ADVIES VAN HET LANDELIJK ORGAAN WETENSCHAPPELIJKE INTEGRITEIT
naar aanleiding van het verzoek van:
1. [Verzoeker]
over het aanvankelijk oordeel van
2. het College van Bestuur van de Universiteit Maastricht
Procesverloop
Op 9 juli 2025 heeft Verzoeker een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van Universiteit Maastricht (hierna: CWI) over een mogelijke schending van de wetenschappelijke integriteit door
[Betrokkene 1] en [Betrokkene 2].
De CWI heeft het College van Bestuur van de Universiteit Maastricht (hierna: het Bestuur) op 14 juli 2025 geadviseerd de klacht niet-ontvankelijk te verklaren.
Het Bestuur heeft dit advies overgenomen en de klacht in het aanvankelijk oordeel van 29 augustus 2025 niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) verzocht advies uit te brengen over het aanvankelijk oordeel. Het verzoekschrift met aanvulling daarop zijn op 8 en 9 september 2025 door het LOWI ontvangen.
Op 24 september 2025 heeft het LOWI nadere stukken bij Verzoeker opgevraagd. Deze heeft het LOWI de volgende dag, 25 september 2025, ontvangen.
Op 6 oktober 2025 heeft het LOWI opnieuw nadere stukken bij Verzoeker opgevraagd. Deze heeft het LOWI de volgende dag, 7 oktober 2025, ontvangen.
Het verzoek is in de vergadering van het LOWI van 15 oktober 2025 besproken. In die vergadering heeft het LOWI besloten om het verzoek in behandeling te nemen en direct tot advisering over te gaan. Hieronder wordt toegelicht waarom.
Overwegingen
1. Betrokkene 1 is in 2012 gepromoveerd aan de Universiteit Maastricht. Betrokkene 2, voormalig hoogleraar aan diezelfde universiteit, was zijn promotor. Verzoeker is iemand die een persoonlijk belang heeft bij het onderwerp van het proefschrift.
2. Verzoeker heeft tot tweemaal toe een verzoek bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) ingediend dat beide keren is afgewezen. Dat verzoek heeft te maken met het onderwerp van het proefschrift.
3. Verzoekers klacht komt erop neer dat Betrokkene 1 zijn doctorstitel oneerlijk zou hebben verkregen en dat Betrokkene 1 korte tijd daarna, uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij de Rijksoverheid, een voor Verzoeker nadelig advies aan de minister van BZK heeft uitgebracht.
4. De CWI heeft overwogen dat “het proefschrift werd verdedigd en gepubliceerd in 2012, dit wil zeggen, langer dan tien jaar voor het indienen van de klacht. Voorts blijkt uit het klaagschrift dat klager en beklaagden niet op dezelfde lijn zitten voor wat betreft de inhoud van het proefschrift (…)”. De CWI adviseert het Bestuur de klacht niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege het tijdverloop en omdat sprake zou zijn van een professioneel verschil van opvatting.
5. Het Bestuur heeft dit advies opgevolgd en de klacht op grond van artikel 4.5, sub f, onder iv en vi, van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Maastricht 2025 niet-ontvankelijk verklaard.
6. Verzoeker kan zich hier niet in vinden. Volgens hem is sprake van valsheid en misleiding in het advies van Betrokkene 1 aan de minister. Hij betoogt ook dat in de beslissing van de minister wel wordt verwezen naar het proefschrift van Betrokkene 1, maar niet wordt verwezen naar de in zijn ogen relevante bewijsstukken. Deze bewijsstukken zijn verdwenen uit het dossier van Verzoeker, dat Betrokkene 1 als rijksambtenaar onder zijn hoede had. Verzoeker betoogt dat geen sprake is van een professioneel verschil van opvatting tussen twee gelijkwaardige partijen maar dat sprake is van een verschil in machtspositie. Ook stelt hij niet onredelijk lang te hebben gewacht met het indienen van een klacht. Hiertoe voert hij aan dat sprake is van medische omstandigheden en wijst hij op een nieuwe juridische procedure die hij onlangs over deze kwestie heeft doorlopen bij de bestuursrechter.
7. Het LOWI stelt vast dat Verzoekers klacht zowel ziet op de totstandkoming van het proefschrift uit 2012 als op een advies uit 2013 dat Betrokkene 1 aan de minister heeft verstrekt in zijn hoedanigheid als rijksambtenaar.
8. Voor zover Verzoeker klaagt over de totstandkoming van het proefschrift uit 2012, onderschrijft het LOWI het CWI-advies dat Verzoeker hier niet meer over kan klagen vanwege het tijdverloop van meer dan tien jaar. Het LOWI ziet in de omstandigheden die Verzoeker aanvoert geen reden om hier anders over te oordelen. Het is weliswaar heel begrijpelijk dat Verzoeker door medische omstandigheden zijn prioriteiten elders had liggen, maar dit maakt het niet onredelijk dat in een klachtenprocedure ten behoeve van de rechtszekerheid van wetenschappers een maximale termijn (van tien jaar) wordt gehanteerd waarbinnen een klacht moet worden ingediend. Deze termijn moet naar het oordeel van het LOWI ook in dit geval onverkort worden gehandhaafd.
9. Voor Verzoeker zit de pijn echter vooral in het advies uit 2013 dat
Betrokkene 1 als rijksambtenaar heeft gegeven. In de klachtenprocedure wetenschappelijke integriteit kan dit handelen echter niet met succes ter discussie worden gesteld. Het gaat bij het betwiste handelen van Betrokkene 1 immers niet om wetenschapsbeoefening zoals bedoeld in de toentertijd vigerende Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (versie 2012) maar over werkzaamheden die de voormalige promovendus heeft verricht in een andere professionele hoedanigheid. Dergelijke handelingen vallen buiten het bereik van de normering die met de klachtenprocedure wetenschappelijke integriteit wordt gehandhaafd.
Voor zover Verzoeker klaagt over het advies uit 2013 treft de klacht daarom geen doel.
10. Gelet op het voorgaande is het LOWI van oordeel dat het verzoek kennelijk ongegrond is. De behandeling van het verzoek hoeft daarom niet verder te worden voortgezet.
ADVIES
Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:
I. verklaart het verzoek (kennelijk) ongegrond;
II. adviseert de klacht definitief niet-ontvankelijk te verklaren.
Aldus vastgesteld op 20 oktober 2025 door mr. E.J. Daalder, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.