Categorieën
Advies

Advies 2010-01

Advies inzake de klachten van mevr. dr. …. tegen het besluit van het College van Bestuur van …. van
…. 2009

1. Feiten en loop van de procedure

Mevrouw dr. …, hierna te noemen klaagster, heeft bij brief met bijlagen van … 2009 (ontvangen op
…. 2009) een klacht ingediend bij het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit, hierna te noemen LOWI, tegen het besluit van …. 2009 van het College van Bestuur van …., hierna te noemen verweerder. In dit besluit werd haar klacht van … 2008 wegens schending van wetenschappelijke integriteit bij de totstandkoming van haar proefschrift gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

Bij brief van …. 2009 heeft het LOWI haar klacht ontvankelijk verklaard. Bij brief van …. 2010 heeft verweerder na verkregen uitstel conform een telefonisch verzoek een verweerschrift ingediend. Het dossier van klaagster en het verweerschrift van verweerder evenals later ontvangen dossierstukken zijn door het LOWI aan de andere partij gezonden.

Het LOWI heeft op …. 2010 met klaagster een informatief gesprek gehad met het oog op het verkrijgen van (aanvullende) feitelijke informatie, waarbij klaagster op …. 2010 aanvullende stukken heeft geleverd. Verder heeft het LOWI op … 2010 informatieve gesprekken gevoerd met de promotor en copromotor van klaagster, respectievelijk prof. dr….. en dr….

Op …. 2010 vond een hoorzitting plaats, waarbij klaagster, haar gemachtigde dr…, en 2 andere personen als toehoorders, alsmede …. als gemachtigden van verweerder aanwezig zijn geweest.

Het LOWI heeft het advies vastgesteld in zijn vergadering van …. 2010 waarna het advies is gezonden aan verweerder en in afschrift aan klaagster. Bovendien is een afschrift vertrouwelijk gezonden aan de door het LOWI gehoorde beklaagden.

2. De bij het LOWI ingediende klachten

Het LOWI begrijpt de grieven van klaagster als volgt. Klaagster is van mening

(a) dat verweerder en de door verweerder op haar klacht ingestelde onderzoekcommissie ten onrechte tot het oordeel zijn gekomen dat de klacht over gepleegd plagiaat en het gebruik van bronnen zonder verwijzing naar het werk van klaagster in het proefschrift van dr….. geen grond bevat;

(b) dat er sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit doordat zowel de promotor als de copromotor van klaagster (delen van) het manuscript van haar proefschrift vóór de promotie hebben gezonden aan een andere promovendus, in casu dr. …, zonder haar toestemming te hebben gevraagd en zonder haar daarover te informeren; dat hiermee zowel promotor als copromotor, beiden werkzaam bij verweerder, zich schuldig hebben gemaakt aan “minachting voor het intellectuele eigendom van anderen”.

De klacht bij het LOWI richt zich met name op de rol van de promotor en copromotor, die naar het oordeel van verweerder zich niet schuldig hebben gemaakt aan wetenschappelijk wangedrag; door verweerder is slechts in het geval van de copromotor onzorgvuldig handelen tijdens de begeleiding van het proefschrift van klaagster geconstateerd. Klaagster is het niet eens met het oordeel over de promotor.

(c) dat de procedure ter afhandeling van haar klacht onzorgvuldig is verlopen doordat klaagster pas op de ochtend van de hoorzitting van de onderzoekscommissie de schriftelijke verweren van de beklaagden, respectievelijk de promotor , de copromotor en de medepromovendus, ontvangen heeft. Door onvoldoende voorbereiding heeft klaagster op die zitting haar positie onvoldoende kunnen verdedigen ten opzichte van die verweren;

(d) dat de samenstelling van de onderzoekcommissie niet als een onafhankelijke adviesinstantie kan worden gezien, nu de Decaan en Rector Magnificus, beiden in andere functie betrokken bij de besluitvorming bij de betwiste gang van zaken bij de promoties en bij de afhandeling van haar klacht, deel uitmaakten, naast een van buiten aangetrokken deskundige, van de onderzoekcommissie.

3. De overwegingen van het LOWI

Algemeen

Het LOWI baseert zijn oordeel over wetenschappelijke integriteit op de normen zoals die zijn af te leiden uit de inhoud van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten, gepubliceerd in oktober 2004, alsmede uit de Notitie Wetenschappelijk Onderzoek: Dilemma’s en verleidingen, tweede druk, 2005, van de onder auspiciën van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen functionerende Adviescommissie Wetenschap en Ethiek.

Van schending van wetenschappelijke integriteit is naar het oordeel van het LOWI sprake, indien in openbare publicaties en/of gedragingen wordt gehandeld in strijd met de algemene verplichting om gegevens uit wetenschappelijk onderzoek naar waarheid te presenteren, waarbij met name gegevens van een wetenschappelijk onderzoek niet mogen worden vervalst, gemanipuleerd, verzwegen, verzonnen, of, indien fictief van aard, als echt gepresenteerd, of waarbij gegevens, letterlijke tekstgedeelten en wetenschappelijke ideeën, ontleend aan andere bronnen, zonder juiste, volledige bronvermelding en onder eigen naam worden gepubliceerd.

Ten aanzien van de klacht met betrekking tot plagiaat en het niet verwijzen naar het proefschrift van klaagster als bron

Het LOWI stelt vast, dat klaagster tijdens de hoorzitting de klacht over plagiaat heeft ingetrokken, hetgeen betekent dat het oordeel van verweerder en het advies van de onderzoekcommissie op dit punt niet meer in geschil is. Klaagster heeft wel de klacht over het onjuist gebruik van bronnen en het niet vermelden van het proefschrift van klaagster als bron ter zitting gehandhaafd. De onderzoekcommissie is op dit punt niet expliciet ingegaan. Het LOWI stelt vast dat in het proefschrift van dr. …. op enkele plaatsen wordt verwezen naar het proefschrift van klaagster.

Voorts is het LOWI van oordeel dat, zolang geen tekstgedeelten zonder bronvermelding worden overgenomen, het auteurs van wetenschappelijke teksten vrij staat om in meer of mindere mate en afhankelijk van het onderwerp in kwestie naar het werk van andere auteurs te verwijzen. Er bestaat geen “recht” op citatie. Dit geldt te meer naarmate de onderwerpen van wetenschappelijke geschriften verder uit elkaar liggen, zoals hier het geval is.

Ten aanzien van de klacht over de werkwijze van de copromotor en de promotor, binnen de instelling van verweerder werkzaam

Klaagster heeft aan het LOWI de volgende klachten ten aanzien van het gedrag van promotor en copromotor in vraagvorm voorgelegd. Deze vragen hebben, naar haar mening, vooral betrekking op een situatie waarbij een buitenpromovendus geheel buiten het reguliere onderzoek van de vakgroep heeft gestaan:

  • Hoeft de promotor zijn promovendus niet in kennis te stellen van het feit dat hij nog een andere promovendus heeft op een overlappend terrein van onderzoek?
  • Mag de promotor zonder toestemming van zijn promovendus diens manuscript aan een medepromovendus doorgeven?
  • Mag een promotor bij protest van zijn gedupeerde promovenda haar zonder haar daar zelf van in kennis te stellen naar zijn collega’s toe in alle toonaarden van oncollegiaal gedrag en andere lelijke eigenschappen beschuldigen?
  • Verder heeft zij in haar klaagschrift de vraag naar voren gebracht of het passend is dat iemand die zelf geen wetenschappelijke publicaties op zijn naam heeft staan met andermans “intellectueel eigendom” aan een doctorstitel wordt geholpen.
  • Tenslotte heeft klaagster gesteld dat de promotor zich in ernstige mate heeft schuldig gemaakt aan misleiding en vertrouwensbreuk.

Het LOWI vat de eerste twee vragen samen als een vraag naar de wijze en het tijdstip waarop een promotor informatie vanuit het manuscript van een promovendus zelf mag overdragen aan een andere promovendus. Hierbij wordt de (vijfde) vraag naar de misleiding en vertrouwensbreuk mede in beschouwing genomen.

De derde en vierde vraag vallen buiten de juridische bevoegdheid (competentie) van het LOWI. Kwesties van aantasting van eer en goede naam dienen bij de civiele rechter of bij het openbaar ministerie aangebracht te worden. De gang van zaken bij het verlenen van de doctorstitel wordt geregeld in het promotiereglement en is in dit geschil volkomen irrelevant. Het LOWI laat de – menigmaal onzorgvuldige en laatdunkende – uitlatingen van klaagster op dit punt dan ook geheel buiten beschouwing.

Verweerder stelt tegenover de klachten van klaagster, dat de onderzoekscommissie de gedragingen van de promotor niet als wangedrag heeft gekwalificeerd. De onderzoekscommissie heeft daarbij geoordeeld dat sprake was van een betrokkenheid in een laat stadium. Pas nadat het proefschrift door de promotor was goedgekeurd en volgens de verklaring van de promotor zelf was doorgezonden aan de leescommissie, heeft hij inzage gegeven in het manuscript.

De onderzoekcommissie heeft het handelen niet als onzorgvuldig gekwalificeerd en daarbij gesteld, dat het in de wetenschap immers niet ongebruikelijk is dat men kennis neemt van elkaars werk.

Het LOWI stelt allereerst vast dat de klachten van klaagster zich in feite beperken tot de rol van de promotor. Klaagster stelt dat zij weliswaar de gedragingen van de copromotor ernstiger acht, maar dat deze al een sanctie opgelegd heeft gekregen. Het LOWI bevestigt het oordeel van verweerder en van de onderzoekcommissie ten aanzien van het optreden van de copromotor, die in een vroegtijdig stadium delen van het manuscript van het proefschrift van klaagster zonder haar toestemming aan de medepromovendus ter kennis heeft gebracht.

Met verweerder is het LOWI van oordeel dat hier geen sprake is van wetenschappelijk wangedrag, maar van onzorgvuldigheid in de promotiebegeleiding. Weliswaar is in het gesprek van het LOWI met de copromotor en op basis van mededelingen van de zijde van klaagster op de hoorzitting komen vast te staan dat er op initiatief van de copromotor een afspraak is gemaakt tussen beide promovendi om delen van het proefschrift met elkaar uit te wisselen waarna klaagster zich aan haar deel van de afspraak heeft onttrokken, maar dit rechtvaardigde niet de handelwijze van de copromotor om buiten haar toestemming in die fase van de promotiebegeleiding op eigen wijze in de informatie-uitwisseling te voorzien.

Het LOWI is van mening dat de promotor inderdaad in een (zeer) laat stadium betrokken is geraakt bij de promotie van klaagster. Eveneens in een laat stadium van de promotiebegeleiding, namelijk nadat het manuscript aan de leescommissie ter beoordeling was voorgelegd, heeft de promotor het manuscript ter kennis gebracht van de medepromovendus, echter zonder klaagster daarover te informeren en zonder haar om toestemming te hebben gevraagd.

Het LOWI is van oordeel dat deze gedraging niet zorgvuldig genoeg is geweest. De promotor heeft voor de onderzoekcommissie en in het gesprek met het LOWI ter rechtvaardiging van zijn handelwijze aangevoerd dat het niet alleen gebruikelijk, maar ook wenselijk is dat wetenschapsbeoefenaren, in het bijzonder promovendi die op ongeveer vergelijkbare onderwerpen promoveren, van elkaars vorderingen kennisnemen, ook voordat de resultaten van hun onderzoek door publicatie van het proefschrift volledig openbaar zijn gemaakt.

Het LOWI onderstreept het belang van deze standaardgedragsregel van principiële openbaarheid en bereidheid tot uitwisseling van resultaten van wetenschappelijk onderzoek, voor het onderlinge verkeer tussen wetenschapsbeoefenaren, mede vanwege de noodzaak om naar elkaars publicaties te kunnen verwijzen.

Op deze normale en gebruikelijke regel van wetenschapsbeoefening vormt, anders dan klaagster in haar klaagschrift meent, de positie van buitenpromovendi geen uitzondering. Ook zij maken deel uit van de wetenschappelijke gemeenschap.

De geringe bereidheid van klaagster om in het eindstadium van haar proefschrift het gehele manuscript van haar proefschrift of onderdelen daarvan ter kennis te willen brengen aan hierboven genoemde medepromovendus is niet in overeenstemming met deze standaardregel in de wetenschap en staat overigens ook op gespannen voet met haar klacht dat deze medepromovendus in te geringe mate verwijst naar haar proefschrift, nu zijn proefschrift – door een onvoorziene samenloop van omstandigheden – eerder verscheen dan het hare.

Promotor had deze standaardregel dan ook aan zijn promovenda moeten voorhouden en die met haar in alle openheid moeten bespreken. De angst van de promotor dat klaagster in dat geval mogelijkerwijs naar een andere promotor had uitgezien en dat dan haar promotie …. geen doorgang zou hebben gevonden, rechtvaardigt naar het oordeel van het LOWI niet dat hij dan maar buiten haar medeweten en toestemming om het manuscript ter hand heeft gesteld aan de medepromovendus.

Naar het oordeel van het LOWI blijft toestemming van betrokkene tot ter hand stelling van het voorlopige manuscript vereist tot aan het moment dat het proefschrift volledig openbaar is gemaakt. Wanneer een proefschrift een openbare status heeft bereikt mag het ter hand stellen ook zonder toestemming van betrokkene geschieden. Naar het oordeel van het LOWI ligt dat moment, mede gelet op het verkrijgen van patenten (waar dat het geval is), bij de openbare verdediging van het proefschrift.

Naar het oordeel van het LOWI ligt dat moment in elk geval niet vóór de definitieve goedkeuring van het manuscript van een proefschrift door de lees- of beoordelingscommissie is verkregen. Nu niet te ontkennen valt dat de beoordeling van het manuscript van klaagster nog niet was afgerond en dat de leescommissie nog geen definitief oordeel had gegeven, zodat veranderingen in het manuscript nog mogelijk zouden zijn geweest, had de promotor niet zonder haar toestemming het manuscript ter hand mogen stellen aan een medepromovendus.

Naar het oordeel van het LOWI is het dus niet onjuist geweest dat de promotor het manuscript ter kennis heeft willen brengen aan medepromovendi, slechts dat hij dit zonder toestemming van klaagster heeft gedaan, op het moment dat het manuscript nog niet definitief was goedgekeurd door de promotiecommissie en nog niet in het openbaar was verdedigd.

Omdat de handelwijze van promotor uit het oogpunt van de standaardregel van principiële openbaarheid alleszins begrijpelijk is, is het LOWO met verweerder en de onderzoekcommissie van oordeel dat de promotor zich niet schuldig heeft gemaakt aan wetenschappelijk wangedrag noch aan schending van wetenschappelijke integriteit. Evenmin is sprake geweest van misleiding of misbruik van vertrouwen of vertrouwensbreuk.

In dit opzicht bevestigt het LOWI het oordeel van verweerder. Vanwege de voortijdige ter hand stelling van het manuscript zonder dat om toestemming is gevraagd, is het LOWI, anders dan verweerder, van oordeel dat sprake is van onzorgvuldigheid in de handelwijze van de promotor bij de promotiebegeleiding van klaagster.

Ten aanzien van de klacht over de procedure

Klaagster stelt, dat haar positie tekort is gedaan doordat de promotor, copromotor en de andere promovendus niet op de hoorzitting van de onderzoekcommissie zijn geweest. Zij hebben volstaan met een schriftelijk verweer en klaagster heeft – bovendien op eigen, nadrukkelijk verzoek – pas op de ochtend van de zitting die verweren onder ogen gekregen. Daardoor was het voor haar niet mogelijk tijdens die hoorzitting adequaat op de verweren in te gaan.

Deze onzorgvuldigheid in de onderzoekprocedure van de kant van verweerder heeft echter niet geleid tot een doorslaggevend nadeel voor klaagster. Het LOWI heeft op basis van het verweerschrift en op hetgeen ter zitting door verweerder naar voren is gebracht geconstateerd, dat klaagster na de hoorzitting in staat is gesteld om aanvullend schriftelijk te reageren en dat klaagster daarvan gebruik heeft gemaakt met haar brief van …. 2009.

Deze reactie is in het oordeel van de onderzoekcommissie en van verweerder verwerkt. Het LOWI is van oordeel dat klaagster hierdoor niet in het naar voren brengen van haar positie en in haar belang is geschaad. De klacht is ongegrond.

Ten aanzien van de klacht over de samenstelling van de onderzoekcommissie

Klaagster stelt dat de samenstelling van de onderzoekcommissie niet juist is geweest en de schijn van belangenverstrengeling wekt, nu de decaan en de Rector Magnificus zowel deel uitmaakten van deze onderzoekcommissie als deelnamen aan de besluitvorming over haar klacht (de Rector Magnificus als lid van het College van Bestuur) en aan de besluitvorming over de in geschil zijnde proefschriften (decaan).

Mede gelet op een eerder advies van het LOWI aan het College van Bestuur …. is het uit het oogpunt van procedurele zuiverheid wenselijk dat personen, belast met het onafhankelijke onderzoek in zake schendingen van wetenschappelijke integriteit, niet betrokken zijn bij de definitieve besluitvorming over dergelijke klachten.

Inmiddels heeft het College van Bestuur bij brief van …. 2010 aan het LOWI bericht dat de Regeling … is gewijzigd en een scheiding kent van een onafhankelijke onderzoekcommissie en besluitvorming door het College van Bestuur. Ten tijde van de behandeling van de klacht van klaagster was dit nog niet het geval, zodat het LOWI van oordeel is dat op dit punt de klacht terecht naar voren is gebracht. Het LOWI verklaart de klacht gegrond.

4. Conclusies en advies

Het LOWI verklaart de klacht gegrond voor zover het de samenstelling van de onderzoekcommissie betreft en adviseert het College van Bestuur de inmiddels op dit punt gewijzigde regeling van de bescherming van wetenschappelijke integriteit ter kennis te brengen van klaagster. Het LOWI verklaart de klacht van procedurele onzorgvuldigheid bij de hoorzitting van de onderzoekcommissie door de te late toezending van de verweren van beklaagden ongegrond.

Het LOWI bevestigt het oordeel van de onderzoekcommissie en het College van Bestuur inzake de klacht met betrekking tot de handelwijze van de copromotor. Het LOWI bevestigt het oordeel van de onderzoekcommissie en het College van Bestuur inzake de klacht van de handelwijze van de promotor dat de promotor zich niet schuldig heeft gemaakt aan wetenschappelijk wangedrag en dat evenmin sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.

Wel is het LOWI van oordeel dat de onderzoekcommissie en het College van Bestuur – ondanks het belang dat ook het LOWI hecht aan de vrije uitwisseling van wetenschappelijke resultaten van onderzoek – niet gevolgd kunnen worden inzake de in acht genomen zorgvuldigheid in de handelwijze van de promotor.

Doordat de promotor zonder toestemming van klaagster het manuscript van het proefschrift van klaagster aan een medepromovendus ter hand heeft gesteld, op een moment dat dit manuscript nog niet de definitieve staat van openbaarheid had verkregen, dus voortijdig, is hem onzorgvuldigheid in de promotiebegeleiding van klaagster aan te rekenen.

Het LOWI adviseert het College van Bestuur de promotor te wijzen op de naar het oordeel van het LOWI beschermde status van een proefschriftmanuscript tot aan het moment van de openbare verdediging en hem te vragen om hier in toekomstige gevallen rekening mee te houden.

Namens het LOWI, …. 2010

Prof. dr. mr. C.J. M. Schuyt, voorzitter

mr. D.G. de Hen, secretaris