Categorieën
Besluit

Besluit 2016-11

Besluit van het LOWI van 12 september 2016 ten aanzien van de verzoeken van … en …, bij het LOWI ingediend bij brieven van 24 mei 2016 en 9 juni 2016, betreffende de beslissingen van het … Bestuur van van … en … .

1. Het verzoek

Bij brief van 24 mei 2016 aan het LOWI hebben … en … (verder: Verzoekers) het LOWI verzocht om middels een advies aan het … Bestuur van (verder: het Bestuur) een herbeoordeling te geven van de beslissing van het Bestuur van …, zoals gepubliceerd op de website van … . Het Bestuur is tot deze beslissing gekomen naar aanleiding van een adviesrapport van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit … (verder: CWI) van 16 maart 2016.

Bij brief van eveneens 24 mei 2016 aan het Bestuur hebben Verzoekers bij het Bestuur een klacht ingediend over het adviesrapport van de CWI. Het Bestuur heeft op 30 mei 2016 gereageerd op deze klacht. Verzoekers hebben daarna bij brief van 9 juni 2016 een tweede verzoek ingediend bij het LOWI, waarbij zij de reactie van het Bestuur van 30 mei 2016 op hun brief als (voorlopig) besluit hebben aangemerkt.

Het adviesrapport van de CWI

Naar aanleiding van een artikel in NRC van … over zakelijke belangen die A (verder: A) zou hebben verzwegen in zijn wetenschappelijk werk, heeft het Bestuur advies gevraagd aan de ombudsman … over de vraag of A onvolledig zou zijn geweest in het opgeven van conflicterende belangen in wetenschappelijke publicaties. De ombudsman heeft geadviseerd om de CWI te vragen een vervolgonderzoek in te stellen.

Op 9 juli 2015 heeft het Bestuur de CWI opdracht gegeven om ten aanzien van A onderzoek te doen naar de juistheid en volledigheid van de opgave van mogelijke conflicts of interest in zijn wetenschappelijke publicaties en de vraag of – als deze conflicts of interest onjuist en onvolledig zijn vermeld bij de wetenschappelijke publicaties – er sprake is geweest van een schending van de wetenschappelijke integriteit.

De CWI heeft in haar adviesrapport van 16 maart 2016 aangegeven de vraag van het Bestuur naar een eventuele schending van de wetenschappelijke integriteit te hebben opgevat als een vraag naar de schending van het vertrouwen in de wetenschap, bestaande uit het nalaten van het vermelden van gegevens over andere dan wetenschappelijke belangen die mogelijk van invloed kunnen zijn op wetenschappelijk onderzoek. Het adviesrapport bevat een uiteenzetting van het denkkader, de context en de relevante zakelijke belangen en beschrijft de methode van onderzoek en de bevindingen van de CWI.

De conclusie van de CWI is dat A in één artikel heeft achterwege gelaten om zijn zakelijke belang in het bedrijf … te vermelden, terwijl het mogelijk was om dit belang te vermelden. Volgens de CWI is dit een “enigszins verwijtbare onzorgvuldigheid”. Verder luidt de conclusie van de CWI dat sprake is van een “uiterst geringe schending van het vertrouwen in de wetenschap”.

De beslissing van het Bestuur naar aanleiding van het adviesrapport

Het Bestuur heeft dit adviesrapport op … gepubliceerd op de website van … . In het bericht op de website heeft het Bestuur onder meer laten weten de conclusies uit het adviesrapport over te nemen en vast te stellen dat de feiten, zoals die door de CWI naar voren zijn gebracht, de deugdelijkheid van het wetenschappelijk werk van A ondersteunen. Tevens is vermeld dat A het relevante belang alsnog heeft gemeld bij het wetenschappelijke tijdschrift.

De verzoeken bij het LOWI

Op 24 mei 2016 hebben Verzoekers naar aanleiding van dit bericht op de website een verzoek tot advisering ingediend bij het LOWI. Het standpunt van Verzoekers is, kort samengevat, dat het onderzoek van de CWI onvolledig is, dat de CWI een niet-bestaande norm heeft gehanteerd, dat de CWI had behoren te concluderen dat normen uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening meermalen zijn geschonden en dat het onderzoek van de CWI een ruimere reikwijdte had moeten hebben.

Verder hebben Verzoekers naar voren gebracht dat zij zich realiseren dat zij niet de klagers in eerste instantie waren, maar dat zij het LOWI desondanks vragen om een advies vanwege de betrokken belangen. Volgens Verzoekers is het ongewenst dat het bij een ambtshalve onderzoek niet mogelijk is voor derden om dit onderzoek te laten toetsen.

Eveneens op 24 mei 2016 hebben Verzoekers bij het Bestuur een klacht ingediend over het adviesrapport van de CWI. In deze klacht hebben Verzoekers onder meer aangevoerd dat het onderzoek van de CWI onvolledig is, dat de CWI een niet-bestaande norm heeft toegepast en dat het onderzoek van de CWI een ruimere reikwijdte had moeten hebben.

Het Bestuur heeft op 30 mei 2016 gereageerd en laten weten dat deze klacht van Verzoekers niet heeft geleid tot een verandering in de mening van het Bestuur over het CWI-rapport. Verzoekers hebben bij brief van 9 juni 2016 een tweede verzoek ingediend bij het LOWI en daarbij de reactie van het Bestuur van 30 mei 2016 op hun brief aangeduid als (voorlopig) besluit.

2. De procedure

De omstandigheid dat Verzoekers niet betrokken waren bij het CWI-onderzoek en ook niet zelf op enig moment een klacht over A hebben ingediend, heeft de vraag doen rijzen of het verzoek van 24 mei 2016 aan het LOWI voor behandeling in aanmerking kon komen. Om die reden heeft het LOWI op 2 juni 2016 de betrokken partijen de gelegenheid geboden zich uit te laten over de vraag of Verzoekers bij het LOWI kunnen worden aangemerkt als Belanghebbende.

Verzoekers hebben bij brief van 9 juni 2016 gereageerd en toegelicht dat zij van mening zijn dat het verzoek in behandeling moet worden genomen, onder herhaling van hun bezwaren tegen het adviesrapport. Verzoekers hebben gesteld dat A een belangrijke rol heeft gespeeld bij de advisering door … en de uiteindelijke beslissing van …, waarbij A zijn financiële belang zou hebben verzwegen.

Verder hebben Verzoekers nader toegelicht welke financiële en maatschappelijke belangen [Verzoeker 2] heeft bij de behandeling van het verzoek aan het LOWI en welk persoonlijk belang [Verzoeker 1] heeft bij de behandeling van dit verzoek. Ook hebben Verzoekers gesteld dat aannemelijk is dat [Verzoeker 2] bij de aanbesteding van … in een gunstiger positie zou hebben verkeerd, indien A wel zijn zakelijke belangen had genoemd bij zijn wetenschappelijke advisering en publicaties.

A heeft op 14 juni 2016 gereageerd en toegelicht dat hij van mening is dat het verzoek niet in behandeling moet worden genomen, onder meer omdat ook zonder zijn inbreng het advies van … hetzelfde zou zijn geweest en een andersluidend besluit van het Bestuur over het adviesrapport van de CWI niet zou leiden tot een ander besluit van … .

Het Bestuur heeft op 17 juni 2016 gereageerd en toegelicht dat het van mening is dat het verzoek niet in behandeling moet worden genomen. Het Bestuur heeft daartoe onder meer aangevoerd dat in het kader van goed werkgeverschap weliswaar de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit (verder: Klachtenregeling) naar analogie is toegepast, maar dat er geen klacht of klager was en dat het besluit van het Bestuur dus geen besluit in de zin van het LOWI-Reglement is.

Verder heeft het Bestuur gesteld dat Verzoekers geen direct, persoonlijk en objectiveerbaar belang hebben. Ook heeft het Bestuur gereageerd op het tweede verzoek van Verzoekers aan het LOWI van 9 juni 2016, waarbij zij hun brief van 24 mei 2016 aan het Bestuur hebben aangeduid als klacht en de reactie van het Bestuur daarop als (voorlopig) besluit. Ten aanzien hiervan heeft het Bestuur opgemerkt dat de inhoud van de klacht niet een kwestie van wetenschappelijke integriteit betrof, maar betrekking had op een bestuurlijk besluit en dat verzoekers door de (afhandeling van deze) klacht niet in de positie van “erkende klagers” zijn gekomen.

3. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verzoeken

Voordat het LOWI een verzoek inhoudelijk kan beoordelen, moet eerst worden vastgesteld of het verzoek voor behandeling in aanmerking komt. In dit geval gaat het om de vraag of de weg naar het LOWI wel open staat voor Verzoekers.

Het begrip Belanghebbende

Op grond van het Reglement-LOWI kan een verzoek worden ingediend door een zogenaamde Belanghebbende. Het begrip Belanghebbende is in artikel 1 van het Reglement-LOWI als volgt gedefinieerd: ‘Rechtspersoon of natuurlijk persoon die een belang heeft bij een formeel of inhoudelijk ander besluit van het Bestuur dan het (voorgenomen) besluit van het Bestuur aangaande schending van wetenschappelijke integriteit.’ Een nadere aanduiding hoe het ‘belang’ zich tot het besluit moet verhouden, ontbreekt echter. In artikel 15 van het Reglement-LOWI is vastgelegd dat in gevallen waarin het Reglement-LOWI geen uitsluitsel geeft, het LOWI handelt overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb).

Artikel 1:2 van de Awb bevat een definitie van belanghebbende: ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’. Het hanteren van deze definitie bij de interpretatie van het begrip Belanghebbende uit het Reglement-LOWI zou echter een aanmerkelijke en daarom ongewenste beperking met zich meebrengen van de toegang tot het LOWI. Immers, op grond van (de jurisprudentie naar aanleiding van) artikel 1:2 van de Awb, wordt ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’ als volgt geïnterpreteerd. Bij een natuurlijke persoon moet het gaan om een persoon die een objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang heeft, dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. De toepassing van deze vereisten op de Verzoekers bij het LOWI zou onder meer betekenen dat dezen zouden moeten onderbouwen dat zij rechtstreeks in hun belangen worden geraakt door het (voorlopig) besluit van het Bestuur en zou ook betekenen dat het algemene, niet-individuele, belang van een integere wetenschapsbeoefening in ieder geval niet meer door natuurlijke personen zou kunnen worden ingeroepen. Dat is onwenselijk.

Analoge toepassing klachtrecht Awb en Klachtenregeling 2016

Het bovenstaande betekent niet dat de Awb geen handvat biedt. Zoals in eerdere adviezen (zie bijvoorbeeld LOWI-advies 2015-12) al is overwogen, is het LOWI van oordeel dat de regeling van het interne klachtrecht uit titel 9.1 van de Awb (naar analogie) van toepassing is op de klachtbehandeling door een aangesloten instelling en dat de regeling van klachtbehandeling door een ombudsman (het externe klachtrecht) uit titel 9.2 van de Awb (naar analogie) van toepassing is op de vervolgprocedure bij het LOWI.

Het uitgangspunt bij het interne klachtrecht is dat een ieder het recht heeft om een klacht in te dienen (artikel 9:1 van de Awb). Het uitgangspunt bij het externe klachtrecht is dat dit externe klachtrecht in beginsel alleen open staat voor degene die eerder gebruik heeft gemaakt van het interne klachtrecht (artikel 9:20 van de Awb). In de Klachtenregeling … is een vergelijkbare structuur neergelegd: artikel … van de Klachtenregeling … regelt dat een ieder het recht heeft om een klacht in te dienen en uit artikel 6 onder c, van de Klachtenregeling … volgt dat daarna uitsluitend Klager en Beklaagde aan het LOWI kunnen verzoeken om advies uit te brengen.

Het LOWI stelt vast dat Verzoekers geen gebruik hebben gemaakt van het interne klachtrecht. Verzoekers hebben noch voorafgaand aan, noch naar aanleiding van het artikel in NRC over A een klacht in de zin van de Klachtenregeling ingediend. De latere brief van Verzoekers van 24 mei 2016 aan het Bestuur kan dit niet herstellen.

Anders dan Verzoekers menen, kan deze brief niet worden aangemerkt als klacht in de zin van artikel … van de Klachtenregeling …, reeds omdat de brief het (voorlopig) besluit van het Bestuur van … betreft en niet een vermoeden van handelen of nalaten in strijd met de algemene beginselen van (professioneel) wetenschappelijk handelen.

Nu Verzoekers geen gebruik hebben gemaakt van het interne klachtrecht, hebben zij ook geen toegang tot de vervolgprocedure bij het LOWI. Artikel…, van de Klachtenregeling … staat daaraan in de weg en de omstandigheid dat er wél een ambtshalve onderzoek is uitgevoerd maakt dit niet anders. Het voert te ver om Verzoekers alsnog als (fictieve) Klagers aan te merken, om de enkele reden dat Verzoekers het niet eens zijn met de uitkomst van het ambtshalve onderzoek.

Daarnaast verhindert ook het kenbaarheidsvereiste uit artikel 9:20 van de Awb dat Verzoekers zich tot het LOWI kunnen wenden. Deze bepaling brengt met zich mee dat voordat iemand zich tot een externe klachtinstantie kan wenden, hij eerst een klacht moet indienen bij het betrokken bestuursorgaan. Daarvan kan alleen worden afgeweken wanneer dat voorafgaande klagen redelijkerwijs niet van betrokkene kon worden gevergd, bijvoorbeeld omdat sprake was van een ernstig verstoorde verhouding of grote spoedeisendheid. Van een dergelijke situatie was hier echter geen sprake.

Het LOWI is van oordeel dat zowel (analoge toepassing van) artikel 9:20 van de Awb als artikel …, van de Klachtenregeling … verhindert dat Verzoekers als Belanghebbenden in de zin van het LOWI-Reglement kunnen worden beschouwd.

4. Besluit van het LOWI

Verzoekers waren niet betrokken bij het ambtshalve onderzoek en hebben niet zelf op enig moment, al dan niet naar aanleiding van het artikel in NRC, gebruik gemaakt van het interne klachtrecht. Om die reden staat de vervolgprocedure bij het LOWI tegen het besluit van het Bestuur van … niet open voor Verzoekers.

De brief van Verzoekers van 24 maart 2016 aan het Bestuur kan niet worden aangemerkt als een klacht in de zin van de Klachtenregeling …, zodat de reactie van het Bestuur daarop van 30 mei 2016 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Klachtenregeling … en het Reglement-LOWI. Om die reden kan ten aanzien van de reactie van het Bestuur van 30 mei 2016 geen verzoek worden ingediend bij het LOWI.

Dat betekent dat beide verzoeken niet-ontvankelijk worden verklaard. Het LOWI komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken en zal om deze reden ook geen advies geven aan het Bestuur.

Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter

mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris