Categorieën
Advies

Advies 2016-09

Advies van het LOWI van 14 juli 2016 ten aanzien van het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 30 maart 2015 betreffende het voorlopige besluit van het … Bestuur van …, inzake een klacht van 28 juli 2014 wegens vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door A en B.

1. Het verzoek

Op 30 maart 2015 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om middels een advies aan het … Bestuur van … (verder: het Bestuur) een beoordeling te geven van het voorgenomen besluit van het Bestuur van 20 februari 2015 (verder: besluit). Het Bestuur is tot dit besluit gekomen naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij het Bestuur op 28 juli 2014 (verder: klacht).

De klacht

De klacht betreft het artikel … met auteurs C, D, A en B (verder: artikel). De klacht betreft twee van de auteurs, namelijk A en B (verder: Belanghebbenden).

Verzoeker heeft gesteld dat het artikel in hoge mate een weergave is van werk dat Verzoeker in 2011 heeft uitgevoerd. Dit werk heeft Verzoeker beschreven in zijn master thesis … (verder: thesis). Verzoeker meent dat hij in het artikel had moeten worden genoemd als coauteur omdat hij het experiment waarop het artikel is gebaseerd zelfstandig heeft bedacht, als eerste heeft uitgevoerd en zelfstandig geïnterpreteerd en opgeschreven. Zonder het werk en de resultaten van Verzoeker was het artikel niet gepubliceerd. Verzoeker heeft als eerste de ontdekking gedaan waarop het artikel is gebaseerd, en wordt ten onrechte niet genoemd als coauteur.

Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit

De Commissie Wetenschappelijke Integriteit van … (verder: CWI) heeft op 18 februari 2015 advies uitgebracht. De CWI heeft zich laten adviseren door twee externe deskundigen, … (verder: deskundige 1) en … (verder: deskundige 2).

Deskundige 1 heeft geconstateerd dat de overlap tussen het artikel en de thesis zeer bescheiden is en dat … gemeld was in de thesis. Een correctie van het artikel lijkt deskundige 1 gewenst, bestaand uit bijvoorbeeld de tekst “As found in our Group by … et al.”, met een verwijzing naar de thesis en een artikel uit 2013 waarin Verzoeker wél als (tweede) coauteur is opgenomen (verder: artikel 2013). Met een dergelijke constructie lijkt hem opname van Verzoeker als coauteur niet nodig. Verder moet de bestaande verwijzing naar het artikel 2013 worden gecorrigeerd, nu de naam van Verzoeker in deze verwijzing niet wordt genoemd.

Deskundige 2 heeft geconcludeerd dat de thesis van Verzoeker twee potentieel nieuwe vindingen beschrijft, waarvan de tweede is dat … leidt tot … . In de thesis worden deze resultaten uitkomst van een preliminary study genoemd en er wordt aangegeven dat meer studie naar dit …systeem nodig zou zijn. Deskundige 2 is van mening dat deze vinding kan worden beschouwd als seminaal voor het artikel, dat in veel groter detail dan de thesis de rol van … beschrijft. De observaties in het artikel zijn volgens deskundige 2 geheel in lijn met de eerste voorlopige observaties van Verzoeker met betrekking tot het …systeem.

Deskundige 2 heeft daarom geconcludeerd dat het zeer redelijk is om Verzoeker, wiens bijdrage aan het artikel eruit bestaat dat hij de nieuwe lead heeft gegenereerd die aan (een deel van) het artikel ten grondslag ligt, als (derde) coauteur op te voeren. Het is volgens deskundige 2 goed verdedigbaar dat de als voorlopig gekenschetste eerste resultaten van Verzoeker een beslissend initiërende invloed hebben gehad op de vervolgstudie en indirect op de theoretische interpretatie van de resultaten daarvan. Verder heeft deskundige 2 het curieus genoemd dat de naam van Verzoeker is weggevallen in de verwijzing naar het artikel 2013. Alleen al om die reden zou een corrigendum moeten worden geplaatst.

Beide deskundigen vinden een acknowledgement niet passend

Voor de beantwoording van de vraag of de wetenschappelijke integriteit is geschonden, heeft de CWI van belang geacht of de bevindingen in de thesis een zodanig toegevoegde waarde hebben voor het artikel dat het, met toepassing van de in het vakgebied gebruikelijke regels, evident is dat Verzoeker als coauteur had moeten worden aangemerkt en dat Belanghebbenden desondanks zijn bijdrage opzettelijk hebben genegeerd.

De CWI heeft overwogen dat beide deskundigen hebben geconcludeerd dat de bijdrage van Verzoeker herkenbaar in het artikel tot uiting had moeten komen, maar dat zij van mening verschillen over de vraag of Verzoeker als coauteur zou moeten worden aangemerkt. Het is volgens de CWI daarom niet evident dat Verzoeker als coauteur had moeten worden genoemd.

De zware kwalificatie schending van de wetenschappelijke integriteit is niet op zijn plaats, hoewel het niet zorgvuldig was om de bijdrage van Verzoeker niet herkenbaar te vermelden in het artikel.

Verder heeft de CWI overwogen dat niet is gebleken dat Belanghebbenden de bijdrage van Verzoeker opzettelijk hebben genegeerd, dat Verzoeker in twee andere artikelen door Belanghebbenden wél als coauteur is genoemd en dat Belanghebbenden hebben geprobeerd het conflict in eigen kring op te lossen.

Tot slot heeft de CWI overwogen dat de vraag of Verzoeker als coauteur zou moeten worden opgenomen een kwestie van wetenschappelijk inhoudelijk beleid betreft en dat de CWI niet bevoegd is om zich hierover uit te spreken.

De CWI heeft geadviseerd om de klacht ongegrond te verklaren voor zover deze betrekking heeft op schending van de wetenschappelijke integriteit. De CWI heeft aanbevolen om Belanghebbenden te verzoeken het artikel zodanig te rectificeren dat recht wordt gedaan aan de bijdrage van Verzoeker.

Daarnaast heeft de CWI aanbevolen om Belanghebbenden te verzoeken de onvolledige referentie aan het artikel 2013 te corrigeren en om bij de onderzoeksgroep aandacht te vragen voor de werkwijze ten aanzien van het vooraf betrekken van coauteurs bij de totstandkoming van een publicatie.

Het besluit

Het Bestuur heeft conform dit advies de klacht ongegrond verklaard en Belanghebbenden verzocht om zorg te dragen voor een rectificatie van het artikel op een wijze die recht doet aan de bijdrage van Verzoeker. Ook heeft het Bestuur Belanghebbenden verzocht te zorgen voor correctie van de onvolledige referentie aan het artikel 2013 en in voorkomende gevallen rekening te houden met de aanbeveling van de CWI om coauteurs vooraf te betrekken bij de totstandkoming van een publicatie.

Verzoeker is het niet eens met dit besluit en heeft het LOWI gevraagd advies uit te brengen over het oordeel van het Bestuur, zoals vervat in het besluit en gebaseerd op het advies van de CWI. Daarbij gaat het om het besluitonderdeel dat betrekking heeft op de claim van Verzoeker dat hij als coauteur van het artikel moet worden aangemerkt.

2. De procedure

Bij het indienen van zijn verzoek op 30 maart 2015 heeft Verzoeker aangegeven dat eerst zou worden geprobeerd om tot een oplossing te komen en dat het verzoekschrift vooral was bedoeld om de indieningstermijn bij het LOWI veilig te stellen. Op 7 april 2015 heeft het LOWI het Bestuur op de hoogte gesteld van het verzoek. Op 24 april 2015 heeft Verzoeker gemeld dat het niet was gelukt om een oplossing te bereiken.

Het LOWI heeft Verzoeker tot 11 juni 2015 de gelegenheid geboden om de gronden van zijn verzoek nader aan te vullen en dit op 18 mei 2015 aan het Bestuur gemeld. Na daartoe desgevraagd uitstel te hebben gekregen, heeft Verzoeker de gronden van zijn verzoek op 15 juni 2015 aangevuld. Het LOWI heeft Verzoeker op 18 juni 2015 gevraagd om aanvullende stukken te sturen en Verzoeker heeft hier dezelfde dag aan voldaan. Op verzoek van het LOWI van 30 juni 2015 heeft Verzoeker op 16 juli 2015 zijn verzoekschrift nader onderbouwd.

Op 10 september 2015 zijn Verzoeker en het Bestuur ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen en zijn alle nagekomen stukken aan het Bestuur gezonden.

Het Bestuur is in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een verweerschrift in te dienen. Op dezelfde datum zijn Belanghebbenden op de hoogte gesteld en hebben zij de gelegenheid gekregen om zich in de procedure te voegen.

De verweerschriften van het Bestuur en van Belanghebbenden zijn op 22 oktober 2015 aan het LOWI gestuurd en het LOWI heeft deze stukken op 27 oktober 2015 aan Verzoeker doorgezonden. Op 11 november 2015 heeft Verzoeker gereageerd, welke reactie op 12 november 2015 door het LOWI aan het Bestuur en aan Belanghebbenden is gezonden.

Op 9 december 2015 hebben, conform artikel 7 van de Werkwijze LOWI, ter verkrijging van nadere informatie over de gang van zaken, informatieve gesprekken plaatsgevonden met de twee andere coauteurs van het artikel, C en D. Namens het LOWI waren bij die gesprekken aanwezig prof. dr. J.W.M. van der Meer en prof. dr. J. Reedijk en voorts mr. dr. E. G. van Arkel (notulist) en mr. H.M.L. Frons (ambtelijk secretaris). Van de gesprekken zijn verslagen gemaakt, die voor commentaar aan partijen zijn gezonden. Verzoeker en Belanghebbenden hebben inhoudelijk gereageerd op deze verslagen, en op elkaars reacties.

Naar aanleiding van Verzoekers reactie op de verslagen van de informatieve gesprekken, welke reactie mede bestond uit het aandragen van nadere informatie in de vorm van onder meer een usb-stick, heeft het LOWI ook met Verzoeker een informatief gesprek gehouden voor een toelichting op deze nadere informatie. Dit gesprek vond plaats op 25 mei 2016. Namens het LOWI waren aanwezig prof. dr. J.W.M. van der Meer, prof. dr. J. Reedijk en voorts mr. dr. E. G. van Arkel (notulist) en mr. H.M.L. Frons (ambtelijk secretaris). Van het gesprek is een verslag gemaakt dat met de door Verzoeker overgelegde usb-stick voor commentaar aan partijen is gezonden. Het Bestuur en Belanghebbenden hebben schriftelijk gereageerd.

Vervolgens zijn partijen uitgenodigd voor een hoorzitting, op 27 juni 2016. Verzoeker was aanwezig, evenals B. Namens het Bestuur was aanwezig … . Namens het LOWI waren aanwezig prof. dr. J.W.M. van der Meer, prof. dr. J. Reedijk, prof. dr. L. Lechner en voorts mr. dr. E. G. van Arkel (notulist). Het verslag van de hoorzitting is aan dit advies gehecht.

3. Standpunten van partijen

3.1 Het standpunt van Verzoeker

Het standpunt van Verzoeker luidt, samengevat, als volgt.

Het advies van de CWI doet geen recht aan het rapport van deskundige 2. Nu het voor deskundige 2 evident was dat Verzoeker als coauteur had moeten worden genoemd en deskundige 1 zich niet heeft uitgesproken tegen een coauteurschap, maar ruimte zag voor een alternatieve oplossing, is de conclusie van de CWI dat beide deskundigen van oordeel zijn dat Verzoeker niet evident als coauteur diende te worden vermeld, onvoldoende feitelijk onderbouwd.

Verder heeft Verzoeker erop gewezen dat Belanghebbenden naast een rectificatie van de referentie aan het artikel 2013 opnieuw slechts een acknowledgement hebben aangeboden.

Op verzoek van het LOWI heeft Verzoeker nadere stukken overgelegd, te weten het artikel, zijn thesis en een document waaruit de door Verzoeker aangehaalde afspraken met Belanghebbenden over publicatie zouden moeten blijken. Dit document is het verslag van een gesprek dat in augustus 2013 heeft plaatsgevonden tussen Verzoeker en (onder meer) Belanghebbenden en dat de – hier niet aan de orde zijnde – herbeoordeling van Verzoekers masterproject betrof. In het verslag is vermeld dat Verzoeker door Belanghebbenden bij twee publicaties als coauteur wordt opgenomen.

Verzoeker heeft nader toegelicht dat ten tijde van dit gesprek één publicatie, gebaseerd op hoofdstuk 3 van zijn thesis, al was verschenen. Na het gesprek zou nog één artikel verschijnen, dat gebaseerd zou worden op hoofdstuk 5 van zijn thesis. Verzoeker heeft vastgesteld dat niet één maar twee artikelen zijn verschenen, gebaseerd op hoofdstuk 5 van de thesis. Verzoeker is bij slechts één van die twee artikelen genoemd als coauteur.

Op verzoek van het LOWI heeft Verzoeker nader onderbouwd waar de essentie van zijn thesis is terug te vinden in het artikel. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat ongeveer de helft van het artikel is gebaseerd op hoofdstuk 5 van zijn thesis. Verzoeker heeft gesteld dat hij heeft aangetoond dat … . Nieuw was de toevoeging van … . Dit idee van Verzoeker en de uitkomst zijn gebruikt door Belanghebbenden, zonder naar Verzoeker te verwijzen. Zij hebben later … toegevoegd. Dit vormt de andere helft van het artikel, waarop Verzoeker geen aanspraak maakt.

Ter verdere onderbouwing van zijn standpunt, heeft Verzoeker het artikel voorzien van arceringen en aantekeningen. In een bijgaande toelichting, bestaande uit 79 punten, heeft Verzoeker aangegeven waar in het artikel volgens hem sprake is van het gebruik van zijn experimenten en werk.

3.2 Het standpunt van het Bestuur

Het Bestuur heeft naar voren gebracht dat een schending van de wetenschappelijke integriteit zich zou voordoen indien volgens de in het vakgebied gebruikelijke regels evident sprake had moeten zijn van coauteurschap en Belanghebbenden desondanks Verzoekers bijdrage opzettelijk niet hebben erkend en hebben genegeerd.

Aangezien de twee geraadpleegde deskundigen niet tot een eensluidende conclusie kwamen, is het dus niet evident dat Verzoeker als coauteur had moeten worden genoemd. De zware kwalificatie schending van de wetenschappelijke integriteit is niet op zijn plaats. Wel is sprake van onzorgvuldigheid.

Deze kan worden rechtgezet door een rectificatie van het artikel op een wijze die recht doet aan de bijdrage van Verzoeker en door rectificatie van de onvolledige referentie aan het artikel 2013. Dit zal in samenspraak tussen Verzoeker en Belanghebbenden moeten gebeuren.

Het Bestuur is van mening dat de klacht zorgvuldig is behandeld. Indien het LOWI oordeelt dat de klacht aan een hernieuwde behandeling moet worden onderworpen, dan wacht het Bestuur de uitkomst van het onderzoek van het LOWI af.

3.3 Het standpunt van Belanghebbenden

Belanghebbenden hebben gezamenlijk verweer gevoerd en daarbij de gang van zaken in de vakgroep geschetst bij het doen van onderzoek door een student. Over het publicatiebeleid hebben zij naar voren gebracht dat (conform punt 11 van de regels van …) een persoon die een significante wetenschappelijke bijdrage heeft geleverd aan een onderzoek, coauteur wordt van het daaruit voortvloeiende artikel. De significante bijdragen moeten volgens Belanghebbenden op meerdere gebieden liggen: planning, uitvoering, interpretatie en schrijven/rapportage. Meestal wordt niet aan al deze aspecten voldaan.

Verzoekers werk bevat een aantal vernieuwende aspecten, waarbij hij op de onderdelen planning, uitvoering en interpretatie een significante bijdrage heeft geleverd. De invloed van … was met name interessant vanuit het oogpunt van … en dat heeft geresulteerd in twee artikelen waarin Verzoeker als coauteur is genoemd. Het gewraakte artikel is geen weergave van het werk van Verzoeker, maar is gebaseerd op drie andere vindingen. De claim van Verzoeker over de essentie van zijn werk is niet overeenkomstig het artikel: … .

Verder hebben Belanghebbenden aangevoerd dat de experimenten waarop het artikel is gebaseerd, zijn gedaan door D, wiens definitieve verslag is afgerond voordat Verzoeker de laatste versie van zijn verslag had afgerond.

Als reactie op de deskundigenberichten hebben Belanghebbenden gemeld dat deskundige 2 ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat D en Verzoeker samenwerkten. Verder hebben zij aangevoerd dat het artikel een geheel ander onderwerp betreft dan het werk van Verzoeker en dat de omstandigheid dat dezelfde … zijn gebruikt niet van seminaal belang is. Deze … bestonden al meer dan 20 jaar.

Belanghebbenden zelf vinden het aanbieden van een acknowledgement al ver gaan, nu het enkel gaat om het maken van … . Hoewel de deskundigen het niet passend vinden, is het in de vakgroep gebruikelijk om personen (met name technici) zo te bedanken. Dit is conform de regels van … . Belanghebbenden menen dat Verzoeker geen recht heeft op een coauteurschap, maar zijn wel bereid om te zoeken naar een passende oplossing.

Tot slot zijn Belanghebbenden ingegaan op de 79 punten in de nadere onderbouwing van Verzoeker.

3.4 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur en Belanghebbenden

Aan zijn laatste reactie d.d. 11 november 2015 naar aanleiding van de verweerschriften heeft Verzoeker twee nieuwe documenten toegevoegd, namelijk een brief van een student waarin deze zich beklaagt over de manier waarop hij door (onder meer) Belanghebbenden is behandeld en het verslag van de hoorzitting bij de CWI.

3.4.1 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur

Verzoeker heeft herhaald dat het Bestuur onvoldoende gemotiveerd heeft vastgesteld dat de deskundigen geen eensluidend oordeel hebben gegeven. Deskundige 1 heeft slechts, zonder de feiten even diepgaand te analyseren als deskundige 2 heeft gedaan, een voorstel met praktische oplossingen gedaan. Er kan geen twijfel over bestaan dat het artikel werk van Verzoeker weergeeft.

3.4.2 Reactie Verzoeker op het standpunt van Belanghebbenden

Verzoeker heeft aangevoerd dat er geen transparant publicatiebeleid was, maar dat er subjectief werd geoordeeld en het met name een kwestie van ‘gunnen’ was. Verzoeker is helemaal niet betrokken bij de totstandkoming van de twee artikelen waar hij wel als coauteur werd opgenomen. Belanghebbenden hebben geprobeerd het andere werk van Verzoeker te bagatelliseren. Verzoeker heeft niet alleen laten zien dat de betreffende combinatie … is, maar ook dat deze … . De combinatie van … was nieuw. Belanghebbenden hebben ten onrechte naar drie andere bevindingen verwezen.

Samengevat hebben Belanghebbenden het werk en de reactie van Verzoeker letterlijk gekopieerd, … en een wetenschappelijk artikel geschreven. Belanghebbenden suggereren ten onrechte dat Verzoeker werk van anderen heeft gebruikt. Verzoeker heeft alle informatie overgedragen aan C ten behoeve van een mogelijke patentaanvraag. Dat Verzoekers eindverslag lang op zich heeft laten wachten, doet aan die informatieoverdracht niets af. Tot slot twijfelt Verzoeker aan de welwillendheid van Belanghebbenden om tot een oplossing te komen.

Het tekortschietende aanbod van een acknowledgement is gedaan onder druk van derden en Belanghebbenden hebben aangegeven zich pas te buigen over de aanbeveling van het Bestuur na de definitieve afronding van de procedure.

3.5 Laatste reactie van het Bestuur en Belanghebbenden

Naar aanleiding van de laatste reactie van Verzoeker, zoals beschreven onder 3.4, hebben het Bestuur en Belanghebbenden eveneens de mogelijkheid gekregen om een laatste reactie te geven. Het Bestuur heeft op 25 februari 2016 laten weten geen inhoudelijke opmerkingen te hebben. Belanghebbenden hebben op 19 februari 2016 laten weten verder niets te willen toevoegen aan het dispuut.

3.6 Naar aanleiding van de informatieve gesprekken op 9 december 2015

Op 9 december 2015 heeft een afvaardiging van het LOWI gesproken met C en D, de twee auteurs van het artikel die door Verzoeker niet in zijn klacht zijn betrokken en die door de CWI ook niet zijn gehoord. Hieronder worden de reacties van partijen op de verslagen van deze gesprekken kort samengevat.

Reactie Bestuur op de informatieve gesprekken van 9 december 2015

Het Bestuur heeft op 6 januari 2016 laten weten geen aanleiding te zien om te reageren. Naar aanleiding van de hieronder weergegeven reactie van Verzoeker, heeft het Bestuur nog laten weten dat het (deels gaat) om een dispuut inzake intellectuele eigendom en dat sprake is van een herhaling van een discussie met een sterk welles-nietes-karakter.

Reactie Verzoeker op de informatieve gesprekken van 9 december 2015

Verzoeker heeft op 10 januari 2016 gereageerd en is onder meer ingegaan op de gang van zaken rond de beoordeling van zijn thesis. Verder heeft Verzoeker gesteld dat wordt geprobeerd de toegevoegde waarde van zijn vinding te reduceren. De bestaande literatuur beschrijft het gebruik van … voornamelijk als … en daarmee … . Verzoeker heeft het essentiële verschil ingezien tussen … in de bestaande literatuur en … en dit, met succes, getest. C heeft ten onrechte gesuggereerd dat er meerdere leads waren; men zat juist op dood spoor. Vervolgens heeft Verzoeker de nieuwe positieve effecten ook willen testen voor … en de uitkomst daarvan is onderwerp van de huidige discussie.

Het effect van … verschilt duidelijk van de resultaten beschreven in het tweede artikel waar hij wel coauteur is. Dit is nieuw voor deze combinatie … . Verzoeker heeft dit cruciale en bepalende experiment als eerste uitgevoerd en het resultaat aan C laten zien. De uitkomsten van dit experiment zijn niet terug te vinden in de eerste twee artikelen. Verzoeker heeft dit experiment aan het einde van zijn MSc-project uitgevoerd en had geen tijd meer om dit verder te ontwikkelen.

Verzoeker heeft ten behoeve van de patentaanvraag alle gegevens overgedragen aan C, die zonder de bijdrage van Verzoeker kenbaar te maken verder is gegaan met de optimalisatiestudie. Het is dus onjuist dat Verzoeker geen experimenten heeft uitgevoerd voor het artikel: Verzoeker heeft het essentiële bewijs geleverd met zijn experimenten in 2011, maanden voordat D zijn projectvoorstel kreeg aangereikt.

Tot slot heeft Verzoeker aangegeven dat het gewraakte artikel is gepubliceerd vóór de publicatie van het tweede artikel en dus slechts voortborduurt op het eerste artikel. In het tweede artikel wordt helemaal niet ingegaan op … . Het werk van Verzoeker wordt gebruikt zonder dat hij daarvoor erkenning krijgt. Het idee voor het artikel is van Verzoeker afkomstig, hij heeft door het uitvoeren van de initiële experimenten tenminste 5-10% van het praktische werk gedaan, en de uitwerking en literatuurstudie berusten deels op zijn thesis. Verzoeker heeft op 24 januari 2016 ter onderbouwing van zijn stelling aangeboden om zijn labjournaals te overleggen, alsmede een usb-stick met experimentele data.

Naar aanleiding van de onderstaande reactie van Belanghebbenden heeft Verzoeker op 10 februari 2016, samengevat, nog laten weten dat Belanghebbenden proberen om de geloofwaardigheid van Verzoeker ter discussie te stellen en herhaald dat in het artikel initiële resultaten en vindingen van Verzoeker zijn gebruikt, zonder hem daar de credits voor te geven.

Reactie Belanghebbenden op de informatieve gesprekken van 9 december 2015

Belanghebbenden hebben op 17 december 2015 aanvankelijk laten weten geen commentaar te hebben naar aanleiding van de informatieve gesprekken en op 26 januari 2016 naar aanleiding van de hierboven weergegeven reactie van Verzoeker van 10 januari 2016, samengevat, het volgende laten weten.

Het is niet integer om Verzoeker te vermelden als coauteur van het artikel omdat hij daaraan geen intellectuele bijdrage heeft geleverd, maar uitsluitend de (al bekende) … eerder heeft gemaakt. Verder zijn Belanghebbenden, anders dan Verzoeker, niet van mening dat Verzoeker een excellente student was en zijn de problemen met Verzoeker ontstaan nadat hij erop was gewezen dat in zijn verslag stukken tekst waren overgenomen uit het werk van een ander.

3.7 Naar aanleiding van het informatieve gesprek op 25 mei 2016 en de usb-stick

Verzoeker heeft nadere informatie aangedragen in de vorm van onder meer een usb-stick met data en eigen labaantekeningen. Naar aanleiding daarvan heeft het LOWI op 25 mei 2016 ook met Verzoeker een informatief gesprek gehouden, om deze nadere informatie toe te lichten. Partijen hebben ter hoorzitting kunnen reageren op het verslag van dit gesprek. Daaraan voorafgaand hebben Bestuur en Belanghebbenden schriftelijk kunnen reageren op de door het LOWI aan hen doorgezonden usb-stick van Verzoeker. Hieronder worden deze reacties kort samengevat.

Reactie Bestuur

Verzoeker heeft de usb-stick destijds ook aangeboden aan de CWI, maar deze heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt omdat de data alleen zouden kunnen aantonen dat Verzoeker het onderzoek heeft gedaan, hetgeen niet ter discussie staat, maar niet wat zijn bijdrage aan het artikel was. Het onderzoek van de CWI was gericht op de vraag of hoofdstuk 5 van de thesis van Verzoeker een zodanig toegevoegde waarde had voor het artikel dat dit een coauteurschap zou rechtvaardigen.

Nu de deskundigen niet tot een eensluidend antwoord zijn gekomen, heeft de CWI terecht geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat evident sprake had moeten zijn van een coauteurschap. Er is weliswaar sprake van onzorgvuldigheid door de bijdrage van Verzoeker niet herkenbaar te vermelden, maar deze heeft niet het karakter van schending van de wetenschappelijke integriteit.

Reactie Belanghebbenden

De usb-stick geeft geen inzicht in de momenten waarop de geclaimde intellectuele bijdragen door Verzoeker gedaan zouden zijn. Gelet op de verslagen van Verzoeker en D, is er geen bijdrage van Verzoeker aan het artikel. Belanghebbenden hebben de usb-stick en de labaantekeningen van Verzoeker niet eerder gezien. Deze labaantekeningen waren volgens het LOWI niet verhelderend en de usb-stick lost dat volgens Belanghebbenden ook niet op.

Om intellectuele bijdragen te kunnen afleiden, is een goed labjournaal nodig. Over het onderwerp van het dispuut was het eerst een verslag geschreven door D en hij heeft daar ook over mee gepubliceerd. Verzoeker heeft aan het artikel geen bijdrage geleverd die een coauteurschap rechtvaardigt.

4. Overwegingen van het LOWI

4.1 Algemeen

Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU).

Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.

Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum van wetenschappelijke tijdschriften, bij voorkeur in het tijdschrift waarin het bekritiseerde artikel is verschenen. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.

4.2 Toepasselijke regelingen

De klacht van Verzoeker is door het Bestuur beoordeeld onder toepassing van de Klachtenregeling Wetenschappelijke integriteit … (verder: Klachtenregeling) en de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2014).

4.3 Kern van het geschil, toetsingskader

Het geschil spitst zich toe op de vraag of de claim van Verzoeker, dat hij in het artikel had moeten worden genoemd als coauteur, terecht is en of Belanghebbenden, doordat dit is nagelaten, hebben gehandeld in strijd met artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

Artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening luidt: “Auteurschap wordt erkend. In het vakgebied gebruikelijke regels worden daarbij nageleefd.”

Zoals ook eerder (zie LOWI-advies 2013-06), stelt het LOWI voorop dat de omschrijving van de zorgvuldigheidseis in artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening summier is en dat de toelichting op de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening geen verdere uitwerking biedt. Dat betekent dat het Bestuur in eerste instantie en het LOWI vervolgens in tweede instantie een nadere invulling moet geven aan deze zorgvuldigheidseis.

Omdat de tekst van artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening ruimte biedt voor een uiteenlopende uitleg, houdt het LOWI in zijn advisering mede in het belang van de (rechts)eenheid en (rechts)zekerheid vast aan de bestendige lijn die in zijn eerdere adviezen is uiteengezet. Het LOWI zal ook de beoordeling van deze casus conform deze bestendige lijn doen.

De nadere invulling van de zorgvuldigheidseis uit artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening door het LOWI heeft concreet gestalte gekregen in onder meer de LOWI-adviezen 2011-02, 2011-03, 2011-04, 2013-02 en 2013-06. Hieronder volgt een korte weergave van de lijn die uit deze LOWI-adviezen valt af te leiden.

De LOWI-adviezen

Uit artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening vloeit volgens het LOWI voort (LOWI-advies 2013-06) dat bij wetenschappelijke publicaties eerlijk en fair de substantiële (wetenschappelijke) bijdragen van andere wetenschapsbeoefenaren, waaronder ook studenten, worden erkend en herkenbaar tot uitdrukking worden gebracht.

Ook in andere LOWI-adviezen (bijvoorbeeld de LOWI-adviezen 2011-02, 2011-03 en 2011-04) is neergelegd dat een coauteurschap aan de orde is, wanneer de andere wetenschapsbeoefenaar een wezenlijke (wetenschappelijke) bijdrage heeft geleverd aan de publicatie. Wanneer derhalve iemand een wezenlijke wetenschappelijke bijdrage heeft geleverd aan een publicatie, dan behoort hij (mits hij daarvoor toestemming verleent) in die publicatie als coauteur te worden genoemd.

Wanneer dat niet gebeurt, dan wordt dit in beginsel gekwalificeerd als een schending van wetenschappelijke integriteit (LOWI-advies 2013-06).

Wanneer iemand wel een bijdrage, maar geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de publicatie, wordt het niet-noemen van die persoon in beginsel als (verwijtbaar) onzorgvuldig gekwalificeerd (LOWI-advies 2011-04).

Met het leveren van een wezenlijke bijdrage aan een publicatie wordt niet alleen gedoeld op het leveren van een bijdrage door het schrijven van tekstdelen, maar ook op het concipiëren en ontwerpen van een onderzoeksproject, het delen en interpreteren van onderzoeksresultaten of onderzoeksgegevens en het vertalen daarvan in figuren en tabellen, het doen en uitwerken van experimenten, dan wel het kritisch herzien van tekstdelen en zo bij te dragen aan hun interpretatie. Het gaat, kort gezegd, om het verrichten van substantiële wetenschappelijke inspanningen ten behoeve van de totstandkoming van een publicatie.

Terzijde wordt opgemerkt dat wanneer vooraf (schriftelijke) afspraken zijn gemaakt dat een bepaalde bijdrage aan een onderzoek recht geeft op een coauteurschap, die afspraken moeten worden nageleefd. Van dergelijke afspraken is in deze zaak overigens niet gebleken. Het verslag van het gesprek dat in augustus 2013 heeft plaatsgevonden tussen Verzoeker en (onder meer) Belanghebbenden, biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.

Volgens de bestendige lijn uit de LOWI-adviezen is in casu dus van belang of Verzoeker door het verrichten van wetenschappelijke inspanningen een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van het artikel.

Het CWI-advies, cumulatieve criteria

De CWI heeft in de klachtprocedure twee cumulatieve criteria geformuleerd: hadden de bevindingen in de thesis van Verzoeker een zodanig toegevoegde waarde voor het artikel dat het, met toepassing van de in het vakgebied gebruikelijke regels, evident (1) is dat Verzoeker als coauteur had moeten worden aangemerkt en hebben Belanghebbenden desondanks deze bijdrage opzettelijk genegeerd (2)?

De CWI heeft geconcludeerd dat al aan het eerste criterium niet werd voldaan en daarvoor redengevend geacht dat deskundigen 1 en 2 niet eensluidend hebben geadviseerd.

Omwille van de eerdergenoemde (rechts)eenheid en (rechts)zekerheid zal het LOWI bij zijn beoordeling van de zaak toepassing geven aan de bestendige LOWI-lijn inzake de erkenning van coauteurschap en zal het LOWI niet de criteria van de CWI hanteren.

Daarnaast wordt opgemerkt dat de criteria van de CWI meer stringent én cumulatief zijn en dat toepassing van deze criteria dus eerder in de weg kan staan aan de erkenning van andermans wezenlijke bijdrage aan een publicatie, dan toepassing van de bestendige lijn van het LOWI. Dit roept de vraag op of toepassing van de criteria van de CWI voldoende recht doet aan de zorgvuldigheidseis uit artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

4.4 Vaststelling van de feiten

Voordat kan worden gekwalificeerd wat het belang was van de gestelde wetenschappelijke inspanningen van Verzoeker, moet eerst worden vastgesteld of deze inspanningen wel zijn verricht en waaruit ze dan precies hebben bestaan. Voor een zorgvuldige inhoudelijke beoordeling van deze zaak is derhalve de feitenvaststelling van belang.

Feitenvaststelling algemeen: rol CWI en Bestuur en rol LOWI

Het uitgangspunt is dat de feitenvaststelling wordt gedaan tijdens de klachtprocedure. Het Bestuur is het bevoegde orgaan om een besluit te nemen over een klacht inzake een (vermoede) schending van de wetenschappelijke integriteit, begaan door een medewerker van de universiteit.

Voor een zorgvuldige voorbereiding van dit besluit, is nodig dat het Bestuur de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen vergaart en dat anderzijds Klager de gegevens en bescheiden verschaft die voor dit besluit nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De verantwoordelijkheid voor de feitenvaststelling ligt dan ook primair bij deze partijen, namelijk het Bestuur en de Klager.

In de praktijk gebeurt de voorbereiding van het besluit van het Bestuur door de CWI, die advies uitbrengt aan het Bestuur over de gegrondheid van de klacht over de medewerker van de universiteit. Ten behoeve van dit advies doet de CWI onderzoek. Dit onderzoek kan mede inhouden een onderzoek naar feiten en gedragingen.

Aan de CWI staan op grond van de Klachtenregeling verschillende onderzoeksbevoegdheden ter beschikking, zoals de bevoegdheid om informatie in te winnen bij alle werknemers en organen van de universiteit en het verlangen van inzage in alle documentatie en correspondentie die de CWI voor de beoordeling van de klacht van belang acht. De vergaring en vaststelling van de feiten die relevant zijn voor de besluitvorming door het Bestuur, vindt derhalve primair plaats tijdens het onderzoek door de CWI.

Het Bestuur dient zich er vervolgens van te vergewissen dat het onderzoek door de CWI naar de relevante feiten en gedragingen op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

Het LOWI is niet betrokken bij deze besluitvorming, maar kan mogelijk achteraf worden gevraagd om advies over het besluit uit te brengen. Dat gebeurt alleen indien de oorspronkelijke Klager of oorspronkelijke Beklaagde zich niet kan verenigen met het besluit van het Bestuur.

Het Bestuur waaraan advies wordt uitgebracht, stelt het LOWI de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van zijn taak. De rol van het LOWI bij de feitenvaststelling zelf is dan ook beperkt: in beginsel moet het LOWI erop (kunnen) vertrouwen dat het vergaren en vaststellen van de relevante feiten zorgvuldig is gebeurd en dat de feiten ook volledig zijn.

Bij de behandeling van het onderhavige verzoek door het LOWI is gebleken dat de feitenvaststelling niet volledig is geweest. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

Feitenvaststelling in de klachtprocedure: onderzoek door de CWI

Verzoeker heeft uitgebreid uiteengezet waarom hij had moeten worden genoemd als coauteur en Belanghebbenden hebben dit uitgebreid weersproken. Om die verschillende standpunten inhoudelijk te kunnen beoordelen, is nodig om te beschikken over voldoende informatie over de feitelijke gang van zaken binnen de vakgroep: wie deed wat? Dat geldt vooral, omdat Verzoeker heeft gesteld dat hij het initiële experiment, dat ten grondslag lag aan het artikel, heeft verricht en dat hij zijn bevindingen vervolgens beschikbaar heeft gesteld aan C, de promovendus die hem dagelijks heeft begeleid.

Voor een beoordeling van deze zaak kan dan ook niet worden volstaan met het beantwoorden van de vraag in hoeverre de thesis van Verzoeker heeft bijgedragen aan het artikel. Er moet ook worden vastgesteld of Verzoeker het door hem gestelde initiële experiment heeft verricht. Het in het geding gebrachte artikel zou immers niet (alleen) voortbouwen op een eerder artikel maar (ook) een nieuwe vinding behandelen, namelijk … uit het experiment van Verzoeker. Belanghebbenden hebben echter aangevoerd dat de experimenten ten behoeve van het artikel zijn gedaan door D.

Verzoeker heeft zijn bovengenoemde stelling al ingenomen tijdens de klachtprocedure en heeft de aan het LOWI overgelegde usb-stick, waaruit zou blijken dat deze … zich voordeed in een experiment van Verzoeker, destijds ook aan de CWI aangeboden. De CWI heeft echter de data op de usb-stick niet onderzocht. Dit is naar het oordeel van het LOWI ten onrechte achterwege gelaten.

De klacht van Verzoeker betrof immers een priority claim en daarvoor geldt in het algemeen dat moet worden terug gegaan naar ruwe data. Deze kunnen immers uitsluitsel geven over de vraag of die priority claim al dan niet terecht is, en of er al dan niet sprake is van denied authorship. Daarnaast is ook het volgende van belang.

Hoewel Verzoeker zijn klacht alleen op Belanghebbenden heeft gericht, waren er twee andere auteurs betrokken bij de totstandkoming van het artikel, te weten C (destijds promovendus) en D (destijds student). C was de eerste auteur van het gewraakte artikel, hetgeen voor de CWI aanleiding had moeten zijn om hem te horen, mede omdat Verzoeker stelde dat C beschikte over de gegevens uit het experiment van Verzoeker. C was weliswaar geen Beklaagde, maar wel een direct betrokkene bij de gedraging waarover werd geklaagd, zodat artikel 4, onder d sub 7 van de Klachtenregeling de CWI de ruimte bood om ook hem te horen.

Daar komt bij dat, zoals ook uit de informatieve gesprekken en uit de hoorzitting bij het LOWI is gebleken, Belanghebbenden de dagelijkse gang van zaken binnen de vakgroep meer op afstand volgden. Ook hierom had het in de rede gelegen wanneer de CWI ten minste C had gehoord. Deze functioneerde als dagelijkse begeleider van Verzoeker en daarna als dagelijkse begeleider van D. Eventueel had ook D bij de behandeling van de klacht van Verzoeker kunnen worden betrokken, omdat hij als student onder begeleiding van C de experimenten uitvoerde, waarvan Belanghebbenden stellen dat juist deze ten grondslag liggen aan het artikel.

Feitenvaststelling in de klachtprocedure: conclusie

Door niet de door Verzoeker aangeboden usb-stick bij het onderzoek te betrekken en door niet tenminste ook C te horen, is de feitenvaststelling door de CWI naar het oordeel van het LOWI onvolledig geweest. Dat geldt overigens ook als men zou uitgaan van de toepassing van de cumulatieve criteria van de CWI inzake de erkenning van coauteurschap.

Met het oog op de voortgang van de zaak en onder toepassing van artikel 8.3 van het Reglement LOWI, heeft het LOWI zelf nader feitenonderzoek gedaan door C en D uit te nodigen voor informatieve gesprekken en door de usb-stick zelf te onderzoeken. Hieronder worden de bevindingen uit dit onderzoek kort uiteengezet.

Feitenvaststelling door het LOWI

Op basis van het dossier, de informatieve gesprekken met C en D, de usb-stick van Verzoeker en de hoorzitting met alle partijen, komt het LOWI tot de volgende feitenvaststelling.

Verzoeker heeft geen bijdrage geleverd aan het artikel door ten behoeve daarvan tekstdelen te schrijven. Dit is gebeurd door C en diens concept is van commentaar voorzien door de leden van de staf, met name Belanghebbenden. Verder is het merendeel van de experimenten ten behoeve van het artikel uitgevoerd door D. Dit gebeurde onder supervisie van C, die het BSc-onderzoeksproject heeft ontworpen. Het projectvoorstel van D dateert van 23 april 2012.

Verzoeker stelt echter dat hij het initiële experiment, dat vooraf ging aan de experimenten van D en daardoor ten grondslag heeft gelegen aan een deel van het artikel, heeft bedacht en uitgevoerd en dat C van (de uitkomst van) dit experiment op de hoogte was. Het LOWI kan Verzoeker hierin volgen.

Uit de gegevens op de usb-stick van Verzoeker blijkt immers dat hij op 4 november 2011 een experiment met … heeft uitgevoerd. Uit de gegevens op de usb-stick blijkt verder dat die combinatie heeft geleid tot … . Verzoekers stelling dat hij C op diezelfde dag heeft betrokken bij zijn experiment, om hem te helpen …, is gelet op de omstandigheid dat C de dagelijkse begeleider van Verzoeker was, aannemelijk.

Overigens wordt ook in de thesis van Verzoeker kort gewezen op deze combinatie …, waarbij wordt aangetekend dat verdere studie nodig zou zijn.

Dat betekent dat het experiment dat Verzoeker in november 2011 uitvoerde inderdaad vooraf ging aan de experimenten die door D in 2012 zijn uitgevoerd. Aan de omstandigheid dat deze latere experimenten onder … zijn gedaan dan het experiment van Verzoeker, kent het LOWI geen betekenis toe, aangezien die … volgens deskundige 2 voor de hand liggen, gelet op de … die door Verzoeker … werd waargenomen.

Feitenvaststelling door het LOWI: conclusie

De bijdrage van Verzoeker aan het artikel bestaat uit het bedenken en plannen en het uitvoeren van een eerste proef, die als basis voor het verdere werk heeft gediend. De vervolgvraag is of deze bijdrage van Verzoeker ook een wezenlijke bijdrage aan het artikel is.

4.5 Wezenlijke bijdrage?

Voor de vraag in hoeverre de bijdrage van Verzoeker aan het artikel ook als wezenlijk moet worden aangemerkt, acht het LOWI met name het uitgebreide en goed onderbouwde advies van deskundige 2 van belang.

Vooropgesteld wordt dat het niet zo is dat het artikel hoofdzakelijk gaat over de toepassing van … en dat deskundige 2 er ook op heeft gewezen dat de bijdrage van Verzoeker in kwantitatieve zin klein zal zijn geweest. Toch is het LOWI mét deskundige 2 van oordeel dat Verzoeker als coauteur had moeten worden opgevoerd. Deskundige 2 heeft gemotiveerd uiteengezet dat de vinding van Verzoeker, inhoudende dat …, van seminaal belang is voor het uiteindelijke artikel.

Volgens deskundige 2 beschrijft het artikel weliswaar in veel groter detail de rol van …, maar zijn de observaties in het artikel geheel in overeenstemming met de eerste voorlopige observaties van Verzoeker. Deskundige 2 acht het dan ook goed verdedigbaar dat de als voorlopig gekenschetste eerste resultaten van Verzoeker een initiërende en beslissende invloed hebben gehad op de vervolgstudie en is van mening dat de resultaten in het artikel primair als optimalisatiestudie van de eerste vinding van Verzoeker kunnen worden gekenschetst.

Het LOWI volgt deskundige 2 in zijn oordeel. Dit betekent dat (de vinding uit) het experiment van Verzoeker moet worden gekwalificeerd als een wezenlijke bijdrage aan het artikel.

In de laatste alinea van de introductie van het artikel is in overeenstemming hiermee opgemerkt: “…”. Hiermee geven de auteurs er immers blijk van dat het volgens hen om een opmerkelijke vinding gaat, die nog niet eerder in de literatuur is beschreven. Daarmee hebben Belanghebbenden in wezen zelf al aangeduid dat deze vinding een wezenlijke bijdrage aan het artikel vormt.

Conclusie

De vinding is nieuw en is, zoals uit de usb-stick blijkt, in eerste instantie al aan het licht gekomen door een experiment van Verzoeker in 2011. Ook in het gewraakte artikel presenteren de auteurs de vinding als nieuw. Deskundige 2 acht de vinding van seminaal belang voor het artikel en van een beslissend initiërende invloed op de vervolgstudie, die tot het bewuste artikel heeft geleid. Dat betekent dat Verzoeker een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het artikel. Dat D het experiment later verder heeft uitgewerkt met vervolgstudies, onder meer door met … te werken, doet hieraan niet af.

Volgens de vaste lijn uit de eerdere LOWI-adviezen, had Verzoeker dan ook moeten worden opgenomen als coauteur. Het eerder aangeboden acknowledgement is niet voldoende.

Onder verwijzing naar LOWI-advies 2013-06, wordt de stelling van Verzoeker dat tevens sprake is van plagiaat, niet nader besproken. Het niet-erkennen van een coauteurschap is weliswaar verwant aan plagiaat, maar dient ervan te worden onderscheiden. In casu gaat het om onderzoek dat in teamverband is verricht, maar waarbij de initiële bijdrage aan dat onderzoek door Verzoeker niet is vermeld. Dat is meer een kwestie van denied authorship dan van plagiaat.

4.6 Schending wetenschappelijke integriteit?

Nu het LOWI van oordeel is dat Verzoeker in het artikel ten onrechte niet is genoemd als coauteur, rest de vraag of dit tevens moet leiden tot de conclusie dat Belanghebbenden de wetenschappelijke integriteit hebben geschonden. Voor de beantwoording van die vraag is allereerst van belang dat Belanghebbenden niet de eerste versie van het artikel hebben geschreven en niet zelf de auteurs of auteursvolgorde bij het artikel hebben voorgesteld. Verder is het volgende van belang.

Artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is dwingend geformuleerd: auteurschap wordt erkend. Om bij een gezamenlijke publicatie te kunnen voldoen aan deze eis, is het nodig om te weten wie welke (al dan niet wezenlijke) bijdrage heeft geleverd aan deze publicatie. Dat is niet alleen de verantwoordelijkheid van de eerste auteur, maar een gedeelde verantwoordelijkheid van alle auteurs.

Gebleken is dat Belanghebbenden de dagelijkse gang van zaken binnen de vakgroep en de totstandkoming van wetenschappelijke artikelen veelal op afstand volgden en dat zij – zoals ook tijdens de hoorzitting bij het LOWI naar voren is gekomen – bijvoorbeeld niet in kennis waren gesteld over het moment waarop (aan Verzoeker) … bleek.

Belanghebbenden hebben de keuze van de auteurs en de volgorde van deze auteurs, zoals voorgesteld door C, te gemakkelijk en zonder meer overgenomen. In dat opzicht zijn Belanghebbenden tekort geschoten, en hun hoedanigheid als leidinggevenden en als senior-coauteurs van het artikel maakt dat dit voor hun risico moet komen.

Nu Belanghebbenden de totstandkoming van het artikel kennelijk onvoldoende hebben gecontroleerd en Verzoeker in het geheel niet is genoemd, terwijl een coauteurschap in de rede lag, hebben Belanghebbenden verwijtbaar onzorgvuldig gehandeld. Voor het oordeel dat zij door deze nalatigheid tevens de wetenschappelijke integriteit hebben geschonden, is echter onvoldoende grond.

5. Oordeel en advies van het LOWI

Het LOWI is van oordeel dat Verzoeker met zijn initiële experiment een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het bewuste artikel en ten onrechte niet is genoemd als coauteur. Er is dan ook niet voldaan aan de verplichting die volgt uit artikel 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening om bij wetenschappelijke publicaties eerlijk en fair de wezenlijke (wetenschappelijke) bijdragen van andere wetenschapsbeoefenaren, waaronder ook studenten, te erkennen en herkenbaar tot uitdrukking te brengen. Belanghebbenden hebben door de totstandkoming van het artikel onvoldoende te controleren verwijtbaar onzorgvuldig gehandeld.

Het LOWI adviseert het Bestuur om het definitieve besluit aan te passen overeenkomstig bovenvermeld oordeel. Het LOWI adviseert het Bestuur tevens om het niet aan onderling overleg tussen betrokkenen over te laten hoe een en ander wordt rechtgezet, maar Belanghebbenden expliciet te verzoeken om te zorgen voor een rectificatie van het artikel door Verzoeker alsnog als coauteur op te nemen en daarnaast, zoals al in het voorlopig besluit staat verwoord, voor correctie van de onvolledige referentie aan het artikel 2013 te zorgen.

Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter

mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris