Categorieën
Advies

Advies 2016-05

Advies van het LOWI van 23 mei 2016 ten aanzien van het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 2 december 2015 betreffende het voorlopige besluit van … Bestuur van …, inzake een klacht van 9 juli 2015 wegens vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … .

1. Het verzoek

Op 2 december 2015 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om middels een advies aan … Bestuur van … (verder: het Bestuur) een herbeoordeling te geven van het voorlopige besluit van het Bestuur van 28 oktober 2015 (verder: besluit). Het Bestuur is tot dit besluit gekomen naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij het Bestuur op 9 juli 2015 (verder: klacht).

De klacht

De klacht betreft … (verder: rapport), op … uitgebracht door … (verder: A). Het rapport behandelt onder meer … problemen rond de aanbesteding van … . In het rapport wordt in dat kader een beoordeling gegeven van gedragingen van Verzoeker, die ten tijde van het rapport voorzitter… was van …. De klacht is gericht tot … (verder: Belanghebbende). Belanghebbende is voor … fte verbonden aan … (verder: Universiteit) als research fellow.

In de klacht heeft Verzoeker aangevoerd dat het rapport een wetenschappelijke beschouwing en onderbouwing bevat, waarvoor Belanghebbende verantwoordelijk was. Zijn betrokkenheid als wetenschapper was doorslaggevend voor het gunnen van de onderzoeksopdracht aan A, zoals blijkt uit een brief (d.d. …) van de … van de …commissie.

Bij de beoordeling van de gedragingen van Verzoeker staat het begrip “oneigenlijke politieke druk” centraal in het rapport. Belanghebbende heeft dit begrip in verband gebracht met “machtsbederf”, zonder een nadere omschrijving of toelichting, en zo opzettelijk ruimte geboden aan de media om hiermee aan de haal te gaan.

Vanwege een aanbesteding van … dreigden politieke bestuurders in problemen te komen. Verzoeker maakte zich zorgen over … en over … (verder: B) en wilde de procedure juridisch laten toetsen. Een gesprek van Verzoeker met B werd door deze in eerste instantie als “druk op het proces” ervaren. Dit is echter binnen een uur, in het bijzijn van …, uitgepraat en dat is ook zo medegedeeld tegenover A. A heeft nagelaten om B te vragen of er sprake was van “oneigenlijke politieke druk”.

Tijdens de presentatie van het rapport meldde A dat Verzoeker “oneigenlijke politieke druk” had uitgeoefend op B. Omdat in de presentatie slechts één persoon duidelijk te herleiden was, namelijk Verzoeker, werden hem zo ook andere beschuldigingen van bijvoorbeeld “machtsbederf” aangewreven. Belanghebbende kon weten dat diens zogenaamde wetenschappelijke term “machtsbederf” in de media een andere lading zou krijgen. Belanghebbende heeft nagelaten dit recht te trekken en in plaats daarvan later, bij de beantwoording van …vragen, de door Verzoeker geuite zorgen een vorm van chantage genoemd. Daarvoor is geen deugdelijke onderbouwing gegeven in het rapport.

Ten aanzien van de bij het rapport betrokken medeauteur, heeft Verzoeker een klacht ingediend bij C. Deze klacht is gegrond verklaard. C heeft onder meer geoordeeld dat de kwalificatie “oneigenlijke druk” een toereikende grondslag ontbeert en dat te voorzien was dat de media met het oordeel van A aan de haal zouden gaan. Nu het oordeel onzorgvuldig tot stand was gekomen, had het niet zo gepresenteerd moeten worden, laat staan met weglating van de mededeling dat de kwestie was uitgepraat. Door dit wel te doen en ook de term “machtsbederf” te bezigen, heeft de medeauteur van Belanghebbende onzorgvuldig gehandeld. Hij heeft een berisping gekregen van C.

Belanghebbende heeft de twee begrippen alsmede de relatie ertussen onvoldoende onderbouwd en als gevolg daarvan, mede door opzettelijk gebruik van de begrippen tijdens de presentatie van het rapport, een zekere mate van hysterie teweeg gebracht bij de media, die werd versterkt door het bezigen van de term “chantage”. Uit het oordeel van C blijkt daarnaast dat het oordeel inhoudelijk niet klopt. Dat een wetenschapper die zich, ook commercieel, bezig houdt met integriteit zelf niet integer handelt, mag hem ernstig worden aangerekend.

Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit

Op 30 augustus 2015 heeft de Ombudsman … het Bestuur geadviseerd om de klacht ontvankelijk te verklaren. De Commissie Wetenschappelijke Integriteit van … (verder: CWI) heeft vervolgens de klacht ontvankelijk geacht en is overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling ervan. De CWI heeft op 8 oktober 2015 advies uitgebracht.

De CWI heeft overwogen dat het rapport geen wetenschappelijke publicatie is en ook niet onder de academische verantwoordelijkheid van de ….Universiteit is geschreven. De aanstelling van Belanghebbende maakt dit niet anders. De CWI acht de klacht kennelijk ongegrond en heeft het Bestuur geadviseerd om de klacht ongegrond te verklaren.

Het besluit

In het besluit heeft het Bestuur conform dit advies van de CWI de klacht ongegrond verklaard.

Het verzoek

Verzoeker is het niet eens met het besluit en heeft het LOWI gevraagd advies uit te brengen over het oordeel van het Bestuur zoals vervat in het besluit en gebaseerd op het advies van de CWI. Het standpunt van Verzoeker is nader weergegeven in onderdeel 3.

2. De procedure

Op 10 december 2015 heeft het LOWI aan Verzoeker gevraagd zijn verzoek met stukken aan te vullen. Op 31 december 2015 heeft Verzoeker hieraan voldaan.

Op 21 januari 2016 zijn Verzoeker, het Bestuur en Belanghebbende ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Het Bestuur en Belanghebbende zijn in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 18 februari 2016 een verweerschrift in te dienen. Belanghebbende heeft desgevraagd een uitstel van een week gekregen voor het indienen van zijn verweerschrift.

Het verweerschrift van het Bestuur is op 18 februari 2016 aan het LOWI gestuurd. Het verweerschrift van Belanghebbende is op 28 februari 2016 aan het LOWI gestuurd.

Het LOWI heeft de verweerschriften van het Bestuur en Belanghebbende op 7 maart 2016 aan Verzoeker gezonden. Bij brief van 18 maart 2016 heeft Verzoeker op het verweer van Belanghebbende gereageerd. Dit stuk van Verzoeker is op 30 maart 2016 door het LOWI aan het Bestuur en aan Belanghebbende gezonden. Het Bestuur heeft bij brief van 5 april 2016 gereageerd en Belanghebbende bij brief van 9 april 2016.

Het LOWI heeft besloten de zaak op de stukken af te doen.

3. Standpunten van partijen

3.1 Het standpunt van Verzoeker

Het standpunt van Verzoeker zoals verwoord in zijn verzoekschrift luidt, samengevat, als volgt.

Belanghebbende presenteert zich als directeur van A (onder meer) als research fellow bij de Universiteit. Dit blijkt uit de offerte van A aan de opdrachtgever voor het rapport. Verzoeker is het niet eens met de overweging van de CWI dat het rapport geen wetenschappelijke publicatie is en ook niet is geschreven onder de academische verantwoordelijkheid van de Universiteit.

Kennelijk staat het wetenschappers vrij om zich enerzijds in hun commerciële bijbanen te profileren als wetenschapper en het anderzijds niet al te nauw te nemen met de wetenschappelijke integriteit van hun werk. Belanghebbende onttrekt zich zo aan een toetsing van zijn commercieel wetenschappelijk werk aan de maatstaven van integer onderzoek. Verzoeker vraagt het LOWI om zich uit te spreken over de vraag of het beoordelen van de wetenschappelijke integriteit van het werk van wetenschappers in een commerciële context onderwerp van advies door het LOWI zou moeten zijn.

Voor de inhoudelijke argumentatie over de zorgvuldigheid van het rapport, heeft Verzoeker verwezen naar zijn klacht bij het Bestuur.

3.2 Het standpunt van het Bestuur

Het standpunt van het Bestuur zoals verwoord in het verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.

In de van toepassing zijnde Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … (verder: Klachtenregeling) is beschreven dat de Klachtenregeling betrekking heeft op medewerkers van de Universiteit. Volgens de definitie van artikel 1.4 is een medewerker degene die onderzoek (heeft) verricht, onderwijs geeft (of heeft gegeven) of maatschappelijke dienstverlening heeft verricht onder verantwoordelijkheid van de universiteit, al dan niet in het kader van een dienstverband met de Universiteit.

De klacht van Verzoeker heeft betrekking op het werk van Belanghebbende als directeur van A. A valt niet onder de (academische) verantwoordelijkheid van de Universiteit. Dat Belanghebbende zou hebben vermeld dat hij is verbonden aan de Universiteit, doet daar niet aan af.

Overigens is er in de klacht sprake van dat deze gericht zou zijn op de kwaliteit van het werk van Belanghebbende. Het beoordelen van de kwaliteit van het werk van een wetenschapper – tenminste, als het gaat om wetenschappelijk werk dat valt onder de academische verantwoordelijkheid van de Universiteit – valt buiten de bevoegdheid van de CWI.

3.3 Het standpunt van Belanghebbende

Het standpunt van Belanghebbende zoals verwoord in zijn verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.

Belanghebbende vraagt zich af of sprake is van een door derden geregisseerde rechtsgang, aangezien Verzoeker deel uitmaakt van ….

Belanghebbende was ten tijde van het onderzoek en het rapport niet (meer) in dienst bij de Universiteit, maar als fellow gelieerd aan de … groep … van de Universiteit, onbezoldigd en zonder formeel dienstverband.

C heeft zich in zijn oordeel van 18 mei 2015 niet uitgesproken over het handelen van Belanghebbende. In zijn uitspraak over Belanghebbende’s collega-directeur van A heeft C alleen geoordeeld dat de motivering van de kwalificatie “oneigenlijke druk” onvoldoende was, niet dat deze kwalificatie onjuist was.

Bij de presentatie van het rapport op …, was Belanghebbende niet aanwezig. Overigens geeft deze presentatie een genuanceerd beeld van het onderzoek weer. Verzoeker werd ook niet gedwongen om af te treden, maar heeft hiertoe zelf besloten nog voordat het rapport werd gepresenteerd aan … .

Belanghebbende heeft verwezen naar LOWI-advies 2014-04 waarin over een vergelijkbaar rapport is geoordeeld dat het geen wetenschappelijk werk was. Belanghebbende meent dat dit oordeel onverkort ook in deze casus geldt.

Ook inhoudelijk kan het verzoek geen doel treffen volgens Belanghebbende. De kwalificatie “oneigenlijke druk” berust op een deugdelijke (feitelijke) grondslag en past binnen het theoretische toetsingskader. Het wetenschappelijke kader dat in paragraaf 4.7 is beschreven, is tot stand gekomen volgens wetenschappelijke methode en voorzien van adequate bronverwijzing.

Verder is Belanghebbende in zijn verweerschrift ingegaan op de wijze waarop het gedrag van Verzoeker is beoordeeld. Daarbij heeft hij onder meer aangevoerd dat de mededeling van Verzoeker aan B dat hij zich zorgen maakte over diens positie, inbreuk maakte op het voor een integer bestuur wezenlijke belang dat ambtenaren vanuit hun rol en expertise veilig hun werk kunnen doen. Dat Verzoeker en B het met elkaar hebben uitgesproken, doet er niet aan af dat het voorval zich heeft voorgedaan en dat B het initiatief heeft genomen voor het gesprek met Verzoeker. De bestreden conclusie past binnen het kader van de opdracht.

Dat in het rapport veel aandacht wordt besteed aan “oneigenlijke druk”, houdt verband met de vraag van de opdrachtgever. Bij de beantwoording van de vraag over oneigenlijke druk is over een aantal dossiers opmerkingen gemaakt. Er kan niet worden gezegd dat onevenredig nadruk is gelegd op het voorval tussen Verzoeker en B. Het kan Belanghebbende niet worden aangerekend dat sommige media vooral de belastende conclusies hebben uitvergroot.

3.4 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur en Belanghebbende

Naar aanleiding van het verweerschrift van het Bestuur heeft Verzoeker laten weten daarop niet nader te willen reageren. Naar aanleiding van het verweerschrift van Belanghebbende heeft Verzoeker, samengevat, als volgt gereageerd.

Het staat iedereen die betrokken is geraakt bij een integriteitsonderzoek vrij om “geestverwanten” op te zoeken. Of sprake is van een “geregisseerde rechtsgang” doet niet ter zake.

Dat Belanghebbende geen … verwijt kan worden gemaakt, betekent niet dat hem helemaal geen verwijt kan worden gemaakt. C heeft feitelijk gezegd dat het oordeel over de juistheid van de kwalificatie “oneigenlijke druk” niet kon worden gegeven.

Belanghebbende was niet aanwezig tijdens de presentatie van het rapport aan de pers, maar hij was wel mede verantwoordelijk hiervoor. De kern van het bezwaar is dat uit de losse pols begrippen zijn gehanteerd, zonder dat daarvoor in het toetsingskader een deugdelijke onderbouwing is gegeven, en zodanig gepresenteerd dat de media ermee aan de haal gaan.

Belanghebbende heeft het begrip “oneigenlijke politieke druk” zonder literatuurverwijzing of bronvermelding gedefinieerd en vervolgens gekoppeld aan begrippen als “machtsbederf”, “integriteitsschendingen” en “cliëntelisme” en mondeling als “chantage” aangeduid. Of en hoe de begrippen samenhangen, is nergens vermeld en aan B is ook niet gevraagd of deze het gesprek met Verzoeker als “oneigenlijke politieke druk” had ervaren.

Deze kwalificatie is achteraf door de onderzoekers gegeven, terwijl Belanghebbende juist meent dat de perceptie van de ontvanger bepalend is. B heeft alleen aangegeven de “druk op het proces” als “onprettig” te hebben ervaren.

Recent heeft D een … uitgebracht aan … . Daarin is geprobeerd het begrip een meer objectieve basis te geven, waar Belanghebbende is blijven steken bij de beleving van de ontvanger en er in zijn definitie geen plaats is voor de intenties van de zender. De aanpak van D laat zien dat er geen wetenschappelijke consensus bestaat over de definitie, operationalisering en toepassing van het begrip “oneigenlijke politieke druk”, zodat de grootst mogelijke zorgvuldigheid en nuanceringen hadden moeten plaatsvinden. Dat is in het rapport nagelaten.

Dat het rapport geen wetenschappelijke publicatie is, spreekt voor zich. Dat neemt niet weg dat Belanghebbende zijn bevindingen wel als wetenschappelijk verantwoord presenteert en zich ook op zijn academische titel(s) laat voorstaan. De lezer moet er dus wel van overtuigd zijn dat het om een wetenschappelijk verantwoord toetsingskader gaat.

Om deze reden zou het LOWI een oordeel moeten geven over de vraag of het beoordelen van de wetenschappelijke integriteit van het werk van wetenschappers in een commerciële context onderwerp van advies van het LOWI zou moeten zijn.

Het theoretisch kader van Belanghebbende is ondeugdelijk en het is niet volgens wetenschappelijke methode tot stand gekomen en voorzien van een adequate bronvermelding. Voor het begrip “oneigenlijke politieke druk” is geen verwijzing opgenomen. Belanghebbende heeft de principes van goed wetenschappelijk onderzoek niet willen toepassen en misbruik gemaakt van zijn wetenschappelijke positie door zijn autoriteit in te zetten voor een politiek dubieuze zaak.

3.5 Laatste reactie van het Bestuur en Belanghebbende

Naar aanleiding van de laatste reactie van Verzoeker, zoals beschreven onder 3.4, hebben het Bestuur en Belanghebbende eveneens een laatste reactie gegeven.

3.5.1 Laatste reactie van het Bestuur

Bij brief van 5 april 2016 heeft het Bestuur laten weten niets toe te willen voegen aan het verweer.

3.5.2 Laatste reactie van Belanghebbende

Bij brief van 9 april 2016 heeft Belanghebbende laten weten dat de weergave van Verzoeker van het rapport van D selectief is. D heeft in zijn onderzoeksopzet vermeld: “Met betrekking tot de ‘oneigenlijkheid’ van de middelen die worden ingezet bij het uitoefenen van … hanteert D een definitie van A”. De betreffende pagina uit het D-document uit 2016 geeft haarfijn weer wat A eerder schreef over Verzoeker.
Als Verzoeker zo overtuigd is van zijn gelijk, dan had hij het debat met … aan moeten gaan. Ook had Verzoeker zelf zijn gedrag moeten corrigeren, voordat B ermee naar de leidinggevende ging. In plaats daarvan valt Verzoeker nu de boodschapper aan.

4. Overwegingen van het LOWI

4.1 Algemeen

Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU).

Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.

Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum van wetenschappelijke tijdschriften, bij voorkeur in het tijdschrift waarin het bekritiseerde artikel is verschenen. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.

4.2 Toepasselijke regelingen

De klacht van Verzoeker is door het Bestuur beoordeeld onder toepassing van de destijds geldende Klachtenregeling.

Artikel … van deze Klachtenregeling luidt:

Medewerker: degene die onderzoek (heeft) verricht, onderwijs geeft (of heeft gegeven) of maatschappelijke dienstverlening heeft verricht onder verantwoordelijkheid van de universiteit, al dan niet in het kader van een dienstverband met de Universiteit.

Artikel … van deze Klachtenregeling luidt:

Klacht: een melding over (een vermoeden van) handelen of het nalaten daarvan door een medewerker of bestuurlijke organen van de Universiteit alsmede van studenten dat in strijd is met de algemene beginselen van (professioneel) wetenschappelijk handelen, zoals omschreven in de “Notitie Wetenschappelijke Integriteit” van de KNAW en de “De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening” van de VSNU en in lijn met de “European Code of Conduct” van ALLEA. Meldingen van examenfraude van studenten vallen op grond van artikel 7.12b lid 2 van de WHW niet onder deze regeling.

4.3 Valt het rapport onder de academische verantwoordelijkheid van de Universiteit?

Het Bestuur heeft zich onder verwijzing naar de Klachtenregeling primair op het standpunt gesteld dat het verzoek ongegrond is, omdat het rapport niet tot stand is gekomen onder de academische verantwoordelijkheid van de Universiteit. Verzoeker heeft in dit verband verzocht of het LOWI zich wil uitspreken over de vraag of het beoordelen van de wetenschappelijke integriteit van het werk van wetenschappers in een commerciële context onderwerp van advies door het LOWI zou moeten zijn.

Het LOWI overweegt als volgt

Vooropgesteld moet worden dat de vraag van Verzoeker te ruim is geformuleerd. Van de beoordeling van de wetenschappelijke integriteit van “werk” van wetenschappers in een commerciële context kan om te beginnen uitsluitend sprake zijn wanneer dit werk kan worden gekwalificeerd als “wetenschapsbeoefening”. Alleen dan kan toetsing aan de principes van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening aan de orde komen.

Zoals ook in eerdere adviezen van het LOWI is overwogen, is de enkele omstandigheid dat een werk afkomstig is van een wetenschapper onvoldoende voor de constatering dat dit werk ook wetenschapsbeoefening is.

In onderdeel 4.4 wordt nader besproken of het werk van Belanghebbende, te weten het door Verzoeker gewraakte rapport, al dan niet kan worden aangeduid als wetenschapsbeoefening. Hieronder wordt echter eerst ingegaan op de reikwijdte van de academische verantwoordelijkheid van het Bestuur. Deze vraag rijst omdat Belanghebbende geen voltijdwetenschapper is, maar een (zeer kleine) deeltijdaanstelling heeft bij de Universiteit als (onbezoldigd) research fellow.

In dat kader merkt het LOWI op dat Verzoeker in zoverre kan worden gevolgd dat het onwenselijk is wanneer werk dat naar aard en inhoud wél moet worden gekwalificeerd als wetenschapsbeoefening desondanks niet kan worden getoetst aan de regels van wetenschappelijke integriteit, om de enkele reden dat de deeltijdwetenschapper dit werk heeft gedaan binnen de kaders van een andere organisatie dan binnen de kaders van de wetenschappelijke instelling waaraan hij eveneens is verbonden.

Zo zou een wetenschappelijke publicatie van een deeltijdwetenschapper die is geschreven binnen zijn aanstelling aan een universiteit wél moeten voldoen aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening en dezelfde wetenschappelijke publicatie, maar geschreven binnen de hoofdbetrekking van de deeltijdwetenschapper, niet. Dat is vooral bezwaarlijk wanneer de deeltijdwetenschapper bij werk binnen de kaders van zijn hoofdbetrekking expliciet melding maakt van zijn aanstelling bij de universiteit en daarmee wellicht verwachtingen wekt over de (wetenschappelijke) kwaliteit van dit werk.

Wanneer werk van een deeltijdwetenschapper moet worden gekwalificeerd als wetenschapsbeoefening, maar dit werk niet kan worden getoetst aan de standaarden voor professionele wetenschapsbeoefening, kan dat schadelijk zijn voor het aanzien van de wetenschap en in het bijzonder voor het aanzien van de universiteit waaraan betrokkene is verbonden.

Anderzijds is het nu eenmaal praktijk dat bij universiteiten in toenemende mate (kleine) deeltijdaanstellingen voorkomen. Het is de vraag of van hen kan worden gevergd dat zij ook verantwoordelijkheid nemen voor eventuele wetenschapsbeoefening die plaatsvindt bij een heel andere organisatie en die dus buiten de directe invloedssfeer van de universiteit valt.

Wat van bovenstaande verder ook zij, nu in de eerste plaats de universiteiten zelf verantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen, implementeren en handhaven van integriteitsbeleid, is het ook aan hen om te bepalen hoe ruim de reikwijdte van hun Klachtenregeling is. Het is de verantwoordelijkheid van het Bestuur van een instelling om alle belangen die (mogelijk) betrokken zijn bij een Klachtenregeling tegen elkaar af te wegen en het is niet de taak van het LOWI om die belangenafweging over te doen en daarbij zijn eigen opvattingen over het gewicht van de verschillende belangen in de plaats te stellen van die van het Bestuur.

Het LOWI stelt vast dat de Klachtenregeling van de Universiteit in dit opzicht beperkt is gehouden. Het Bestuur van de Universiteit heeft ervoor gekozen om geen academische verantwoordelijkheid te willen dragen voor werk dat onder verantwoordelijkheid van een andere organisatie wordt verricht en daarbij geen uitzondering gemaakt voor de situatie waarin dit werk als wetenschappelijk werk kan worden aangemerkt.

Hetgeen hierboven is opgemerkt over de wenselijkheid en eventuele risico’s van een dergelijke keuze, brengt niet met zich mee dat de Klachtenregeling op dit punt als onverbindend moet worden beschouwd of buiten beschouwing moet worden gelaten. Hetgeen Verzoeker in dit verband heeft aangevoerd, geeft evenmin aanleiding voor een dergelijk vergaand oordeel.

Het Bestuur heeft zijn besluit conform de Klachtenregeling genomen en thans dient ook het LOWI bij de beoordeling van dat besluit die Klachtenregeling tot uitgangspunt te nemen. Uit de Klachtenregeling kan worden afgeleid dat deze regeling uitsluitend van toepassing is op medewerkers van de Universiteit die werkzaamheden verrichten of hebben verricht onder verantwoordelijkheid van deze universiteit, al dan niet in het kader van een dienstverband en het LOWI begrijpt het verweer van het Bestuur aldus dat het Bestuur zich op het standpunt stelt dat Belanghebbende het rapport niet heeft geschreven als medewerker van de Universiteit, maar als directeur van A. Om die reden valt het rapport niet onder de werking van de Klachtenregeling.

Nu evident is dat het rapport niet is geschreven binnen de kaders van de academische omgeving en de deeltijdaanstelling van Belanghebbende bovendien zeer gering in omvang is (…), kan het Bestuur in zijn standpunt worden gevolgd. Het LOWI is van oordeel dat het rapport buiten de reikwijdte van de Klachtenregeling valt en derhalve niet door het Bestuur kan worden getoetst aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Het LOWI neemt daarbij tevens in aanmerking wat hieronder in onderdeel 4.4 wordt overwogen.

4.4 Is het rapport wetenschapsbeoefening?

Naast het bovenstaande, heeft het Bestuur zich eveneens op het standpunt gesteld dat het rapport geen wetenschappelijke publicatie is. Belanghebbende heeft zich beroepen op LOWI-advies 2014-04, waarin over een vergelijkbaar rapport is geoordeeld dat het geen wetenschappelijk werk was. Verzoeker heeft aangevoerd dat het weliswaar voor zich spreekt dat het rapport geen wetenschappelijke publicatie is, maar dat Belanghebbende zijn bevindingen wel als wetenschappelijk verantwoord presenteert en zich ook op zijn academische titel(s) laat voorstaan, zodat zou moeten worden getoetst of het rapport voldoet aan de regels van wetenschappelijke integriteit.

Het LOWI overweegt als volgt

Het argument dat het rapport geen wetenschappelijke publicatie is, is een belangrijk en zwaarwegend argument. Uit de verschillende adviezen van het LOWI volgt de vaste LOWI-lijn dat ook “buitenuniversitaire activiteiten” kunnen vallen onder de werking van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, mits deze activiteiten, kort gezegd, kunnen worden aangemerkt als wetenschapsbeoefening (zie de LOWI-adviezen 2012-01, 2012-02, 2014-04, 2015-01 en 2015-07).

Gelet op het hetgeen hierboven onder 4.3 is overwogen, moet thans worden geconstateerd dat deze vaste lijn niet onverkort kan worden toegepast op werk van deeltijdwetenschappers, maar dat dit afhangt van de gekozen reikwijdte van de specifieke Klachtenregeling (die per instelling kan verschillen) en de eventueel met de betrokken deeltijdwetenschapper in dit verband gemaakte afspraken.

Naast deze restrictie, geldt dat voor toepassing van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening tenminste nodig is dat het werk van de wetenschapper kan worden aangemerkt als wetenschapsbeoefening. Wanneer buitenuniversitaire werkzaamheden géén betrekking hebben op wetenschappelijk werk, kunnen ze niet als wetenschapsbeoefening worden gekwalificeerd, zelfs niet als bij dat werk de titel van hoogleraar wordt gevoerd.

Of Belanghebbende zijn academische titels heeft gevoerd, is derhalve niet van doorslaggevend belang. In beginsel geldt hetzelfde voor de vraag hoe Belanghebbende zijn werk zelf heeft gekwalificeerd. Ter beoordeling ligt dus voor of het rapport naar zijn aard en inhoud kan worden opgevat als wetenschapsbeoefening. Daarbij is het volgende relevant.

Het rapport is opgesteld in opdracht van …, naar aanleiding van berichten in de media over mogelijke misstanden in … . Deze berichten betroffen vooral mogelijke belangenverstrengeling … . Aan A is gevraagd om onderzoek te doen naar de integriteit en professionaliteit van … en andere actoren. Het rapport ziet dan ook op concrete gedragingen van onder meer …, waaronder Verzoeker. Het rapport beschrijft de wijze waarop met verschillende … dossiers is omgegaan. Uit die beschrijving worden … normatieve conclusies getrokken en daarna aanbevelingen gedaan.

De onderzoeksbevindingen zijn casus gedreven. Dit kan eenvoudig niet worden gelijkgesteld aan het formuleren van wetenschappelijke conclusies naar aanleiding van wetenschappelijk onderzoek, net zo min als een advies van het LOWI naar aanleiding van een verzoek kan worden beschouwd als het resultaat van wetenschappelijk onderzoek.

Dat in het rapport wordt gesproken over onderzoek, betekent niet dat er wetenschappelijk onderzoek is verricht: er is geen wetenschappelijke probleemstelling geformuleerd, er wordt niet verwezen naar eerdere wetenschappelijke onderzoeksresultaten en een wetenschappelijke publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift is duidelijk niet beoogd.

Het rapport beschrijft een … situatie zonder te pretenderen dat deze kennis generaliseerbaar of extrapoleerbaar is, noch worden er algemene conclusies uit getrokken. Ook voor het overige voldoet het rapport niet aan de wezenlijke kenmerken van een wetenschappelijke publicatie of onderzoek: het rapport is niet gericht op het wetenschappelijk forum, noch gericht op een breed publiek van ontwikkelde leken met als doel wetenschappelijke vindingen onder de aandacht te brengen.

Verder blijkt nergens uit dat het rapport is bedoeld om bij te dragen aan het vermeerderen van de wetenschappelijke kennis. Het rapport moet dan ook worden beschouwd als een … advies. Dat in paragraaf 4.7 van het rapport een beschouwing is gegeven over het begrip integriteit vanuit een meer wetenschappelijke invalshoek, voorzien van een notenapparaat, is onvoldoende om het rapport alsnog als wetenschapsbeoefening aan te merken.

Naast wat onder 4.3 al is geoordeeld, treft Verzoekers beroep op LOWI-advies 2014-04 doel. Nu het rapport niet kan worden gekwalificeerd als wetenschapsbeoefening, is toetsing aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening niet aan de orde. Ook om deze reden is het verzoek ongegrond.

Er is geen aanleiding om het Bestuur te adviseren om het besluit aan te passen.

5. Oordeel en advies van het LOWI

Het LOWI is van oordeel dat het verzoek ongegrond is en adviseert het Bestuur om het besluit ongewijzigd over te nemen als definitief besluit.

Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter

mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris