Hoofdstukken zijn vervallen vanwege organisatorische veranderingen.
De CWI heeft de klacht van Verzoeker met spoed afgehandeld en heeft de opmerkingen van Belanghebbenden bij het verslag, die niet-inhoudelijk waren, direct meegezonden met het advies aan het Bestuur, zonder deze opmerkingen over en weer toe te zenden voor commentaar.
Tot slot heeft het Bestuur erop gewezen dat Verzoeker op … november 2015 een artikel heeft geplaatst op de website van …, met een beschrijving van zijn klacht. Belanghebbenden zijn aan de hand van dit stuk eenvoudig te herleiden. Hoewel de Klachtenregeling op het punt van de vertrouwelijkheid een omissie bevat, had Verzoeker zich in afwachting van de afloop van de klachtenprocedure dienen te onthouden van publiciteit over deze zaak.
3.3 Het standpunt van Belanghebbenden
3.3.1 Het standpunt van Belanghebbende 1
Het standpunt van Belanghebbende 1 zoals verwoord in zijn verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
Belanghebbende 1 heeft verwezen naar zijn verweer in de procedure bij de CWI, waarin hij onder meer een toelichting heeft gegeven op de betrokkenheid van Verzoeker bij het onderwijs en op de gang van zaken rond de tijdelijke aanstelling van Verzoeker. Na de ziekmelding van Verzoeker werden Belanghebbenden geconfronteerd met een rooster waarin Verzoeker was ingedeeld voor het onderwijs, waarbij er geen syllabus was en waarbij Verzoeker te kennen had gegeven de laatste versie van de syllabus achter te houden. Pogingen om deze laatste versie te verkrijgen, liepen op niets uit.
De ruwe versie van de door Verzoeker samengestelde syllabus is gecorrigeerd door Scribendi. De rekening is voorgeschoten door Verzoeker en later door hem gedeclareerd. De universiteit is dus rechthebbende op deze syllabus. Belanghebbende 1 heeft de ruwe versie van de syllabus 1 bij Scribendi opgevraagd en gekregen. Het bleek dat Verzoeker zonder overleg met de docenten in verschillende onderdelen van de syllabus wijzigingen had doorgevoerd.
Belanghebbende 1 heeft de syllabus zodanig vorm gegeven dat de inhoud overeenkwam met de syllabus van 2014 en heeft een hoofdstuk toegevoegd, aangeleverd door Belanghebbende 2. Omdat alle correcties van Scribendi zijn overgenomen, zullen er tekstuele en grammaticale verschillen zijn tussen de syllabi 2014 en 2015. Omdat Belanghebbende 1 niet beschikte over de laatste versie van Verzoeker, kon hij niet controleren wat de bijdrage van Verzoeker is geweest. Aangezien de onderdelen van de syllabus 2015 voortkwamen uit de syllabus 2014, is de bijdrage van Verzoeker aan de definitieve versie nihil.
Om de studenten meer duidelijkheid te geven over de docenten, is de naam van de docent genoemd bij het onderdeel van de cursus waarvoor de docent verantwoordelijk was. Dit is in overleg gedaan. Materiaal dat alleen wordt gebruikt voor het onderwijs, wordt vaker gedeeld op basis van collegialiteit.
3.3.2 Het standpunt van Belanghebbende 2
Het standpunt van Belanghebbende 2 zoals verwoord in zijn verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
Het gaat om werk aan de syllabus 1 voor een beperkt aantal studenten, welk werk later werd gekenmerkt door een tekort aan collegiaal overleg. Door de ziekmelding van Verzoeker en zijn dreiging van terugtrekken van het materiaal, ontstond de noodzaak tot snel en rigoureus ingrijpen om op tijd een bruikbare syllabus te produceren. De teksten die Verzoeker zelf had geschreven, zijn niet gebruikt. Redactionele bewerkingen door Verzoeker van andermans teksten zijn niet besproken met de auteur van die teksten. Veel redactionele omzettingen door Verzoeker hingen samen met een verandering in de volgorde van cursusonderdelen, welke verandering alleen deels is besproken met betrokkene en die vrijwel geheel is teruggedraaid na het uitvallen van Verzoeker.
Verzoeker heeft zonder overleg en instemming ingegrepen in andermans teksten, heeft gedreigd om onderwijsmateriaal dat voornamelijk gebaseerd is op teksten van anderen achter te houden en dit ook daadwerkelijk gedaan, en heeft via e-mail en internet op ruime schaal beschuldigingen verspreid. Dat maakt dat zijn beschuldigingen in een vreemd daglicht komen te staan.
3.3.3 Het standpunt van Belanghebbende 3
Het standpunt van Belanghebbende 3 zoals verwoord in zijn verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
De twee syllabi zijn in de loop van de jaren ontwikkeld door leden van de staf en anderen. De syllabus 2 2015 zou grotendeels gelijk zijn aan de syllabus 2 2014. Verzoeker had tot taak om, samen met anderen, een bijdrage te leveren aan de stroomlijning van de twee syllabi. Het faculteitsbestuur koos er in juni 2015 voor om Verzoeker geen vaste aanstelling te geven, maar zijn tijdelijke aanstelling te verlengen. Verzoeker meldde zich ziek en gaf aan voorlopig geen contact te willen.
Vervolgens hebben Belanghebbenden een noodrooster gemaakt en besloten om beide syllabi zoveel mogelijk weer om te werken naar de versies van 2014, zodat ze bruikbaar waren in een scenario waarbij Verzoeker geen docent was. Om voort te kunnen bouwen op de door Scribendi gecorrigeerde versies van de syllabi, waren de bestanden nodig. Die waren echter niet beschikbaar. Verzoeker gaf aan ze te willen gebruiken bij de onderhandelingen over zijn aanstelling.
In juli is via Scribendi geprobeerd om recente versies van de syllabi te krijgen, maar een vergelijking met de door een familielid van Verzoeker gedrukte proefexemplaren van de syllabi was niet mogelijk, omdat deze exemplaren niet werden overgelegd. Half juli achtten Belanghebbenden de kans klein dat zij nog gebruik konden maken van de diensten van Verzoeker. Verzoekers versies van de syllabi leken definitief niet beschikbaar. Vervolgens is op basis van de wél beschikbare versies gewerkt aan syllabi die aansloten bij de docenten die het onderwijs zouden verzorgen. Een heroverweging van de inhoud van de syllabi bleek nodig, omdat enkele gastdocenten niet op de hoogte waren van de door Verzoeker bij hun college geselecteerde teksten.
Begin augustus 2015 was duidelijk dat Verzoeker definitief niet zou terugkeren en zijn teksten van de beschikbare syllabus 2 ter controle voorgelegd aan de docenten. Dezen meldden dat de teksten, op de nummering en een handleiding na, vrijwel gelijk waren aan de teksten uit 2014. Met externe partijen is overleg gevoerd over drie hoofdstukken betreffende …, die door Verzoeker waren voorgesteld als uitbreiding van de syllabus. In twee gevallen ging het om tekst die letterlijk was overgenomen van internet en is er toestemming verkregen deze teksten te gebruiken. De tekst over … is door Belanghebbenden van een inleiding voorzien, het gekopieerde hoofdstuk over … is in verkorte vorm als bijlage aangeboden. Het hoofdstuk over …, een kopie van een tijdschriftartikel, is vervallen. Teksten die door Verzoeker zelf zijn geschreven, waren te specifiek en zijn niet gebruikt.
In de loop der jaren hebben velen een bijdrage geleverd aan de twee syllabi en het noemen van hun namen in een dankwoord ligt voor de hand. Het ontbreken van een dankwoord is slordig. Voor de syllabus 2 is wel overwogen om Verzoeker in een soort dankwoord te noemen, maar vanwege de juridisering die gaande was wist men niet of dit verstandig was.
De syllabus 2 is herschikt, in overleg met auteurs en zonder stukken van Verzoeker op te nemen. Van slechte bedoelingen is geen sprake. Belanghebbenden voelden zich genoodzaakt om syllabi te maken die zouden passen bij cursussen zonder Verzoeker. Dit moest vanwege de aanstaande start van het onderwijs in augustus en september snel gebeuren. De weigering van Verzoeker om de digitale en geprinte conceptsyllabi ter beschikking te stellen, dwong Belanghebbenden om naar noodscenario’s te zoeken. Overleg met Verzoeker was helaas niet mogelijk.
3.4 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur en Belanghebbenden
Verzoeker heeft naar aanleiding van de verweerschriften, samengevat, als volgt gereageerd.
3.4.1 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur
De bestanden van Verzoekers versie van de syllabi stonden op zijn eigen computer en om verder te kunnen was duidelijkheid over zijn aanstelling nodig. Als Belanghebbenden 2 en 3 waren ingegaan op de uitnodiging van Verzoeker van 14 augustus 2015 om de bestanden over te dragen, had de ellende kunnen worden voorkomen. Verzoeker heeft op 18 augustus 2015 zijn eigen versies opgestuurd. Dit was ruim op tijd voor beide cursussen en het gebruik van de verminkte Scribendi-versie was dus onnodig.
Het Bestuur meet met twee maten en heeft zich bij het besluit over het ontslag niet willen verdiepen in Verzoekers kant van het verhaal. Het conflict begon pas toen het Bestuur liet weten dat het toezeggingen over een vaste aanstelling niet zou nakomen. Zelfs als de klacht zou zijn ingegeven door rancune, wat niet het geval is, mag een hoogleraar niet zijn naam boven stukken zetten die niet van hem zijn en moet hij de namen van auteurs noemen.
Er is toegegeven dat de Scribendi-versie van Verzoeker is gebruikt voor de syllabus 1 en de eindversie van Verzoeker voor de syllabus 2, dat stukken tekst zijn gewist, dat namen van auteurs zijn weggelaten en namen van docenten boven de hoofdstukken gezet, dat teksten van Verzoeker zijn overgenomen en dat zijn naam als editor is weggelaten. De syllabus 2 is, op de geschrapte hoofdstukken 8, 9 en 10 na, bijna identiek aan de versie van Verzoeker.
Verzoeker persoonlijk had zich verschoond als hij had moeten oordelen over een zaak waarin de voorzitter van de CWI partij was. Verzoeker vraagt zich af of het de onpartijdigheid van de voorzitter ten goede was gekomen als Verzoeker hem had gewraakt en dit verzoek was afgewezen. Verzoeker twijfelt overigens niet aan de integriteit van de voorzitter, maar denkt dat de CWI alle mogelijke twijfels moet voorkomen.
Verzoeker vindt het verweer ten aanzien van de vergeten uitnodiging voor de hoorzitting zwak. Hij heeft in goed vertrouwen het oordeel over de hoorzitting aan de CWI overgelaten. Achteraf bleek de CWI klakkeloos de woorden van Belanghebbenden over te nemen. Ook kregen Belanghebbenden de gelegenheid om de teksten van de hoorzitting aan te passen nadat Verzoeker had gereageerd.
In LOWI-advies 2013-02 is overwogen dat voor leerboeken in beginsel geen andere normen dienen te gelden dan de in de wetenschapsbeoefening bij publicaties gebruikelijke, maar de CWI heeft verklaard dat bij syllabi geen sprake is van wetenschappelijke publicaties waarop de normen van bronverwijzing uit de gedragscode onverkort van toepassing zijn.
De CWI heeft de zaak niet met spoed afgehandeld, maar de termijn met ruim een maand overschreden.
Op [de website] heeft Verzoeker alleen summier de feiten voorgelegd en zijn mening gegeven zonder namen te noemen. Er was ook geen geheimhoudingsplicht opgelegd. Overigens acht Verzoeker zich niet meer gehouden aan de geheimhoudingsplicht na behandeling van de zaak door het LOWI.
3.4.2 Reactie Verzoeker op het standpunt van Belanghebbenden
Verzoeker heeft naar aanleiding van de verweerschriften van Belanghebbenden, samengevat, als volgt gereageerd.
Reactie Verzoeker op het standpunt van Belanghebbende 1
Belanghebbende 1 heeft de (onvolledige) Scribendi-versie onder valse voorwendselen opgevraagd. De teksten lagen klaar voor de drukker en als Verzoeker had mogen blijven, had zijn versie in volle omvang mogen worden gebruikt. Anders had men moeten terugvallen op de versie uit 2014, waarbij Verzoeker niet betrokken was. Verzoeker vindt, onder verwijzing naar LOWI-advies 2013-02, de verklaring dat alleen de docenten zijn genoemd niet afdoende. In casu was het ook niet ingewikkeld, elk hoofdstuk heeft zijn eigen auteur(s).
Reactie Verzoeker op het standpunt van Belanghebbende 2
De syllabus is in overleg met de auteurs, studenten en met de goedkeuring van Belanghebbende 2 bewerkt. De kritiek van een van de auteurs kwam naar aanleiding van de onvolledige Scribendi-versie en na Verzoekers klacht. Als de bijdrage van Verzoeker alleen maar voorbereidend redactioneel werk was, waarom was de versie van Verzoeker dan van zo groot belang? Waarom is niet de versie uit 2014 gebruikt? Belanghebbende 2 meent dat Verzoeker geen rechten heeft omdat hij ten tijde van het bewerken van de syllabus in dienst was van de universiteit. Dit beroep op het fictief makerschap is onjuist en diverse rechtsgeleerden zijn het niet eens met Belanghebbende 2. Verder spreken de specifieke omstandigheden het vermoeden tegen dat de syllabi zijn gemaakt in dienst van de universiteit. Onder meer heeft Verzoeker de syllabi grotendeels in zijn eigen tijd bewerkt, op eigen initiatief en op zijn eigen computer. Tenslotte meent Belanghebbende 2 ten onrechte dat Verzoeker niet met studenten had mogen praten. Studenten waren al in juli 2015 op de hoogte en Verzoeker heeft pas in november 2015 zijn kant van het verhaal gegeven.
Reactie Verzoeker op het standpunt van Belanghebbende 3
Verzoeker gelooft dat Belanghebbende 3 geen kwade bedoelingen had, maar hij had wel mogelijkheden om in te grijpen. Het is niet juist dat Verzoeker niet bereikbaar was, hij heeft meermalen aangeboden om te overleggen. Verder was Belanghebbende 3 ten aanzien van de syllabus 2 al een gewaarschuwd mens. Ook toen heeft Verzoeker aangeboden om te overleggen.
3.4.3 Reactie Verzoeker tot slot
Tot slot heeft Verzoeker in zijn reactie op de verweerschriften nog een aantal vragen opgenomen over bestuurlijke en wetenschappelijke integriteit, over arbeidsrecht en over auteursrecht. Ook heeft Verzoeker opgemerkt dat Belanghebbenden niet laten merken dat ze hebben begrepen dat zij integriteitsnormen hebben overschreden en dat de CWI onvoldoende weet waar de grenzen liggen. Bestuur en Belanghebbenden vinden het vervelend dat Verzoeker publiceert over deze zaak, maar hij heeft zich uiterst terughoudend opgesteld. Verzoeker is niet uit geweest op straf, maar op herstel van normen op de universiteit en op genoegdoening voor het aangedane leed. Geheimhouding op verzoek van het LOWI geldt volgens Verzoeker alleen voor de duur van het onderzoek. Zonder publiciteit blijken bestuurders vaak niet te beseffen wat de ernst is van hun grensoverschrijdend gedrag.
3.5 Laatste reactie van het Bestuur en Belanghebbenden
Naar aanleiding van de laatste reactie van Verzoeker, zoals beschreven in 3.4 heeft het Bestuur op 12 mei 2016 laten weten geen aanleiding te zien voor een reactie en hebben Belanghebbenden een laatste reactie gegeven. Die luidt, samengevat, als volgt.
3.5.1 Laatste reactie van Belanghebbende 1
Belanghebbende 1 heeft op 11 mei 2016, samengevat, het volgende laten weten.
Belanghebbende 1 heeft verwezen naar zijn eerdere verweren en is nog ingegaan op de kwestie van (het einde van) de aanstelling van Verzoeker. Het handelen van Verzoeker na overleg over de tijdelijke verlenging van diens aanstelling, maakte voor Belanghebbende 1 duidelijk dat Verzoeker niet meer wilde meewerken aan de cursus 2015-2016. Belanghebbende 1 is verder gegaan met de Scribendi-versie van de syllabus 1, omdat Scribendi het Engels van de syllabus 2014 had verbeterd en de universiteit de factuur hiervoor had betaald. Belanghebbende 1 heeft de syllabus 2015 geconstrueerd aan de hand van de syllabus 2014, de structuur van deze versie in stand gehouden en de door Scribendi verbeterde teksten gebruikt.
3.5.2 Laatste reactie van Belanghebbende 2
Belanghebbende 2 heeft op 11 mei 2016, samengevat, het volgende laten weten.
Verzoeker duidt de syllabus die in de loop van 10 jaar door bijdragen van velen vorm heeft gekregen ten onrechte aan als “mijn verzamelwerk” en “mijn eigen versie”. Verzoeker heeft geen overleg gevoerd met de auteurs over zijn uiteindelijke bewerking en nieuwe bijdragen van Verzoeker zijn evenmin besproken.
Het meest zwaarwegende argument voor Belanghebbende 2 om zijn houding ten opzichte van Verzoeker te herzien, is dat deze in een mail van 5 juli 2015, met een beroep op een retentierecht, de syllabus onbereikbaar heeft gemaakt. Uit deze mail blijkt dat Verzoekers intentie was om een claim op overuren kracht bij te zetten. Met de ziekmelding van Verzoeker was men daarmee in een impasse beland.
Belanghebbenden konden niet anders dan in hoog tempo een alternatieve versie van de syllabus voorbereiden. Dat daarmee het redactionele werk van Verzoeker ongedaan werd gemaakt, was onvermijdelijk. Verzoeker voert aan dat hij Belanghebbenden halverwege augustus toch cursusmateriaal wilde doen toekomen, alsof zij daar op dat moment nog iets mee konden aanvangen.
3.5.3 Laatste reactie van Belanghebbende 3
Belanghebbende 3 heeft op 9 mei 2016, samengevat, het volgende laten weten.
Het is een feit dat Verzoeker de mede door hem geredigeerde conceptsyllabus 2 niet beschikbaar wilde stellen en dat deze enige nieuwe artikelen bevatte ten opzichte van de versie 2014, zodat het voor de hand lag deze versie als uitgangspunt te nemen voor de uiteindelijke syllabus.
De onderdelen die door Verzoeker zijn geschreven, zijn niet opgenomen omdat ze niet bruikbaar waren. Belanghebbende 3 is niet ingegaan op de uitnodiging van Verzoeker van augustus 2015, omdat al duidelijk was dat geen gebruik zou worden gemaakt van de door Verzoeker geschreven hoofdstukken en omdat het arbeidsconflict was geëscaleerd. Met alle auteurs is er overleg geweest, en achteraf is het jammer dat Verzoeker niet is genoemd in een dankwoord. Voor alle betrokkenen is de kwestie zeer belastend.
4. Overwegingen van het LOWI
4.1 Algemeen
Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU).
Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.
Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.
4.2 Toepasselijke regelingen
De klacht van Verzoeker is door het Bestuur beoordeeld onder toepassing van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2014. In het bijzonder is getoetst aan de artikelen 1.3, 1.4 en 1.7 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
Artikel 1.3 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening luidt:
Door correcte bronvermelding wordt duidelijk gemaakt welke de intellectuele herkomst is van de geciteerde of geparafraseerde teksten. Dit geldt ook voor informatie afkomstig van het internet en uit anonieme bronnen. Zonder bronvermelding worden geen teksten of resultaten van onderzoek van anderen overgenomen.
Artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening luidt:
Auteurschap wordt erkend. In het vakgebied gebruikelijke regels worden daarbij nageleefd.
Artikel 1.7 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening luidt:
Zorgvuldigheid beperkt zich niet tot het uitvoeren van en het rapporteren over wetenschappelijk onderzoek, maar strekt zich ook uit tot de relaties tussen wetenschapsbeoefenaren onderling, tussen promotor en promovendus, tussen docenten en studenten en in relaties met de maatschappij.
4.3 Reikwijdte van de toetsing door het LOWI
Voordat wordt toegekomen aan de beoordeling van de procedurele en inhoudelijke gronden die Verzoeker heeft aangevoerd, wordt hieronder eerst uiteengezet wat de reikwijdte van de toetsing door het LOWI is.
Arbeidsconflict en auteursrechtelijke argumenten
Uit de stukken die zijn overgelegd, blijkt dat Verzoeker de klacht heeft ingediend nadat een arbeidsrechtelijk conflict is ontstaan. Verzoeker, Bestuur en Belanghebbenden verwijzen ook diverse malen naar dit conflict. Het LOWI is echter niet bevoegd om uitspraken te doen over civielrechtelijke kwesties, zoals onenigheid over de verlenging van een tijdelijke arbeidsovereenkomst. Onderdelen van het verzoek en de verweerschriften die hierop betrekking hebben, worden dan ook buiten beschouwing gelaten.
Verder heeft Verzoeker zich tevens beroepen op het auteursrecht. Het LOWI is echter niet bevoegd om uitspraken te doen over civielrechtelijke kwestie, zoals het door Verzoeker gestelde niet naleven van de Auteurswet. Onderdelen van het verzoek die hierop betrekking hebben, worden eveneens buiten beschouwing gelaten.
Het LOWI zal zich buigen over de vraag of Verzoeker op grond van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening had moeten worden genoemd in de syllabi. Verder zal het LOWI zich buigen over de vraag of de auteurs van de bijdragen aan de syllabi op grond van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening hadden moeten worden genoemd in de syllabi, in plaats van de docenten.
Is een syllabus toetsbare wetenschapsbeoefening?
Voordat kan worden beoordeeld of enig handelen van een wetenschapper al dan niet voldoet aan de regels van wetenschappelijke integriteit, moet eerst worden vastgesteld of dit handelen wel binnen de reikwijdte van die regels valt.
De CWI heeft in dit kader overwogen dat de syllabi kunnen worden aangemerkt als wetenschapsbeoefening die toetsbaar is aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Het LOWI kan de CWI hierin volgen. Dat is niet zozeer omdat niet valt uit te sluiten dat de syllabi, of delen daarvan, later alsnog worden uitgegeven als wetenschappelijke publicatie. Dat betreft een toekomstige onzekere gebeurtenis. Relevanter is, dat uit de preambule bij de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening volgt dat onder wetenschapsbeoefening ook wordt verstaan wetenschappelijk onderwijs aan de universiteiten.
Het LOWI heeft ook eerder, in advies 2013-02, al geoordeeld dat “voor leerboeken en inleidingen in een wetenschappelijk vakgebied in beginsel geen andere normen dienen te gelden dan de in de wetenschapsbeoefening bij publicaties gebruikelijke voor de verantwoording van geleverde bijdragen aan de publicatie”. Daarbij zij wel aangetekend dat het in deze zaak gaat om syllabi en niet om leerboeken. Het LOWI heeft in onderdeel 4.3.1 van het advies 2013-02 ook overwogen zich te onthouden van een oordeel over de status van readers, en ziet thans aanleiding voor een nadere nuancering betreffende deze vorm van leermiddelen.
Zoals ook in de preambule van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is vermeld, kan de toepassing van de bepalingen uit deze gedragscode afhankelijk zijn van de concrete omstandigheden. Regels inzake wetenschappelijke integriteit kunnen een andere werking hebben in het onderwijs dan in het onderzoek. Een syllabus, bedoeld voor de eigen studenten is ook van een andere aard dan een wetenschappelijke publicatie, bedoeld voor het wetenschappelijk forum.
In casu gaat het om leerstof, aangeboden in syllabi die in een beperkte oplage zijn verspreid en vooralsnog uitsluitend zijn bestemd en gebruikt voor het onderwijs aan [de universiteit]. Dit is naar het oordeel van het LOWI van belang voor de indringendheid waarmee het handelen van Belanghebbenden moet worden getoetst aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. De concrete omstandigheden geven aanleiding voor een meer marginale toets aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, in die zin dat getoetst wordt of Belanghebbenden gezien de bijzondere aard van syllabi in redelijkheid aan de principes van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening hebben voldaan.
4.4 Ten aanzien van de procedurele gronden
Verzoeker heeft een viertal procedurele gronden aangevoerd, die hieronder worden besproken.
4.4.1 De onpartijdigheid van de voorzitter van de CWI
Hetgeen Verzoeker in dit verband naar voren heeft gebracht, kan redelijkerwijs niet leiden tot twijfel aan de onpartijdigheid van de voorzitter van de CWI. De omstandigheid dat de voorzitter in 2006 en in een andere hoedanigheid contact heeft gehad met Verzoeker over zijn proefschrift en de gestelde mening van de voorzitter over de kwaliteit van dit proefschrift, houden geen enkel verband met de integriteitsklacht die Verzoeker in 2015 aan de CWI heeft voorgelegd.
Het LOWI ziet niet in waarom dit oude contact met Verzoeker aanleiding had moeten zijn voor de voorzitter van de CWI om zich te verschonen. Voor zover Verzoeker daar zelf anders over dacht, had Verzoeker dit tijdig kenbaar moeten maken en niet pas na afloop van de klachtprocedure.
4.4.2 Het (niet) horen van Verzoeker, het aanpassen van het verslag van de hoorzitting
Hetgeen Verzoeker in dit verband naar voren heeft gebracht, kan evenmin leiden tot een gegrondverklaring van het verzoek. Door een fout is Verzoeker niet tijdig uitgenodigd voor de hoorzitting van 3 december 2015. Daarover is telefonisch met hem gesproken op 1 december 2015. Verzoeker kon niet aanwezig zijn op 3 december 2015 en is ermee akkoord gegaan dat de hoorzitting zonder hem werd gehouden. Dit heeft Verzoeker per e-mail van 1 december 2015 bevestigd. Verzoeker heeft daarmee afgezien van zijn recht om te worden gehoord.
Vervolgens heeft de CWI het verslag van de hoorzitting met de verweerschriften van Belanghebbenden aan Verzoeker doen toekomen en hem gevraagd om voor 17 december 2015 te laten weten of hij naar aanleiding van deze stukken alsnog gehoord wilde worden. Verzoeker heeft per e-mail van 15 december 2015 inhoudelijk gereageerd op het verslag van de hoorzitting en laten weten geen behoefte te hebben aan een nadere toelichting.
Naar het oordeel van het LOWI is de behandeling van klachten inzake wetenschappelijke integriteit een vorm van intern klachtrecht zoals bedoeld in titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb). Dit betekent dat het Bestuur, dat een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1 van de Awb, in ieder geval de bepalingen uit titel 9.1 van de Awb in acht moet nemen. Uit titel 9.1 van de Awb volgt op welke wijze de wetgever invulling heeft willen geven aan de klachtprocedure en in artikel 9:10 van de Awb zijn de wettelijke vereisten aan het horen neergelegd. De CWI heeft voldaan aan de eisen uit deze bepaling, door Verzoeker (tot tweemaal toe) de gelegenheid te bieden om gehoord te worden. Verzoeker heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Dat hij die keuze achteraf betreurt, is geen grond voor het oordeel dat Verzoeker onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt over de gedraging van Belanghebbenden mondeling te verwoorden. Ook de omstandigheid dat de CWI het standpunt van Verzoeker niet heeft overgenomen, leidt niet tot het oordeel dat onvoldoende recht is gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor.
Verder hebben Verzoeker en Belanghebbenden de gelegenheid gekregen om te reageren op het verslag van de hoorzitting. De reacties van Belanghebbenden hebben tot voornamelijk tekstuele aanpassingen van het verslag van het door hen gezegde geleid. Deze aanpassingen zijn niet voor commentaar aan Verzoeker, die heeft afgezien van zijn recht om bij de hoorzitting aanwezig te zijn, voorgelegd. Noch de Awb, noch de Klachtenregeling schrijft voor dat dit wel had moeten gebeuren en er is overigens ook niet gebleken dat Verzoeker door het aanpassen van het verslag in zijn belangen is geschaad.
4.4.3 De verschillende versies van de syllabi
Verzoeker heeft verder naar voren gebracht dat de CWI niet heeft gereageerd op zijn vraag van 1 december 2015 waarom de CWI de bestanden van de verschillende versies van de syllabi niet heeft opgevraagd. Het LOWI begrijpt Verzoeker aldus dat hij heeft bedoeld te stellen dat het onderzoek van de CWI niet volledig was.
Het LOWI volgt Verzoeker niet. Het Bestuur heeft toegelicht welke versies van de syllabi de CWI heeft ontvangen van de betreffende faculteit en Verzoeker heeft bij zijn klacht reeds de van toepassing zijnde onderdelen van zijn versies van de syllabi en die van de versies 2015 toegestuurd. De CWI heeft dan ook de beschikking gehad over alle voor de beoordeling van de klacht relevante stukken en heeft de versies 2014, de versies van Verzoeker en de versies 2015 met elkaar kunnen vergelijken. Ook deze procedurele grond kan derhalve geen doel treffen.
4.4.4 De duur van de klachtbehandeling
Tot slot heeft Verzoeker in zijn reactie op het verweerschrift van het Bestuur, waarin het Bestuur heeft aangevoerd dat de CWI de klacht met spoed heeft afgehandeld, erop gewezen dat de procedure niet binnen de in de Klachtenregeling voorgeschreven termijn is afgerond, maar een maand langer heeft geduurd. Het Bestuur heeft hierop niet gereageerd.
Zoals hierboven al is uiteengezet, is het LOWI van oordeel dat de behandeling van klachten inzake wetenschappelijke integriteit een vorm van intern klachtrecht is, zoals bedoeld in titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat onder meer artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht geldt. Op grond van deze bepaling moet de afhandeling van een klacht binnen een termijn van 6 dan wel 10 weken na ontvangst van het klaagschrift gebeuren, waarbij is voorzien in de mogelijkheid van verdagen met 4 weken. Een eventueel verder uitstel is alleen mogelijk met schriftelijke instemming van de klager.
Het LOWI stelt vast dat de Klachtenregeling voorziet in een langere termijn van 12 weken voor het advies van de CWI en 4 weken voor het besluit van het Bestuur. Daarmee wijkt de Klachtenregeling dus af van de wet. Artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht is echter een dwingendrechtelijke bepaling, waarvan in een lagere regeling niet mag worden afgeweken. Naast de omstandigheid dat de duur van de afhandeling van de klacht in strijd is met de Klachtenregeling, is de duur van de afhandeling van de klacht – nu niet is gebleken dat Verzoeker heeft ingestemd met het verdagen van de afhandeling van de klacht – eveneens in strijd met artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
Dit betekent dat het verzoek, voor zover het de schending van de toegestane duur van de klachtafhandeling door het Bestuur betreft, gegrond wordt verklaard.
4.4.5 Conclusie procedurele gronden
Het verzoek is gegrond voor zover het ziet op de duur van de klachtbehandeling. De overschrijding van de (wettelijke) behandeltermijn vormt geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het advies of het besluit, maar geeft wel aanleiding voor het LOWI om het Bestuur te adviseren om zijn Klachtenregeling aan te passen.
De overige procedurele gronden leiden niet tot een gegrondverklaring van het verzoek. Het LOWI is van oordeel dat de CWI een onpartijdig en volledig onderzoek heeft verricht, en dat het onderzoek van de CWI ook overigens voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. Dit brengt met zich mee dat in beginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van (de bevindingen uit) dat onderzoek.
4.5 Ten aanzien van de inhoudelijke gronden
Nu de zorgvuldigheid van het CWI-onderzoek vaststaat, rest de vraag of de bevindingen uit dit onderzoek het besluit van het Bestuur kunnen dragen.
Het Bestuur heeft geoordeeld dat Belanghebbenden de wetenschappelijke integriteit niet hebben geschonden, met de aantekening dat het vanwege de inspanningen van Verzoeker niet in de rede ligt zijn naam in het geheel niet te noemen en dat het niet zorgvuldig is om in de syllabi niet uitdrukkelijk te vermelden dat de genoemde personen de docent van het bijbehorende college zijn. Verzoeker heeft de juistheid van dit oordeel bestreden.
Kort samengevat is het standpunt van Verzoeker dat zijn auteurschap ten onrechte niet is erkend en dat daarnaast ook het auteurschap van de schrijvers van de verschillende bijdragen ten onrechte niet is erkend.
4.5.1 Het (co)auteurschap van Verzoeker
Voor zover het verzoek het niet-erkennen van het (co)auteurschap van Verzoeker betreft, is artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van belang. Voor de duidelijkheid wordt hier herhaald dat het LOWI niet toetst aan auteursrechtelijke bepalingen.
De uitleg van artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening
Zoals eerder is overwogen (LOWI-advies 2013-06), is de omschrijving van de zorgvuldigheidseis in artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening summier en biedt de toelichting geen verdere uitwerking. Met name in grensgevallen, waarbij een coauteurschap aan de orde zou kunnen zijn, biedt de tekst van artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening niet voldoende houvast. In diverse LOWI-adviezen is deze bepaling dan ook door het LOWI nader ingevuld ten aanzien van de vraag wanneer een coauteurschap dient te worden erkend.
Volgens het LOWI vloeit uit artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening voort dat bij wetenschappelijke publicaties eerlijk en fair de substantiële, wetenschappelijke, bijdragen van andere wetenschapsbeoefenaren worden erkend en herkenbaar tot uitdrukking worden gebracht (zie LOWI-advies 2013-06). Ook uit andere LOWI-adviezen (zie bijvoorbeeld de adviezen 2011-02, 2011-03, 2011-04 en 2013-02) blijkt dat een coauteurschap aan de orde kan zijn, wanneer de wetenschapsbeoefenaar een wezenlijke (wetenschappelijke) bijdrage heeft geleverd aan de betreffende publicatie.
Met het leveren van een wezenlijke bijdrage aan een publicatie wordt gedoeld op het schrijven van substantiële tekstdelen, het concipiëren en ontwerpen van een onderzoeksproject, het delen en interpreteren van onderzoeksresultaten of onderzoeksgegevens en het vertalen daarvan in figuren en tabellen, het doen en uitwerken van experimenten, dan wel het kritisch herzien van tekstdelen en zo bij te dragen aan hun interpretatie. Het gaat, kort gezegd, om het verrichten van substantiële wetenschappelijke inspanningen ten behoeve van de totstandkoming van een publicatie.
Volgens de bestendige lijn uit de LOWI-adviezen is dus van belang of Verzoeker door het verrichten van wetenschappelijke inspanningen een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de syllabi 2015.
De werkzaamheden van Verzoeker
Gelet op het bovenstaande, is relevant welke concrete werkzaamheden Verzoeker ten behoeve van de syllabi heeft verricht.
Verzoeker heeft in dit verband aangevoerd, en het LOWI neemt als vaststaand aan, dat hij de syllabi heeft aangepast door een herstructurering van hoofdstukken en paragrafen en dat zijn werkzaamheden verder hebben bestaan uit het hier en daar toevoegen van zinnen, het verwerken van suggesties van een Canadese editor, het samenvoegen van begrippen, het maken van een lijst van bronnen en het zoeken van motto’s bij de hoofdstukken. Naast dit bewerken van al bestaande en eerder gebruikte teksten, heeft Verzoeker ook nieuwe teksten aangeleverd. Die nieuwe teksten staan wél opgenomen in Verzoekers beoogde versies van de syllabi, maar niet in de uiteindelijke versies 2015.
Hieronder wordt de vraag beantwoord of Verzoeker binnen de kaders van artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening en op basis van deze werkzaamheden in redelijkheid moet worden erkend als (co)auteur van de syllabi.
Moesten Belanghebbenden Verzoeker in redelijkheid erkennen als (co)auteur van de syllabi?
Het gaat om samengestelde syllabi, die in de loop van de jaren zijn ontwikkeld door het opnemen van bijdragen van de hand van verschillende personen, waaronder leden van de staf. Verzoeker heeft deze bijdragen niet geschreven. Het behoeft geen betoog dat Verzoeker dus niet hoort te worden erkend als auteur van die bijdragen. Voor zover er daarnaast sprake was van nieuwe bijdragen, verzorgd door Verzoeker, zijn deze bijdragen komen te vervallen en kunnen dus geen grond zijn voor een auteurschap van Verzoeker.
Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat het niet-opnemen van een voorgestelde bijdrage aan een voorgenomen publicatie niet kan worden gekwalificeerd als een schending van artikel 1.4 of 1.7 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Deze bepalingen roepen immers niet een verplichting in het leven om aangeboden teksten ook daadwerkelijk te benutten, nog los van de omstandigheid dat er in casu een valide reden was om de voorgestelde bijdragen van Verzoeker niet op te nemen. Ten tijde van het vormgeven van de syllabi 2015 door Belanghebbenden was immers duidelijk dat Verzoeker niet zou deelnemen aan het onderwijs aan de hand van deze syllabi.
Voorts overweegt het LOWI als volgt
Verzoeker heeft zijn beoogde versies van de syllabi 2015 gemaakt aan de hand van de bestaande syllabi 2014, bij de totstandkoming waarvan hij niet was betrokken. Belanghebbenden waren dat wel. Toen Belanghebbenden niet de beschikking kregen over de beoogde versies van Verzoeker en zij zelf opnieuw de syllabi 2015 vorm moesten geven, zijn ook zij uitgegaan van de bestaande syllabi 2014. In eerste instantie hebben Belanghebbenden ook niet kunnen nagaan welke aanpassingen Verzoeker precies aan die syllabi 2014 had verricht. Dat kon pas vanaf 18 augustus 2015, toen Belanghebbenden alsnog de beschikking kregen over Verzoekers beoogde versies 2015.
Belanghebbenden hebben een aantal aanpassingen van Verzoeker ongedaan gemaakt dan wel niet overgenomen. Daarbij gaat het niet alleen om de hierboven genoemde nieuwe teksten, die zijn vervallen. Het gaat bijvoorbeeld ook over het ongedaan maken van aanpassingen die samenhingen met een verandering in de volgorde van cursusonderdelen, welke verandering door Belanghebbenden grotendeels is teruggedraaid. Voor de beoordeling van de vraag of Belanghebbenden gehouden waren om Verzoeker te noemen als coauteur van de syllabi, zijn niet de door Verzoeker beoogde versies 2015 van belang, maar alleen de uiteindelijke versies 2015. Dat Verzoeker stelt veel werk te hebben verricht ten behoeve van de beoogde versies 2015, maakt dit niet anders.
De aanpassingen die Verzoeker aan de syllabi 2014 heeft verricht en die wél gehandhaafd zijn gebleven, geven onvoldoende grond voor het erkennen van een coauteurschap van Verzoeker. De inspanningen van Verzoeker, zoals het overnemen van suggesties van het vertaalbureau of het herstructureren van paragrafen, zijn geen wetenschappelijke inspanningen, maar redactionele inspanningen dan wel een vorm van editing. Het her en der toevoegen van zinnen aan bestaande teksten of het wijzigen van andermans zinsopbouw kan niet worden beschouwd als het schrijven van tekstdelen of het (inhoudelijk) kritisch herzien van tekstdelen. Verzoekers inspanningen ten behoeve van de syllabi hebben te maken met het beter leesbaar maken en het stroomlijnen van de bestaande syllabi 2014, maar niet met de wetenschappelijke inhoud van de syllabi.
Toepassing van de bestendige lijn uit de LOWI-adviezen leidt dan ook tot het oordeel dat Belanghebbenden in redelijkheid niet gehouden waren om Verzoeker te erkennen als (co)auteur van de syllabi. Voor zover het verzoek hierop ziet, is het ongegrond.
Moesten Belanghebbenden in redelijkheid de inspanningen van Verzoeker anderszins erkennen?
Artikel 1.7 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening bepaalt dat zorgvuldigheid zich niet beperkt tot wetenschappelijk onderzoek, maar zich ook uitstrekt tot de relaties tussen wetenschapsbeoefenaren onderling. De vraag is nu of Belanghebbenden op grond van de zorgvuldigheidseis uit dit artikel in redelijkheid gehouden waren om Verzoeker als editor te noemen of in een dankwoord op te nemen.
Het is evident dat Verzoeker niet de eindverantwoordelijkheid voor de syllabi heeft gedragen, en het LOWI kan de CWI volgen in zijn overweging dat het niet onbegrijpelijk is dat alleen de editor met de eindverantwoordelijkheid is genoemd. Daarbij acht het LOWI mede van belang dat Verzoeker aan Belanghebbenden heeft laten weten dat hij de beoogde versies van de syllabi 2015 onder zich hield en dat Belanghebbenden daardoor, met de aanstaande start van het nieuwe onderwijsjaar in het vooruitzicht, genoodzaakt werden om zelf de uiteindelijke syllabi 2015 samen te stellen teneinde de studenten van onderwijsmateriaal te kunnen voorzien.
Belanghebbenden hebben geprobeerd om de laatste versies van de door Verzoeker aangepaste syllabi 2014 te verkrijgen. Dit had direct duidelijkheid kunnen verschaffen over de omvang en bruikbaarheid van Verzoekers editing en had Belanghebbenden wellicht ook werkzaamheden kunnen besparen, maar Verzoeker heeft hieraan geen medewerking verleend. Onder die omstandigheden kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat Verzoeker nog als (mede)editor of medebewerker van de uiteindelijke syllabi 2015 wordt beschouwd of genoemd. Dat Verzoeker uiteindelijk op 18 augustus 2015 alsnog zijn versies van de syllabi beschikbaar heeft gesteld, maakt dit niet anders.
Het was ruimhartig geweest wanneer Belanghebbenden Verzoeker in een dankwoord hadden genoemd, maar dat zij dit hebben nagelaten levert redelijkerwijs geen schending van artikel 1.7 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening op. Het LOWI acht het hierbij van belang dat de syllabi eenvoudig geen dankwoord bevatten en dat het – gelet op de opstelling van Verzoeker – ook niet voor de hand lag om alsnog te voorzien in een dankwoord.
4.5.2 Het auteurschap van de personen die de bijdragen hebben verzorgd
Voor zover het verzoek ziet op het niet noemen van de namen van de personen die de bijdragen aan de syllabi hebben verzorgd, zijn de artikelen 1.3 en 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van belang. Verzoeker heeft in dit verband gesteld dat Belanghebbenden, door bij de hoofdstukken alleen de namen van de betrokken docenten te noemen, het auteurschap hebben miskend van de personen die de bijdragen daadwerkelijk hebben verzorgd.
Het LOWI overweegt als volgt
De syllabi zijn in de loop van de jaren samengesteld uit bijdragen die zijn verzorgd door verschillende personen, doorgaans leden van de staf. Het LOWI heeft ten aanzien van beide syllabi de (gedrukte) versies van Verzoeker vergeleken met de versies 2015 van Belanghebbenden. Ten aanzien van het punt van de naamsvermelding heeft het LOWI geconstateerd dat Verzoekers (gedrukte) versie van de syllabus 2 overeenkomt met de versie 2015 en dat Verzoekers (gedrukte) versie van de syllabus 1 verschilt van de versie 2015.
Ten aanzien van deze syllabus 1, heeft het LOWI verder vastgesteld dat een aantal hoofdstukken dat wel was opgenomen in Verzoekers (gedrukte) versie, is komen te vervallen in de versie 2015. De namen van de personen die de vervallen hoofdstukken hebben verzorgd, worden niet genoemd in de versie 2015 en dat is uiteraard ook niet nodig.
Voorts heeft het LOWI vastgesteld dat de namen van de kennelijke docenten in de syllabus 1 nagenoeg overeenkomen met de namen van de personen die de betreffende onderdelen van de syllabus ook hebben verzorgd. Bij het merendeel van de onderdelen in de syllabus staat in Verzoekers (gedrukte) versie dezelfde naam vermeld als in de versie 2015. Bij twee van de in totaal dertien onderdelen, is dat anders.
Teksten uit hoofdstuk 1 uit Verzoekers (gedrukte) versie, waarin Belanghebbende 2 staat vermeld, zijn in de versie 2015 verwerkt in twee verschillende onderdelen, namelijk in “… Introduction” en in hoofdstuk 1. In het onderdeel “… Introduction” in de versie 2015 staat Belanghebbende 1, in plaats van Belanghebbende 2, vermeld. In hoofdstuk 1 in de versie 2015 staat Belanghebbende 2 wél vermeld.
Verder staat in hoofdstuk 2 van de versie 2015 alleen de naam van Belanghebbende 3 vermeld, terwijl in de vergelijkbare tekst in de (gedrukte) versie van Verzoeker naast Belanghebbende 3 ook A staat vermeld. Er is derhalve, in twee gevallen, sprake van het niet-vermelden van een persoon die kennelijk wel een bijdrage heeft geleverd.
Belanghebbende 1 heeft in dit verband aangevoerd dat het noemen van de naam van de docenten in de hoofdstukken is gebeurd om de studenten meer duidelijkheid te geven, dat dit in overleg met de betrokkenen is gedaan en dat materiaal dat alleen voor het onderwijs wordt gebruikt vaker wordt gedeeld op basis van collegialiteit.
Aangezien zowel Belanghebbende 2 als A beiden lid zijn van de staf en bovendien Belanghebbende 2 heeft meegewerkt aan het samenstellen van de versie 2015 van de syllabus 1, acht het LOWI het niet aannemelijk dat beide betrokkenen niet op de hoogte zijn geweest van het laten vervallen van hun naam of daar niet mee akkoord zijn gegaan. Het staat degene die een bijdrage aan een publicatie heeft verzorgd vrij om af te zien van het (laten) vermelden van zijn naam.
Gelet op het bovenstaande kan in redelijkheid niet worden volgehouden dat het niet-noemen van deze twee namen in strijd is met de artikelen 1.3 of 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Hoewel het inderdaad duidelijker was geweest wanneer expliciet was aangegeven dat de bij de hoofdstukken vermelde persoon de docent voor het college is, is het LOWI van oordeel dat de omstandigheid dat dit achterwege is gebleven, niet de relatief zware kwalificatie van “onzorgvuldig handelen” verdient.
5. Oordeel en advies van het LOWI
Het LOWI is van oordeel dat het verzoek gegrond is, voor zover het ziet op de overschrijding van de (wettelijk) toegestane behandeltermijn.
Voor het overige is het verzoek, mede gelet op de meer marginale toets aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, ongegrond. Anders dan de CWI, ziet het LOWI, gelet op de bijzondere omstandigheden van deze casus, onvoldoende aanleiding voor de aantekening dat het in de rede had gelegen om Verzoeker op te nemen in een dankwoord. Eveneens vanwege de bijzondere omstandigheden van deze casus, ziet het LOWI ook onvoldoende aanleiding voor de aantekening dat het onzorgvuldig is om niet bij elk hoofdstuk aan te geven dat de daar vermelde persoon de docent voor het college is.
Het LOWI adviseert het Bestuur om het besluit, met inachtneming van bovenstaande overwegingen van het LOWI, te bevestigen als definitief besluit en de Klachtenregeling aan te passen aan de termijnen zoals die door de Algemene wet bestuursrecht zijn voorgeschreven.
Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter
mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris