Categorieën
Advies

Advies 2016-08

Advies van het LOWI van 14 juli 2016 ten aanzien van het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 14 maart 2016 betreffende het voorlopige besluit van het … Bestuur van …, inzake een klacht van 25 juli 2015 wegens vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … .

1. Het verzoek

Op 14 maart 2016 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om middels een advies aan het … Bestuur van … (verder: het Bestuur) een herbeoordeling te geven van het voorlopige besluit van het Bestuur van 3 maart 2016 (verder: besluit). Het Bestuur is tot dit besluit gekomen naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij het Bestuur op 25 juli 2015 (verder: klacht).

De klacht

De klacht betreft een brief aan … over …, gepubliceerd in NRC van … en online (verder: open brief). In de open brief wordt … opgeroepen om af te zien van …, omdat de ondertekenaars menen dat er geen garantie is dat … . De open brief is ondertekend door … personen, waaronder de Algemeen directeur van A en de Algemeen directeur van B (verder: B).

De klacht is gericht tot … (verder: Belanghebbende). Belanghebbende is een van de ondertekenaars van de open brief. Volgens Verzoeker heeft Belanghebbende het initiatief voor de open brief genomen.

In de klacht heeft Verzoeker aangevoerd dat in de open brief bewust verkeerde informatie wordt gegeven. Verzoeker is ingegaan op verschillende onderdelen van de open brief en heeft uiteengezet waarom deze naar zijn mening onjuist zijn. De klacht bevat een uitgebreide analyse van de open brief en een gedetailleerde uitleg van Verzoekers standpunt. In de eindnoten bij de klacht heeft Verzoeker nog een extra toelichting gegeven.

Het standpunt van Verzoeker is dat de berichtgeving over … eenzijdig is en dat dit ook geldt voor de open brief. Als wetenschappers zich als vertegenwoordigers van hun professie in de media uitlaten hebben zij de verantwoordelijkheid om het publiek correct en volledig te informeren. Correspondentie met Belanghebbende heeft niet geleid tot correctie en Belanghebbende wilde volgens Verzoeker niet meewerken aan een toetsing van de wetenschappelijke integriteit.

Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de open brief niet aan de wetenschappelijke vereisten voldoet en de volgende klachtonderdelen aangevoerd. Het waarheidsgehalte van de gebruikte informatie is niet gecontroleerd, contra-indicaties zijn weggelaten, er is sprake van belangenverstrengeling, de open brief is suggestief en tendentieus en Belanghebbende wil niet inhoudelijk reageren.

Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit

Op 3 februari 2016 heeft de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van … (verder: CWI) advies uitgebracht over de klacht.

Op verzoek van de CWI heeft Belanghebbende op 20 oktober 2015 uiteengezet vanuit welk kader de open brief tot stand is gekomen en in welke hoedanigheid hij de open brief heeft ondertekend. Vervolgens heeft de CWI de klacht ontvankelijk geacht. Op 9 december 2015 heeft Belanghebbende een verweerschrift ingediend en Verzoeker en Belanghebbende zijn op 16 december 2015 in elkaars aanwezigheid gehoord.

De CWI heeft overwogen dat Belanghebbende hoogleraar is, dat de inhoud van de open brief sterk is gerelateerd aan het onderwerp waarvoor Belanghebbende als hoogleraar is aangesteld en dat Belanghebbende zich als wetenschapper heeft gepresenteerd. Volgens de CWI was Belanghebbende daarom gehouden aan de regels met betrekking tot wetenschappelijke integriteit.

Naar aanleiding van de inhoudelijke standpunten van Verzoeker en Belanghebbende omtrent de juistheid van de inhoud van de open brief heeft de CWI, samengevat, als volgt overwogen.

De situatie …, waaronder …, is de afgelopen jaren aan wisselingen onderhevig geweest. De CWI is daarom bij de beoordeling van de klacht uitgegaan van de informatie die bekend was op het moment van de open brief.

De CWI heeft geconstateerd dat in de open brief twee thema’s te herkennen zijn, te weten … en … en heeft verder geconstateerd dat de kwestie zich toespitst op twee passages uit de open brief.

Ten aanzien van het eerste thema heeft de CWI overwogen dat, los van de vraag of sprake is van een wetenschappelijke interpretatie, Belanghebbende overtuigend heeft onderbouwd waarom hij van mening is dat … op het moment van de open brief onvoldoende waarborgen bood voor … . Dat in de open brief niet is verwezen naar de wetenschappelijke bronnen waarmee Belanghebbende dit standpunt in de klachtenprocedure heeft onderbouwd, is verschoonbaar, aangezien in een dergelijke publicatie geen ruimte is voor een uitgebreid notenapparaat en dit ook niet van de opstellers kan worden gevraagd.

Ten aanzien van het tweede thema heeft de CWI overwogen dat bij een strikte lezing van de open brief de suggestie wordt gewekt dat er … . Verzoeker heeft terecht betoogd dat de suggestie wordt gewekt dat … . Dat zou tot de gedachte zou kunnen leiden dat de ondertekenaars ontkennen dat … .

Het onderscheid tussen de vraag of … mogelijk was, en de vraag of … moesten worden aangemerkt, had in de open brief beter moeten worden omschreven. Hetzelfde geldt voor de ware bedoeling van de ondertekenaars. In die zin is er sprake van onzorgvuldigheid, maar zonder dat er sprake is van een inbreuk op de wetenschappelijke integriteit.

Belanghebbende heeft met de kennis van toen stelling willen nemen tegen … en Verzoeker heeft gemotiveerd aangegeven waarom hij het niet eens is met deze oproep. De controverse bevindt zich meer op het vlak van mening en stellingname in een … context, dan op het vlak van wetenschapsbeoefening met alle nuances die daarbij horen. Het is niet gebleken dat Belanghebbende verkeerd gebruik heeft gemaakt van methoden of empirische resultaten verkeerd heeft geïnterpreteerd. Daarmee heeft Belanghebbende zich gedragen conform de normen van wetenschappelijke integriteit.

Over de procedure en een (klacht)brief daarover van 17 december 2015 van Verzoeker, heeft de CWI als volgt overwogen. Verzoeker heeft tot de dag voor de hoorzitting een grote hoeveelheid stukken in het geding gebracht. Een deel was slechts zijdelings te herleiden tot de klacht, een ander deel bevatte informatie die pas na de open brief bekend was geworden. Deze informatie is door de CWI terzijde gelaten. Hetzelfde geldt voor een deel van de informatie die Verzoeker aan de CWI heeft gezonden ter verdere onderbouwing van zijn 25 pagina’s tellende klacht. Verzoeker heeft de gelegenheid gekregen om de inhoud van deze stukken ter hoorzitting toe te lichten en Belanghebbende kon hierop reageren. Daarmee is de procedure zorgvuldig verlopen.

De CWI heeft geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren.

Het besluit

In het besluit heeft het Bestuur conform dit advies van de CWI de klacht ongegrond verklaard.

Het verzoek

Verzoeker is het niet eens met het besluit van het Bestuur en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Onder 3 wordt het standpunt van Verzoeker samengevat weergegeven.

2. De procedure

Op 18 april 2016 is Verzoeker en op 19 april 2016 zijn het Bestuur en Belanghebbende ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI in zijn vergadering van 6 april 2016 heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen.

In zijn verzoek heeft Verzoeker aangegeven dat de onderhavige zaak verwant is aan een zaak bij een andere universiteit, waarover Verzoeker eerder al een verzoek had ingediend bij het LOWI en welk verzoek reeds in behandeling was genomen door het LOWI. Verzoeker heeft opgemerkt dat hij graag had gezien dat deze twee zaken door de twee betrokken universiteiten samen waren behandeld, maar dat dit in de praktijk niet mogelijk bleek. Verzoeker heeft het LOWI gevraagd of er een mogelijkheid bestaat dat het LOWI de zaken in samenhang beoordeelt.

Het LOWI heeft met Verzoeker geconstateerd dat de twee zaken aan elkaar verwant zijn – beide verzoeken van Verzoeker en daaraan voorafgaande klachten betreffen dezelfde open brief – en heeft daarom besloten om de beraadslaging over en de beoordeling van de beide verzoeken zoveel mogelijk in onderlinge samenhang te doen. Wel zijn de twee procedures formeel van elkaar gescheiden gebleven. De reden daarvoor is dat het gaat om twee uiteenlopende besluiten van twee verschillende Besturen met twee verschillende Belanghebbenden, zodat het LOWI (na de gelijktijdige beraadslaging over beide zaken) uiteindelijk ook twee adviezen dient uit te brengen.

Verzoeker en het Bestuur en Belanghebbende zijn hiervan op respectievelijk 18 en 19 april 2016 op de hoogte gebracht. Het Bestuur en de Belanghebbende bij het verwante verzoek zijn eveneens geïnformeerd. Daarna is de beoordeling en advisering in het verwante, eerder ingediende verzoek aangehouden totdat het onderhavige verzoek zich in hetzelfde stadium van de procedure bevond, teneinde de adviezen naar aanleiding van beide verzoeken gelijktijdig uit te brengen.

Het Bestuur en Belanghebbende zijn in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 17 mei 2016 een verweerschrift in te dienen. Het Bestuur en Belanghebbende hebben een gezamenlijk verweerschrift ingediend op 17 mei 2016.

Het LOWI heeft het verweerschrift van het Bestuur en Belanghebbende op 24 mei 2016 aan Verzoeker gezonden. Op 26 mei 2016 heeft Verzoeker gereageerd. Dit stuk van Verzoeker is op 26 mei 2016 door het LOWI aan het Bestuur en aan Belanghebbende gezonden. Zij hebben op 9 juni 2016 gereageerd.

Het LOWI heeft besloten de zaak op de stukken af te doen.

3. Standpunten van partijen

3.1 Het standpunt van Verzoeker

Verzoeker heeft procedurele en inhoudelijke gronden aangevoerd. Verzoekers standpunt zoals verwoord in het verzoekschrift luidt, samengevat, als volgt.

Inhoudelijke gronden

De CWI heeft de enige controleerbare bron van Belanghebbende beoordeeld als overtuigende onderbouwing, terwijl deze bron de informatie van Belanghebbende juist weerlegt. De suggesties van Belanghebbende zijn niet gecontroleerd in de documentatie en in de overwegingen staat vooral de subjectieve geloofwaardigheid van de intenties van Belanghebbende centraal. Het onderwerp van de klacht en de feitelijke onderbouwing in het klaagschrift zijn daardoor buiten beeld geraakt.

De CWI heeft de klacht onjuist geherinterpreteerd en ook de open brief anders uitgelegd. De CWI wil met kunstgrepen een onhoudbare conclusie reanimeren. De open brief zou zijn geïnspireerd door de kennis van dat moment. Verzoeker heeft die kennis beschreven en Belanghebbende wist of had kunnen weten dat de open brief een verkeerde voorstelling van zaken gaf, net als de CWI.

Het is onduidelijk welke andere wetenschappelijke bronnen de CWI heeft bedoeld. De CWI is ook niet ingegaan op de in de klacht opgesomde verkeerd gebruikte methoden.

Het grootste deel van de klacht is niet behandeld. Twee stellingen die wel aan de orde zijn geweest, zijn niet beoordeeld aan de hand van de criteria uit het klachtreglement. De klacht gaat niet over (…) meningen, maar over gebrek aan integriteit in de verspreiding van wetenschappelijke kennis.

Procedurele gronden

Er is een minimale procedure uitgevoerd en er is geen inhoudelijk onderzoek naar de feiten gedaan. De CWI heeft de zaak hoofdzakelijk beoordeeld op basis van indrukken tijdens de hoorzitting, en niet op basis van informatie uit het klaagschrift.

Het werd Verzoeker niet toegestaan om een schriftelijke reactie op het verweerschrift te geven, zodat de hoorzitting grotendeels is besteed aan het bespreken van de ruis in het verweer en er geen tijd meer was voor een diepgaande bespreking van de klacht.

Onwaarheden in het verweer zijn door Verzoeker aangetoond met bewijsstukken, zoals correspondentie en publicaties, die de CWI echter heeft gekwalificeerd als slechts zijdelings te herleiden tot de geuite klacht. De bewijsstukken zijn niet beoordeeld.

De procedure is niet binnen de voorgeschreven termijn van 12 weken afgerond, maar heeft 28 weken geduurd plus 4 weken voor het besluit van het Bestuur.

Conclusie Verzoeker

De CWI was niet bereid om de stukken te lezen en heeft, na de zaak maanden voor zich uit te hebben geschoven, het verplichte minimum gedaan. Dit is onvoldoende. Het advies van de CWI biedt geen inhoudelijke onderbouwing voor het besluit. Het LOWI wordt verzocht de zaak opnieuw te beoordelen.

Als bijlagen bij zijn verzoek heeft Verzoeker onder meer zijn oorspronkelijke klacht toegevoegd en pagina’s 352 en 354 uit … .

Eerste aanvulling op het verzoekschrift

In aanvulling op zijn verzoekschrift heeft Verzoeker het LOWI op 15 maart 2016 een (klacht)brief d.d. 17 december 2015 toegezonden. Met deze brief heeft Verzoeker geprotesteerd tegen de gang van zaken tijdens de hoorzitting van 16 december 2015. Verzoeker heeft in deze brief, samengevat, het volgende aangevoerd.

Omdat de CWI niet heeft toegestaan dat Verzoeker met schriftelijke bewijsstukken reageerde op het verweerschrift van Belanghebbende, is de klachtbehandeling volgens Verzoeker inhoudelijk ernstig belemmerd. De gelegenheid die Verzoeker kreeg om ter zitting te reageren op het verweerschrift is volgens hem om een aantal redenen onvoldoende. De discussie over de onjuistheden in het verweerschrift heeft onvoldoende ruimte overgelaten voor een fatsoenlijke toelichting op de klacht, zodat essentiële onderdelen van de klacht niet of zijdelings aan de orde zijn geweest.

Verder hebben de onjuistheden in het verweerschrift het karakter gekregen van het woord van de een tegen het woord van de ander, terwijl er documentatie beschikbaar is die de feiten vaststelt.

Tot slot heeft de CWI er geen rekening mee gehouden dat een leugen meer gewicht krijgt dan de waarheid als hij vaker wordt gehoord, en de kans op dit effect zou minimaal zijn geweest als de onwaarheden vóór de zitting met bewijsstukken uit de weg waren geruimd. Verzoeker heeft ter zitting geprotesteerd tegen de gang van zaken en stelt zich op het standpunt dat het beginsel van hoor en wederhoor niet mag worden gecompromitteerd.

Tweede aanvulling op verzoekschrift

De hierboven beschreven brief van 17 december 2015 heeft Verzoeker nogmaals aan het LOWI doen toekomen op 20 maart 2016, alsmede twee pagina’s uit een deskundigenrapport van … die Verzoeker eerder ook aan de CWI heeft overgelegd.

In een begeleidend schrijven heeft Verzoeker aandacht gevraagd voor zijn visie op het beginsel van hoor en wederhoor. Verzoeker heeft daarbij onder meer het volgende naar voren gebracht. Volgens de Memorie van Toelichting bij artikel 9:10 van de Awb dient het beginsel van hoor en wederhoor de waarheidsvinding. Verder zijn de vereisten zoals uiteengezet in het proefschrift van R. Crommelin (verder: proefschrift) van belang. Partijen moeten worden gehoord (1), alle partijen moeten in gelijke mate worden gehoord (2), de rechter moet luisteren naar wat partijen naar voren brengen (3) en hij moet dit meenemen bij zijn beslissing (4).

Naar aanleiding van het eerste vereiste heeft Verzoeker aan de hand van een citaat uit het proefschrift aangevoerd dat de bewijsstukken die hij wilde indienen teneinde onwaarheden in het verweerschrift aan te tonen, niet werden toegelaten. Dat er een korte tijd zat tussen het verweerschrift en de reacties van Verzoeker en de hoorzitting en dat Belanghebbende zich anders niet goed zou kunnen voorbereiden, is volgens Verzoeker geen excuus voor deze beslissing van de CWI.

Naar aanleiding van het tweede vereiste heeft Verzoeker aan de hand van een citaat uit het proefschrift aangevoerd dat een misleidend verhaal van Belanghebbende over het deskundigenrapport van … wel is geaccepteerd, maar de schriftelijke reactie van Verzoeker daarop niet. Ook een ander document dat door Verzoeker is ingebracht, is niet toegelaten omdat dit dateert van na de publicatie van de open brief. Dat geldt echter ook voor het rapport van … .

Naar aanleiding van het derde vereiste heeft Verzoeker aan de hand van een citaat uit het proefschrift aangevoerd dat uit verschillende voorbeelden blijkt dat de CWI niet goed heeft geluisterd en niet goed heeft gelezen. Diverse argumenten en bewijsstukken van Verzoeker zijn genegeerd en verschillende overwegingen van de CWI zijn onjuist.

Naar aanleiding van het vierde vereiste heeft Verzoeker aan de hand van een citaat uit het proefschrift aangevoerd dat de CWI de informatie uit het klaagschrift (met 80 controleerbare bronnen) buiten beschouwing heeft gelaten ten faveure van een niet onderbouwd verhaal van Belanghebbende. Door al die informatie te negeren, is niet voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor.

3.2 Het standpunt van het Bestuur en van Belanghebbende

Het Bestuur en Belanghebbende hebben een gezamenlijk verweerschrift ingediend. Hun standpunt zoals verwoord in dit verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.

Belanghebbende heeft het, met verschillende anderen, nodig gevonden om een oproep van A aan … te ondersteunen. Dit was een initiatief van A en Belanghebbende was niet bij de voorbereiding en samenstelling van de open brief betrokken. Verzoeker heeft bezwaar tegen enkele van de bronnen die gebruikt zijn voor de open brief, maar voor Belanghebbende waren niet de bronnen maar de portee van de open brief doorslaggevend om te ondertekenen. In een situatie zoals deze kan van een wetenschapper ook niet worden verwacht dat hij vooraf alle relevante bronnen kent en heeft geraadpleegd.

Belanghebbende heeft naar eer en geweten gebruik gemaakt van relevante kennis die al eerder dan december 2014 tot zorg over de situatie in … heeft geleid. In december 2014 waren, mede vanwege de langdurige reviewprocessen, nauwelijks wetenschappelijke bronnen voorhanden over de situatie in … . Bronnen over actuele vraagstukken zijn dan ook in eerste instantie nieuwsberichten, berichten van maatschappelijke organisaties en andere niet-wetenschappelijke bronnen.

Belanghebbende heeft zijn ondertekening van de open brief mede gebaseerd op …, dat jaarlijks … wordt uitgegeven, en dat door velen wordt gezien als een toonaangevende en wetenschappelijk gefundeerde duiding. Belanghebbende heeft in zijn verweer geciteerd uit …, dat rapporteert over 2013. De zorgen … bleken terug te komen in … en zijn ook in andere, latere bronnen onderschreven. Hoewel die bronnen pas bekend werden na de open brief, volgt hieruit dat achteraf niet is gebleken dat de zorgen onterecht waren.

De stelling van Verzoeker dat … het betoog van Belanghebbende juist weerlegt, snijdt geen hout. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn standpunt p. 352 en 354 uit … overgelegd aan het LOWI. Pagina 352 begint echter halverwege een zin. Deze zin begint op pagina 351 met drie extra regels die juist gaan over …. Het niet meesturen van die pagina 351 is misleidend.

Verder kan uit pagina 354 geen weerlegging van het standpunt van Belanghebbende worden opgemaakt, maar wordt dit standpunt juist bevestigd. De situatie leek in 2012 te verbeteren zodat …, maar de … leidden er bij A en de ondertekenaars van de open brief toe om … te manen tot voorzichtigheid.

Al met al is er geen grond om aan te nemen dat er een wetenschappelijke unanimiteit zou bestaan over …, zoals Verzoeker stelt. Wetenschappers mogen, al dan niet gebruikmakend van hun wetenschappelijke titel, open brieven schrijven … om te wijzen op zorgen over de actualiteit in situaties zoals … . Dit geldt ook wanneer hierover nog niet of nauwelijks wetenschappelijk is gepubliceerd, maar waarover wetenschappers geacht kunnen worden met kennis van zaken te spreken.

Verzoeker stelt ten onrechte dat de klacht onjuist is geïnterpreteerd en dat delen uit de open brief onjuist zijn weergegeven. De CWI heeft onderzocht of passages uit de open brief een inbreuk vormen op de wetenschappelijke integriteit als omschreven in de Klachtenregeling.

Daarbij is tevens van belang dat Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij meent dat de laatste alinea de belangrijkste conclusie bevat. De CWI heeft dit onderschreven. Dat de CWI de klachten heeft samengevat en zich heeft gericht op een aantal kernpunten, is niet ongebruikelijk.

Dat de behandeling van de klacht langer heeft geduurd, komt onder meer doordat binnen de CWI een discussie is gevoerd over de ontvankelijkheid van de klacht en in dat kader aan Belanghebbende is gevraagd om een eerste reactie. Dit heeft tot enige vertraging geleid, maar is in het voordeel van Verzoeker uitgevallen.

Daarnaast was Belanghebbende vanwege een drukke agenda niet in staat om binnen de termijn een reactie te geven op het klaagschrift. Verzoeker heeft deze reactie voorafgaand aan de hoorzitting ontvangen en is tijdens de zitting in staat gesteld daarop te reageren en zijn standpunt nader uiteen te zetten. Wat Verzoeker heeft aangevoerd, kan niet leiden tot het oordeel dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen.

3.3 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur en Belanghebbende

Verzoeker heeft naar aanleiding van het gezamenlijke verweerschrift, samengevat, als volgt gereageerd.

De informatie in het klaagschrift weerlegt al een groot deel van het verweer. Verder wordt uit het verzoekschrift slechts een, niet goed begrepen, detail bekritiseerd.

Wat bij Verzoeker vooral in het oog springt, is het veelvuldig gebruiken van argumentum ad verecundiam (appeal to false authority) om het eigen gebrek aan kennis en inzicht te maskeren. De ondertekenaars van de open brief zijn op een enkeling na geen … . Dat Belanghebbende zelf ook stelt geen … te zijn, verklaart misschien waarom hij de 10 pagina’s van C uit … als toonaangevende of gezaghebbende bron ziet.

C is een fervent tegenstander van … en dat kan niet los gezien worden van … . Belanghebbende laat zich daardoor leiden en sluit zich af voor andere bronnen, die Verzoeker heeft genoemd in zijn klaagschrift. Het is bovendien twijfelachtig of Belanghebbende het stuk van C destijds heeft gelezen.

Het is merkwaardig dat de bronnen niet doorslaggevend waren voor Belanghebbende en dat hij meent dat van een wetenschapper niet kan worden verwacht dat hij alle relevante bronnen kent en geraadpleegd heeft. Als wetenschappers een dringend advies uitbrengen …, zouden zij dan niet juist extra zorgvuldig te werk moeten gaan?

Het gebrek aan inzicht komt in het verweer opnieuw tot uiting, onder meer door een onjuiste weergave van hetgeen C heeft geschreven. Verder was de kritiek op … volkomen terecht, aangezien … in verschillende periodes heeft moeten werken met … .

Belanghebbende en de andere ondertekenaars van de open brief gaan er niet van uit dat …, maar menen dat … . Het betoog van Belanghebbende over … gaat ook over …, maar diens stelling daarover is niet conform de werkelijkheid. Verzoeker heeft het hoofdstuk van C op 4 maart 2016 (in de aanhangige verwante zaak) integraal overgelegd aan het LOWI, dus van misleiding is geen sprake.

In het verweerschrift wordt het idee van … consensus ten onrechte afgewezen, op basis van alleen de deskundigen van … . Verzoeker heeft echter meerdere deskundigen aangehaald. Verzoeker verwijst naar zijn reactie op de verweren in de aanhangige verwante zaak en naar de bronnen die hij in die zaak heeft vermeld.

Volgens Verzoeker overheerst het binaire wereldbeeld van Belanghebbende en A, waarin sprake is van believers en non-believers. Deze redenering vertoont een logische denkfout, de excluded middle-fallacy. Omdat Verzoeker wordt aangemerkt als een believer, is al hetgeen hij naar voren brengt in de ogen van Belanghebbende en A zonder enige waarde. Informatie die niet past bij de ideeën van Belanghebbende en A wordt weggefilterd en informatie die de ideeën ondersteund wordt kritiekloos overgenomen. Zo ontstaat hypothesis myopia.

Verzoeker vraagt zich af of klachtprocedures wel door de instellingen zelf moeten worden afgedaan. Men lijkt zich vooral in te spannen om gemaakte fouten van collega’s achteraf te rationaliseren. Verzoeker vertrouwt erop dat het LOWI de zaak zorgvuldiger en gewetensvoller zal beoordelen.

3.4 Laatste reactie van het Bestuur en Belanghebbende

Na de laatste reactie van Verzoeker, zoals beschreven in 3.3, hebben het Bestuur en Belanghebbende op 9 juni 2016 aan het LOWI laten weten af te zien van een inhoudelijke reactie omdat dit tot een herhaling van zetten zou leiden.

4. Overwegingen van het LOWI

4.1 Algemeen

Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU).

Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.

Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum van wetenschappelijke publicaties. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.

4.2 Toepasselijke regelingen

De klacht van Verzoeker is door het Bestuur beoordeeld onder toepassing van de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit … (verder: Klachtenregeling) en de bijlage bij deze Klachtenregeling.

Verder is voor de beoordeling van het verzoek door het LOWI de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van belang, alsmede hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.

4.3 Ten aanzien van de procedurele gronden

Verzoeker heeft in dit kader aangevoerd dat de CWI onvoldoende inhoudelijk onderzoek naar de feiten heeft gedaan, dat de CWI onvoldoende hoor en wederhoor heeft toegepast en dat de klachtbehandeling niet binnen de daartoe gestelde termijn is gebeurd.

Ten aanzien van de procedurele gronden overweegt het LOWI als volgt.

Ten aanzien van de zorgvuldigheid van het onderzoek

Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de open brief onjuiste informatie bevat, heeft Verzoeker in de loop van de klachtenprocedure een groot aantal stukken in het geding gebracht. Dit heeft de CWI echter niet tot het oordeel gebracht dat Verzoeker wellicht verwachtte.

Uit het advies van de CWI blijkt welke stukken al dan niet bij het onderzoek zijn betrokken: de CWI heeft kennis genomen van het klaagschrift en van de verschillende nadere stukken van Verzoeker, alsmede van het verweerschrift van Belanghebbende. De stukken die de CWI voor de beoordeling relevant achtte, zijn meegewogen. Er is dan ook onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de CWI, zoals Verzoeker stelt, de zaak hoofdzakelijk op basis van de mondelinge behandeling ter hoorzitting heeft afgedaan.

In het advies is gemotiveerd toegelicht dat de CWI een aantal stukken van Verzoeker buiten beschouwing heeft gelaten. Verzoeker acht het onjuist dat er stukken buiten beschouwing zijn gelaten.

Het LOWI stelt voorop dat het aan de CWI is om te bepalen welke informatie relevant wordt geacht voor de behandeling van een klacht. De enkele omstandigheid dat stukken worden overgelegd, door welke partij dan ook, betekent niet dat de CWI dezelfde waarde dient te hechten aan deze stukken als de betreffende partij.

Uit het advies blijkt dat de CWI stukken buiten beschouwing heeft gelaten omdat deze stukken alleen zijdelings te herleiden zijn tot de klacht en dat de CWI andere stukken buiten beschouwing heeft gelaten omdat deze stukken informatie bevatten van ná de publicatie van de open brief. Het LOWI acht het niet onredelijk dat de CWI heeft besloten dergelijke stukken buiten beschouwing te laten.

Hetgeen Verzoeker heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor gerede twijfel aan de zorgvuldigheid van het onderzoek. Deze grond treft dan ook geen doel.

Ten aanzien van hoor en wederhoor

Verzoeker heeft schriftelijk gereageerd op het verweerschrift van Belanghebbende d.d. 9 december 2015. De CWI heeft deze schriftelijke reactie terzijde gelaten, maar Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om ter hoorzitting op 16 december 2015 mondeling te reageren op het verweerschrift. Verzoeker acht de gang van zaken in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.

Naar het oordeel van het LOWI is de behandeling van klachten inzake wetenschappelijke integriteit een vorm van intern klachtrecht zoals bedoeld in titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb). Dat betekent dat het Bestuur, dat een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb is, in ieder geval de bepalingen uit titel 9.1 van de Awb in acht moet nemen.

Uit titel 9.1 van de Awb volgt op welke wijze de wetgever invulling heeft willen geven aan de klachtprocedure en aan het beginsel van hoor en wederhoor. Deze invulling is leidend voor het LOWI. Daarnaast kunnen nog aanvullende regels zijn gesteld in de betrokken Klachtenregeling. Deze moeten eveneens in acht worden genomen door het Bestuur, mits zij in overeenstemming zijn met de Awb.

Het LOWI stelt vast dat noch de Awb, noch de Klachtenregeling voorschrijft dat een Klager de gelegenheid moet krijgen om schriftelijk te reageren op een verweerschrift. Dit betekent dat de CWI niet gehouden was om dit stuk van Verzoeker in de schriftelijke procedure te betrekken. Artikel 9:9 in samenhang met artikel 9:10 van de Awb, gaan er immers van uit dat de schriftelijke procedure in beginsel is afgerond na de toezending van het klaagschrift en de daarbij meegezonden stukken aan Belanghebbende, en dat Verzoeker en Belanghebbende vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord.

Dat de CWI aan Belanghebbende ter voorbereiding van de hoorzitting heeft gevraagd een verweerschrift in te dienen, doet aan dit uitgangspunt niet af. Verzoeker heeft een uitgebreid klaagschrift ingediend en heeft daarna nog verschillende nadere stukken overgelegd. Het buiten beschouwing laten van Verzoekers schriftelijke reactie op het verweerschrift, levert geen grond op voor het oordeel dat Verzoeker onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt over de gedraging van Belanghebbende schriftelijk te verwoorden.

Evenmin is er grond voor het oordeel dat Verzoeker onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt over de gedraging van Belanghebbende mondeling te verwoorden. Hier is in het bijzonder artikel 9:10 van de Awb, waarin de hoorplicht is geregeld, leidend. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de wetgever ervan heeft afgezien om de gang van zaken tijdens het horen uitvoerig vast te leggen. Artikel 9:10 van de Awb bevat de wettelijke eisen. Aan deze eisen is in casu ook voldaan, door Verzoeker en Belanghebbende beiden in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord en door van dit horen een verslag op te maken. Meer of anders, is op grond van de Awb niet nodig.

Hoewel de Awb het niet voorschrijft, zijn betrokkenen in elkaars aanwezigheid gehoord, zodat zij over en weer konden reageren op wat de ander naar voren bracht. Dit is conform de Klachtenregeling. Uit het verslag blijkt voorts dat Verzoeker en Belanghebbende in gelijke mate het woord hebben kunnen voeren en dat Verzoeker mondeling heeft kunnen reageren op het verweerschrift van Belanghebbende.

Voor de hoorzitting is ruim een uur uitgetrokken, hetgeen kan worden geacht voldoende te zijn. Het klaagschrift van Verzoeker is omvangrijk en hij heeft zijn bezwaren tegen de open brief duidelijk onder woorden gebracht. Niet kan worden gezegd dat de hoorzitting noodzakelijk was om helderheid te krijgen over het standpunt van Verzoeker. Dat de CWI dit standpunt van Verzoeker niet heeft overgenomen, betekent niet dat onvoldoende recht is gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor.

Hetgeen Verzoeker heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de procedure. Deze grond treft dan ook geen doel.

Ten aanzien van de duur van de klachtbehandeling

Tot slot heeft Verzoeker erop gewezen dat de procedure niet binnen de in de Klachtenregeling voorgeschreven termijn van 12 weken is afgerond, maar in plaats daarvan 28 weken heeft geduurd waarna nog eens 4 weken nodig waren voor het besluit van het Bestuur. Het Bestuur heeft aangevoerd dat deze langere behandelduur is ingegeven door de zorgvuldige behandeling van het klaagschrift.

Zoals hierboven al is uiteengezet, is het LOWI van oordeel dat de behandeling van klachten inzake wetenschappelijke integriteit een vorm van intern klachtrecht is, zoals bedoeld in titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat onder meer artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht geldt. Op grond van deze bepaling moet de afhandeling van een klacht binnen een termijn van 6 dan wel 10 weken na ontvangst van het klaagschrift gebeuren, waarbij is voorzien in de mogelijkheid van verdagen met 4 weken. Een eventueel verder uitstel is alleen mogelijk met schriftelijke instemming van de klager.

Het LOWI stelt vast dat de Klachtenregeling voorziet in een langere termijn van 12 weken voor het advies van de CWI en 4 weken voor het besluit van het Bestuur. Daarmee wijkt de Klachtenregeling dus af van de wet. Artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht is echter een dwingendrechtelijke bepaling, waarvan in een lagere regeling niet mag worden afgeweken. Naast de omstandigheid dat de duur van de afhandeling van de klacht in strijd is met de Klachtenregeling, is de duur van de afhandeling van de klacht – nu niet is gebleken dat Verzoeker heeft ingestemd met het verdagen van de afhandeling van de klacht – eveneens in strijd met artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Dat betekent dat het verzoek, voor zover het de schending van de toegestane duur van de klachtafhandeling door het Bestuur betreft, gegrond wordt verklaard.

4.4 Ten aanzien van de inhoudelijke gronden

Verzoeker is het niet eens met het oordeel van de CWI dat geen sprake is van schending van de wetenschappelijke integriteit. Verzoeker heeft gemotiveerd uiteengezet waarom de inhoud van de open brief volgens hem onjuist is en heeft zich op het standpunt gesteld dat Belanghebbende wist of had kunnen weten dat de open brief een verkeerde voorstelling van zaken gaf, net als de CWI.

Ten aanzien van de inhoudelijke gronden, overweegt het LOWI als volgt.

Ten aanzien van de reikwijdte van de regels van wetenschappelijke integriteit

Voordat kan worden beoordeeld of enig handelen van een wetenschapper al dan niet voldoet aan de regels van wetenschappelijke integriteit, moet eerst worden vastgesteld of dit handelen van de wetenschapper wel binnen de reikwijdte van die regels valt. Alleen als dit het geval is, kan vervolgens worden toegekomen aan een toetsing van het handelen van de wetenschapper aan die regels.

De CWI heeft geconcludeerd dat het handelen van Belanghebbende inderdaad valt binnen de reikwijdte van de regels van wetenschappelijke integriteit en is vervolgens overgegaan tot een toetsing aan die regels. De CWI heeft in dit verband van belang geacht dat Belanghebbende hoogleraar is, dat de inhoud van de open brief sterk is gerelateerd aan het onderwerp waarvoor Belanghebbende als hoogleraar is aangesteld en dat Belanghebbende zich als wetenschapper heeft gepresenteerd.

Het LOWI volgt de CWI hierin niet, maar komt tot een ander oordeel over de toepasselijkheid van de regels van wetenschappelijke integriteit. Uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, gelezen in onderlinge samenhang met de Klachtenregeling, blijkt immers dat de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening leidend is bij de toetsing van het handelen van een wetenschapper over wie een integriteitsklacht is ingediend en uit (artikel 1 van) de preambule van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening volgt dat deze code van toepassing is op wetenschapsbeoefening, waaronder wordt verstaan wetenschappelijk onderwijs en onderzoek aan de universiteiten.

De vraag is dus of de hier aan de orde zijnde open brief, gepubliceerd in NRC en op de website van A, naar zijn aard en inhoud kan worden gelijkgesteld aan wetenschappelijk onderzoek (of onderwijs) aan de universiteit. Alleen dan is er reden en ruimte voor toetsing aan de principes uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

Is de open brief wetenschapsbeoefening?

Uit verschillende eerdere adviezen van het LOWI volgt de vaste LOWI-lijn dat onder omstandigheden ook “buitenuniversitaire activiteiten” kunnen vallen onder de werking van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Dat is het geval wanneer deze activiteiten kunnen worden aangemerkt als wetenschapsbeoefening (zie de LOWI-adviezen 2012-01, 2012-02, 2014-04, 2015-01 en 2015-07). Het enkele feit dat handelingen worden verricht door een wetenschapper is niet genoeg.

Om te kunnen toetsen aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is nodig dat het in het geding gebrachte handelen van de wetenschapper kan worden aangemerkt als wetenschapsbeoefening. Uit de hiervoor aangehaalde LOWI-adviezen volgt dat wanneer buitenuniversitaire werkzaamheden géén betrekking hebben op wetenschappelijk werk, ze niet als wetenschapsbeoefening worden gekwalificeerd, ook niet als bij dat werk de functietitel van hoogleraar wordt gevoerd.

De omstandigheid dat Belanghebbende de open brief heeft ondertekend met zijn functie- en academische titels, is derhalve niet van doorslaggevend belang voor de kwalificatie van de hier aan de orde zijnde open brief.

Wel zij in zijn algemeenheid opgemerkt dat wanneer een wetenschapper zijn of haar functie- en academische titels voert, hierdoor bepaalde verwachtingen worden geschapen ten aanzien van de zorgvuldigheid van het handelen van deze wetenschapper. Of dat handelen moet voldoen aan de maatstaven voor wetenschappelijke zorgvuldigheid zoals neergelegd in de principes uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, wordt bepaald door de vraag of dit handelen kan worden gelijkgesteld aan wetenschapsbeoefening.

De vraag die voorligt, is dus of deze open brief naar zijn aard en inhoud redelijkerwijs kan worden opgevat als wetenschapsbeoefening door middel van publicatie van (gesteld) wetenschappelijk onderzoek. Alleen als deze vraag bevestigend kan worden beantwoord, zijn de principes uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van toepassing en kan in het kader van een klachtprocedure en een daarop volgend verzoek bij het LOWI worden beoordeeld of Belanghebbende zich heeft gehouden aan de regels van wetenschappelijke integriteit. Daarbij is het volgende relevant.

De hier aan de orde zijnde open brief is opgesteld naar aanleiding van zorgen over de … situatie in … en bevat een oproep aan … om af te zien van … . De open brief beschrijft hoe volgens de ondertekenaars de situatie … is, en de ondertekenaars proberen hiermee concrete besluitvorming … te beïnvloeden. Dit kan niet worden gelijkgesteld aan het formuleren van wetenschappelijke conclusies naar aanleiding van wetenschappelijk onderzoek.

Niets in deze open brief wijst erop (of pretendeert) dat er wetenschappelijk onderzoek is verricht: er is geen wetenschappelijke probleemstelling geformuleerd, er wordt niet verwezen naar eerdere wetenschappelijke onderzoeksresultaten en een wetenschappelijke publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift is duidelijk niet beoogd.

Er wordt geen onderzoeksproces beschreven en een methodologische onderbouwing ontbreekt. Ook voor het overige voldoet de hier aan de orde zijnde open brief niet aan de wezenlijke kenmerken van een wetenschappelijke publicatie of onderzoek: de open brief is niet gericht op het wetenschappelijk forum, noch gericht op een publiek van ontwikkelde leken met als doel wetenschappelijke vindingen onder de aandacht te brengen en uit niets blijkt dat de open brief is bedoeld om bij te dragen aan het verspreiden van wetenschappelijke kennis.

Veeleer is sprake van een publiek pleidooi ten behoeve van een bepaalde zaak. Van de lezer van deze open brief, gepubliceerd in een landelijke krant, kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij beseft dat het niet gaat om een wetenschappelijke publicatie met de daarbij behorende wetenschappelijke nuanceringen, maar dat het gaat om een publicatie waarmee wordt getracht de mening van de ondertekenaars voor het voetlicht te brengen en daarover een publiek debat te voeren. Dat de open brief mede is ondertekend door enkele wetenschappers en dat de open brief in de online versie is voorzien van enkele noten, is onvoldoende om het stuk alsnog als wetenschapsbeoefening aan te merken.

Uiteraard kan worden gediscussieerd over de vraag of de in de open brief verwoorde opvatting van de ondertekenaars al dan niet juist is. Het geëigende platform voor die discussie is echter de krant waarin de open brief is gepubliceerd. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen. Dat geldt des te meer voor niet-wetenschappelijke meningsverschillen.

Gelet op het bovenstaande, is het LOWI van oordeel dat deze open brief niet kan worden gekwalificeerd als wetenschapsbeoefening. Dat betekent dat toetsing aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening niet aan de orde is. In die zin acht het LOWI het advies van de CWI, waarin een dergelijke toetsing wél heeft plaatsgevonden, onjuist.

Nu er naar het oordeel van het LOWI geen ruimte is voor een toetsing van deze open brief aan de regels van wetenschappelijke integriteit, dienen de inhoudelijke gronden die Verzoeker bij het LOWI heeft aangevoerd verder onbesproken te blijven.

Aangezien het Bestuur de klacht ongegrond heeft verklaard, is er geen reden om het Bestuur te adviseren om dit oordeel te herzien. Wel adviseert het LOWI het Bestuur om in het definitieve besluit op te nemen dat de overwegingen van de CWI niet worden overgenomen en dat de reden voor de ongegrondverklaring van de klacht is gelegen in de omstandigheid dat deze open brief geen wetenschapsbeoefening is.

5. Oordeel en advies van het LOWI

Het LOWI is van oordeel dat het verzoek, voor zover het is gericht tegen de duur van de afhandeling van de klacht door het Bestuur, gegrond is. Het LOWI adviseert het Bestuur om de Klachtenregeling aan te passen aan de termijnen zoals die door de Awb zijn voorgeschreven.

Voor het overige treft het verzoek geen doel en kan het niet leiden tot het oordeel dat de ongegrondverklaring van de klacht moet worden herzien. Het LOWI adviseert het Bestuur om in zijn definitieve besluit de ongegrondverklaring van de klacht te handhaven, omdat deze open brief geen wetenschapsbeoefening is.

Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter

mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris