Besluit van het LOWI van 16 januari 2017 ten aanzien van (1) het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 19 december 2016, om de adviezen van het LOWI van 25 en 27 februari 2009 te herzien en (2) de klacht van … betreffende de wijze van totstandkoming van deze adviezen.
1. Het herzieningsverzoek
Bij brief d.d. 15 december 2016 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om terug te komen op de LOWI-adviezen van 25 en 27 februari 2009 (verder: adviezen). Deze adviezen zijn gegeven naar aanleiding van verzoeken van Verzoeker aan het LOWI van 21 augustus 2008 en 18 september 2008. De LOWI-adviezen betreffen de destijds nog voorlopige besluiten van … Bestuur van … van 24 juli 2008 en van … Bestuur van … van 1 september 2008, genomen naar aanleiding van klachten van Verzoeker over verschillende wetenschappers. Kort samengevat hadden deze klachten betrekking op de (negatieve) beoordeling van het proefschrift van Verzoeker en de annulering van zijn promotie.
Verzoeker heeft in zijn brief van 15 december 2016 uiteengezet waarom hij het niet eens is met de LOWI-adviezen van 25 en 27 februari 2009. Verzoeker heeft gesteld dat het LOWI destijds de zaak niet inhoudelijk heeft beoordeeld, maar is gekomen tot een ongegrondverklaring om de reputatie van prominente wetenschappers te beschermen en zo misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. Verzoeker heeft uiteengezet waarom volgens hem de beoordeling die het LOWI destijds heeft gedaan onzorgvuldig was.
Ook heeft Verzoeker een korte inhoudelijke uiteenzetting gegeven van het door hem gedane …experiment en de volgens hem onjuiste reacties van de wetenschappers waarover hij in 2008, eerst bij de betrokken Besturen en daarna bij het LOWI, heeft geklaagd. Verzoeker heeft in zijn brief aangegeven het LOWI een laatste kans te geven om op zijn schreden terug te keren en de zaak alsnog te bezien vanuit het perspectief van de basisprincipes van een goede wetenschapsbeoefening.
Dat betekent dat de brief van 15 december 2016 in ieder geval dient te worden opgevat als een verzoek om herziening van de LOWI-adviezen van 25 en 27 februari 2009. Het LOWI overweegt als volgt.
Het uitgangspunt bij klachtprocedures en verzoekprocedures bij het LOWI is hetzelfde als het uitgangspunt bij gerechtelijke procedures: deze procedures dienen, mede met het oog op de rechtszekerheid, op enig moment tot een definitief einde te komen. Het definitieve einde van een procedure bij het LOWI wordt gevormd door het LOWI-advies, in casu uitgebracht op 25 en 27 februari 2009 en gevolgd door de definitieve besluiten van de betrokken Besturen.
Verzoeker heeft in december 2016 gevraagd om hierop terug te komen. Bij een verzoek om herziening van een LOWI-advies zijn artikel 7.4 van het Reglement LOWI en naar analogie artikel 9:23, onder i van de Algemene wet bestuursrecht van belang (zie onder meer ook LOWI-advies 2015-05 en LOWI-besluit 2015-08). Deze bepalingen staan in beginsel in de weg aan het in behandeling nemen van een dergelijk verzoek.
Samengevat geldt dat een verzoek om herziening van een LOWI-advies alleen wordt gehonoreerd wanneer sprake is van zogenaamde nova, die bovendien van zodanige aard zijn dat zij aanleiding kunnen geven voor een ander advies. Met nova wordt bedoeld feiten of omstandigheden die vóór de totstandkoming van het eerdere LOWI-advies hebben plaatsgevonden, maar toen niet bekend waren (of redelijkerwijs bekend konden zijn) bij Verzoeker, zodat Verzoeker die feiten en omstandigheden ook niet had kunnen aanvoeren in de procedure bij het LOWI en die, waren ze destijds wél aangevoerd bij het LOWI tot een ander advies hadden kunnen leiden.
Het in de brief van 15 december 2016 geformuleerde standpunt van Verzoeker dat de negatieve beoordelingen van zijn proefschrift onterecht en ongefundeerd zijn, is door het LOWI in 2009 al beoordeeld en ongegrond verklaard. De nieuwe argumenten die Verzoeker thans heeft aangevoerd, kunnen uitdrukkelijk niet als nova worden gekwalificeerd.
Verzoeker heeft daarnaast ook gewezen op de omstandigheid dat momenteel onderzoek wordt gedaan bij …, waarvan de uitkomst Verzoeker in het gelijk zou kunnen stellen, en op de omstandigheid dat zowel het … als het … deel van het proefschrift inmiddels zijn gepubliceerd in erkende vaktijdschriften (in 2010, 2011 en 2016), zodat volgens Verzoeker vast staat dat een goed proefschrift is tegengehouden.
Ook dit kan er niet toe leiden dat de LOWI-adviezen uit 2009 worden herzien. Feiten en omstandigheden die opkomen ná een gegeven LOWI-advies, kunnen immers niet als nova worden gekwalificeerd.
Het LOWI stelt dan ook vast dat er geen nova zijn, zodat artikel 7.4 van het Reglement LOWI en artikel 9:23, onder i, van de Algemene wet bestuursrecht in de weg staan aan het in behandeling nemen van het herzieningsverzoek.
2. De klacht
Voor zover de brief van 15 december 2016 tevens zou kunnen worden opgevat als een klacht in de zin van artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht, overweegt het LOWI als volgt.
Op grond van artikel 9:8, eerste lid onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, welke bepaling door het LOWI naar analogie wordt toegepast bij klachten over een gedraging van het LOWI, is er geen verplichting om een klacht te behandelen wanneer deze een gedraging betreft die langer dan een jaar voor het indienen van de klacht heeft plaatsgevonden. Aangezien dit verzoek uit 2016 betrekking heeft op een procedure die in 2008 – 2009 is gevoerd, is het verzoek ingediend buiten de daartoe gestelde termijn en wordt het om die reden niet in behandeling genomen.
3. Conclusie en besluit
Voor zover het verzoek een herzieningsverzoek is, wordt het niet in behandeling genomen omdat er geen nova zijn. Voor zover het verzoek een klacht is, wordt het niet in behandeling genomen omdat het (veel) te laat is ingediend.
Voor de goede orde wordt tot slot nog opgemerkt dat het LOWI geen onderdeel is van de KNAW, maar een van zijn oprichters onafhankelijk adviesorgaan. De KNAW wordt niet betrokken bij adviezen of besluiten van het LOWI.
Namens het LOWI,
Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter
mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris