Advies inzake de klacht van ir. …. tegen het aanvankelijke oordeel van het College van Bestuur van …. van ….2008, op de klacht van klager inzake de schending van wetenschappelijke integriteit door prof. dr. ….
1. Feiten en loop van de procedure
Ir. …., hierna te noemen klager, heeft bij brief van …. 2008 een klacht ingediend bij het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI). De klacht betreft het voorlopig besluit van het College van Bestuur (hierna CvB) van …. (hierna de universiteit)van …. 2008. In dit voorlopige besluit heeft het CvB conform het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de universiteit (hierna CWI) de klacht van klager, ingediend bij brief van …. 2008, ongegrond verklaard.
Bij brief van …. 2008 heeft klager zijn klacht jegens prof. dr. …. (hierna beklaagde), werkzaam bij de universiteit, aangevuld. Klager klaagt hierin dat de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI) een onjuist oordeel heeft gegeven over de wijze waarop beklaagde vertrouwelijk advies heeft gegeven aan de decaan … van …. over het manuscript van het proefschrift van klager; tevens klaagt hij over uitlatingen over het proefschrift en de promovendus, gedaan door beklaagde in landelijke media.
De klacht is uitgewerkt in een zestal gronden, met name over tekortkomingen bij de beoordeling van het proefschrift, en over het optreden in media, waarbij de betrokken hoogleraar, naar de mening van klager, gehandeld heeft in strijd met het in de wetenschap vereiste respect jegens mede-wetenschapsbeoefenaren. Klager stelt voorts dat beklaagde heeft nagelaten zorgvuldig te handelen, waardoor klager schade heeft ondervonden. Hij verzoekt het LOWI het CvB te adviseren zijn klacht gegrond te verklaren en beklaagde op te dragen een openlijke rectificatie te plaatsen in de betreffende nieuwsmedia.
Bij brief van …. 2008 heeft klager een aantal exemplaren van de tekst van zijn proefschrift, alsmede aanvullende informatie aan het LOWI gezonden. Bij brief van …. 2008 heeft het LOWI de klacht van klager ontvankelijk verklaard. Bij brief van …. 2008 heeft het CvB het dossier van de CWI aan het LOWI gezonden, waarop klager vervolgens schriftelijk commentaar heeft geleverd. Daarna zijn nog over en weer aanvullingen gezonden.
Het LOWI heeft krachtens haar reglement aan twee externe deskundigen advies gevraagd en hen verzocht, na bestudering van het dossier en de tekst van het proefschrift, antwoord te geven op enkele concrete vragen. Deze vragen luidden als volgt:
- voldoet het manuscript als proeve van bekwaamheid tot het zelfstandig beoefenen van wetenschap;
- is het volgens u mogelijk dat beklaagde en/of een andere deskundige binnen enkele uren een (afgewogen) oordeel kan geven over het voorliggende manuscript;
- vindt de beoordeling plaats vanuit een te strikte invalshoek van …. en zou het oordeel anders (kunnen) luiden indien het manuscript wordt beoordeeld vanuit een ander theoretisch gezichtspunt;
- gaat het volgens u in deze kwestie om theoretische controversen of is naar uw mening sprake van vooringenomenheid – dat schending van integriteit kan opleveren – bij de beoordeling van het manuscript?
Beide aangezochte externe deskundigen hebben hun oordeel aan het LOWI gezonden. Op de externe oordelen heeft schriftelijk commentaar gegeven.
Op …. 2009 heeft het LOWI over de klachten van klager een hoorzitting gehouden. Daarbij waren aanwezig klager, bijgestaan door prof.dr…., en namens het CvB prof. …, voorzitter CWI. Van de zijde van het LOWI waren aanwezig prof. dr. mr. C.J.M. Schuyt, voorzitter, mevr. prof. dr. P. Dykstra, prof. dr. J. Hartog, prof. dr. J.J. Sixma en prof. dr. J.F.G. Vliegenthart, leden, en mr. D.G. de Hen, secretaris van het LOWI.
Het LOWI heeft over het advies beraadslaagd op ….2009,schriftelijk commentaren geleverd op het ontwerp advies en de tekst vervolgens vastgesteld op 2009. Het advies is gezonden aan het CvB,
aan klager en prof. dr alsmede aan de beide externe adviseurs van het LOWI.
2. De bij het LOWI ingediende klacht en de standpunten van partijen
Klager heeft in zijn schriftelijke klacht en in zijn ter zitting gegeven mondelinge toelichting op zijn klacht aangegeven, dat zijn klacht enerzijds betrekking heeft op de onzorgvuldige en onjuiste beoordeling van het proefschrift door beklaagde en anderzijds op de beschadiging van zijn wetenschappelijke reputatie door uitlatingen van beklaagde in de media. Beide onderdelen van de klacht zijn naar de mening van klager ten onrechte door de CWI ongegrond verklaard.
Het eerste onderdeel van de klacht betreft het feit dat beklaagde naar de mening van klager maximaal drie uur zou hebben besteed aan zijn beoordeling van het proefschrift, in welke tijd hij het proefschrift alleen vluchtig kan hebben bekeken, rekening houdend met het feit dat de beoordelaar een … natuurkundige is en het proefschrift is te categoriseren als …. Volgens klager zijn uitspraken van de beoordelaar ongenuanceerd en tendentieus. Het beoordelingsrapport mist precisie en er is sprake van een onzorgvuldige interpretatie.
Daarnaast bestrijdt klager, dat uitlatingen van beklaagde in de pers uitsluitend een zakelijk karakter hebben. Klager wijst daarbij onder andere op een kop in een dagblad en op uitlatingen van beklaagde in het desbetreffende artikel.
Ook bij een ander artikel is sprake van een gebrek aan precisie, onjuistheden en ongenuanceerde uitlatingen. De uitlatingen zijn naar de mening van klager onzorgvuldig en getuigen van een gebrek aan respect jegens andere wetenschapsbeoefenaren, zoals vereist volgens de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
In de bijlage bij de nagezonden brief van …. 2008 wijst klager nog op een interview met beklaagde in het tijdschrift …., waarin hij nogmaals zijn mening geeft over het proefschrift en de daarin verwoorde theorie van klager.
Namens het CvB is opgemerkt dat het CvB geen aanleidingheeft gevonden om af te wijken van de inhoudelijke beoordelingen van de CWI en van het advies van de CWI, gelet op de gevolgde procedure en de gegeven motivering van het advies.
Ten aanzien van de aangevoerde korte tijdsbesteding bij de beoordeling van het proefschrift wijst de CWI op de expertise en ervaring van de beoordelaar, de reikwijdte van het gevraagde advies, de mate van motivering en de adressant van het advies. Op basis van deze omstandigheden heeft de CWI geconcludeerd, dat geen sprake is van onzorgvuldig handelen. Bovendien heeft de CWI geen opzet geconstateerd om het werk van klager verkeerd te interpreteren.
Over de gebruikte bewoordingen is de CWI van mening dat deze een kort, krachtig zakelijk oordeel bevatten, waarbij mede in acht is genomen dat het ging om een advies op heel korte termijn, vervat in een vertrouwelijke email aan een bekende collega van de beoordelaar.
Ten aanzien van de uitlatingen in de media is de CWI van mening dat het optreden van beklaagde niet uit de toon valt, gelet op de in Nederland gebruikelijke omgang met media en het publieke karakter van de wetenschap. Daarbij is niet gebleken van eigen initiatief van beklaagde om de media op te zoeken.
3. De opvattingen van de externe deskundigen
Beide door het LOWI ingeschakelde externe deskundigen hebben hun wetenschappelijk oordeel gegeven en daarbij onder meer het volgende geconcludeerd. Zij hebben vanuit hun eigen deskundigheid geoordeeld en hebben daarbij aangegeven dat andere deskundigen zich over andere aspecten zouden kunnen uitlaten. Vanuit deze ‘deelbeoordeling’ zijn beide deskundigen van mening, dat het manuscript, kort samengevat, niet voldoet aan de te stellen wetenschappelijke eisen.
Beide deskundigen menen, dat een deskundig, ervaren wetenschapsbeoefenaar als prof. …, in beperkte tijd een oordeel kan geven over de voor zijn vakgebied wezenlijke punten. Verder luidt het oordeel dat het in het proefschrift ingenomen standpunt in een theoretische controverse niet uitsluit dat er sprake kan zijn van een manuscript dat kwalitatief onvoldoende is en dat een dergelijk oordeel niet hoeft te duiden op vooringenomenheid van de kant van de beoordelaar.
Daarvan staat los, dat klager duidelijk veel tijd en energie heeft gestoken in het manuscript en onafhankelijkheid, scherpzinnigheid en vastberadenheid ten toon spreidt.
4. De overwegingen ten aanzien van de klacht
4.1 Het LOWI is van oordeel, dat de CWI bij de behandeling van de klacht van klager zorgvuldig heeft gehandeld en de procedure overeenkomstig de regelgeving van de universiteit heeft gevolgd.
4.2 Daarbij heeft de CWI naar het oordeel van het LOWI met name voldoende aandacht besteed aan relevante aspecten als de beoogde snelheid van handelen, de aard van het gevraagde advies en de door de vrager van het advies beoogde invalshoek, namelijk de specifieke expertise van de beoordelaar. Beklaagde heeft zich competent geacht vanuit zijn kennis en ervaring te reageren op het gevraagde advies van de decaan van ….
Met de CWI is het LOWI van mening dat in de concrete omstandigheden van beklaagde geen reactie verwacht mocht worden die slechts na een diepgravend en enkele weken durend onderzoek en nauwgezette gedetailleerde bestudering van de gehele tekst tot stand zou zijn gekomen. Vanuit zijn specifieke deskundigheid kon beklaagde de op zijn wetenschapsgebied liggende teksten adequaat beoordelen.
Het ging volgens het LOWI om het geven van een vertrouwelijk oordeel aan de decaan dat tezamen met andere oordelen vanuit andere disciplinaire deskundigheden van intern en extern geraadpleegde wetenschapsbeoefenaren voldoende grond zou kunnen opleveren om de promotie wel of niet te laten doorgaan.
4.3 Het LOWI constateert voorts dat het advies van beklaagde dat, zoals in Nederland bij de beoordeling van manuscripten van proefschriften gebruikelijk is, duidelijk een vertrouwelijk karakter draagt, ter kennis is gekomen van de promovendus, op grond waarvan klager zijn klacht jegens beklaagde heeft ingediend.
Tijdens de hoorzitting over de klacht van klager tegen het aanvankelijke oordeel van het CvB van …., welke hoorzitting vooraf ging aan die over deze klacht, is voor deze schending van vertrouwelijkheid, naar het oordeel van het LOWI, door klager noch door zijn promotor desgevraagd een bevredigende en afdoende verklaring gegeven.
4.4 Met betrekking tot het optreden in de pers heeft het LOWI geen documenten gevonden of aanwijzingen dat beklaagde actief persorganen zou hebben benaderd om het proefschrift met opzet te beschadigen. Wel valt te constateren, dat hij gereageerd heeft op vragen die hem naar aanleiding van het proefschrift en over de gevolgde werkwijze zijn gesteld. De manier waarop hij hierop heeft gereageerd, valt binnen de in de wetenschap gebruikelijke omgang met de media.
Het LOWI concludeert met de CWI dat hierbij geen sprake is geweest van onzorgvuldigheid of het niet in acht nemen van de in de wetenschap gebruikelijke normen van omgang met elkaar en met de media. Evenzeer valt te constateren dat zowel de promovendus als de promotor in de pers uitlatingen hebben gedaan die zowel over de beoordeling door beklaagde gaan als over de gehele gang van zaken.
Ook is in de pers aandacht gegeven aan de … voorgeschiedenis en aan de redenen van het terugtrekken van het proefschrift aldaar. Deze publicaties zijn niet toe te schrijven aan beklaagde zoals dat evenmin geldt voor krantenkoppen en opvattingen van journalistieke medewerkers in artikelen.
Het LOWI constateert dat beklaagde een discussiebijeenkomst heeft georganiseerd waarin hij samen met andere wetenschapsbeoefenaren met klager en zijn promotor over het proefschrift en de daarin verwoorde theorie en stellingen heeft gediscussieerd, waarbij de aanwezige wetenschapsbeoefenaren niet tot een ander oordeel zijn gekomen dan door beklaagde was weergegeven in zijn vertrouwelijk advies aan de decaan aan de …..
5. Advies
Het LOWI concludeert, dat de CWI op goede gronden het door beklaagde aan …. vertrouwelijk gegeven advies als een wetenschappelijk verantwoord en volwaardig advies heeft beoordeeld, gelet op het doel en de omstandigheden waaronder dit advies werd gevraagd. De CWI heeft terecht niet kunnen constateren dat er sprake is van onzorgvuldig handelen van beklaagde evenmin als van opzet tot beschadiging van of vooringenomenheid jegens klager van de kant van beklaagde.
Het LOWI komt derhalve tot de conclusie, dat CWI in alle redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen, dat geen sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit door beklaagde.
Met betrekking tot de opmerkingen in de pers concludeert het LOWI, dat zowel beklaagde als klager en zijn promotor contacten hebben gehad met persvertegenwoordigers, dat journalistieke medewerkers meningen hebben verkondigd en conclusies hebben getrokken over het proefschrift en daarbij ten minste deels steunden op verklaringen of reacties van beide betrokkenen. Uit de verklaringen en reacties kan het LOWI niet concluderen, dat bij beklaagde sprake is geweest van opzet tot beschadiging van de promovendus.
Het LOWI verklaart de door klager ingediende klacht op beide onderdelen ongegrond en adviseert het College van Bestuur van de universiteit de conclusies van de CWI te bevestigen en het aanvankelijke oordeel in stand te laten.
Amsterdam , …. 2009
Namens het LOWI,