Advies van het LOWI van 29 januari 2018 ten aanzien van het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 20 april 2017 betreffende het voorlopige besluit van het College van Bestuur van de Vrije Universiteit van 10 maart 2017, inzake een klacht van 17 juli 2015 wegens vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … en … .
1. Het verzoek
Op 20 april 2017 heeft … (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om middels een advies aan het College van Bestuur van de Vrije Universiteit (verder: het Bestuur) een herbeoordeling te geven van het voorlopige besluit van het Bestuur van 10 maart 2017 (verder: besluit). Het Bestuur is tot dit besluit gekomen naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij het Bestuur op 17 juli 2015 (verder: klacht).
De klacht
De klacht betreft het aangekondigde intrekken van het coauteurschap van een beoogde (maar door het tijdschrift geweigerde) wetenschappelijke publicatie. De klacht is gericht tegen de eerste auteur, … (verder: Belanghebbende 1) en … (verder: Belanghebbende 2).
In de klacht heeft Verzoeker aangevoerd dat hij als eigenaar van het adviesbureau waar Belanghebbende 1 zijn afstudeerstage heeft gedaan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het afstudeeronderzoek … (verder: onderzoek) en daarom in publicaties naar aanleiding van dit onderzoek als coauteur moet worden vermeld. Belanghebbenden hebben echter, nadat zij het coauteurschap van Verzoeker aanvankelijk wél hadden erkend, besloten om Verzoeker niet meer als zodanig te vermelden.
Volgens Verzoeker heeft de begeleiding van Belanghebbende 1 veel tijd gekost. De praktijkervaring van Verzoeker heeft mede de basis gevormd voor de onderzoekshypothese, te weten dat er een verband bestaat tussen B en A. Verzoeker heeft in dit verband ook gewezen op literatuur. Bij het aanbieden van de beoogde publicatie … (verder: publicatie) aan het tijdschrift … is Verzoeker vermeld als coauteur. Als zijn bijdrage aan het werk is opgesomd dat hij met Belanghebbende 1 de hypothese heeft geformuleerd, de questionnaire heeft opgesteld en de eindversie van het manuscript heeft gelezen en goedgekeurd. In een bijdrage aan het blad … heeft Belanghebbende 2 erkend dat het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met het adviesbureau. De onderzoeksresultaten zijn openbaar gemaakt op een … congres. Daarbij is Verzoeker als onderzoeker/auteur genoemd. Bij een door het adviesbureau georganiseerde lesdag zijn de resultaten gepubliceerd onder auteursrecht van het adviesbureau.
Volgens Verzoeker heeft Belanghebbende 1 zich schuldig gemaakt aan gedraging 4 (opzettelijk negeren en niet erkennen van bijdragen van andere auteurs) van Bijlage 1 bij de Klachtenregeling Wetenschappelijke Integriteit VU-VUmc, juli 2014 (verder: Klachtenregeling) door het opzettelijk niet vermelden van Verzoeker als coauteur en door via internetberichten te suggereren dat niemand anders dan Belanghebbende 1 het onderzoek heeft gedaan. Volgens Verzoeker heeft Belanghebbende 2 zich schuldig gemaakt aan zowel gedraging 4 als 7 (wangedrag van collega’s toelaten en verheimelijken) van Bijlage 1 bij de Klachtenregeling door als senior onderzoeker en begeleider Belanghebbende 1 er niet op te wijzen dat hij niet zo te werk mag gaan, maar zijn handelswijze juist te ondersteunen.
Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit
De klacht is voorgelegd aan de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Vrije Universiteit (verder: CWI). Na het op 18 november 2016 intrekken van haar eerste conceptadvies van 15 november 2016 en het uitbrengen van een tweede conceptadvies op 2 februari 2017, heeft de CWI op 27 februari 2017 advies uitgebracht.
De CWI heeft allereerst overwogen dat zij zich beperkt tot de vraag of Verzoeker in wetenschappelijke zin moet worden aangemerkt als coauteur. Ten aanzien van het toetsingskader heeft de CWI overwogen dat wetenschappers elkaars analyses en interpretaties moeten kunnen bediscussiëren en daarom elkaars methoden en gegevens moeten kunnen vertrouwen, evenals elkaars auteurschap. Een onjuiste voorstelling van zaken brengt schade toe aan dit vertrouwen en maakt wetenschapsbeoefening onbetrouwbaar. Om die reden is het geven van een onjuiste voorstelling van zaken, of het faciliteren daarvan niet toegestaan. Bij (het faciliteren van) het geven van een onjuiste voorstelling van zaken, zijn de uitersten opzet en lichte onzorgvuldigheid.
Daarbinnen bevindt zich een scala van gradaties van verwijtbaarheid. Het (faciliteren) van ontzeggen van coauteurschap aan iemand die wel een substantiële bijdrage heeft geleverd aan een onderzoek, is een schending van de wetenschappelijke integriteit, omdat daardoor in het wetenschappelijke forum een verkeerde voorstelling van zaken kan worden gegeven over auteurschap. Die verkeerde voorstelling van zaken kan uitsluitend worden gegeven met betrekking tot op het wetenschappelijk forum gerichte publicaties, waarbij het niet alleen hoeft te gaan om daadwerkelijk gepubliceerde onderzoeksresultaten.
Ook als alleen nog de intentie bestaat om te publiceren, kan door het niet vermelden van een mede-onderzoeker als auteur sprake zijn van een inbreuk op de wetenschappelijke integriteit.
Belanghebbende 2 is als begeleider van Belanghebbende 1 mede-onderzoeker, maar niet zelfstandig bevoegd om een onderzoeksverslag te (laten) publiceren of dit tegen te houden. Dat Belanghebbende 1 heeft gemeld dat hij in overleg met Belanghebbende 2 heeft besloten Verzoeker in toekomstige publicaties niet te noemen, maakt dit niet anders. Belanghebbende 1 is eerstverantwoordelijke onderzoeker en ten tijde van het ontstaan van het geschil lag het in zijn bedoeling tot publicatie te komen.
Of Verzoeker moet worden aangemerkt als mede-onderzoeker hangt ervan af of hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de formulering van de onderzoekshypothese of een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de wetenschappelijke begeleiding van het onderzoek.
Over de onderzoekshypothese heeft de CWI overwogen dat de stelling van Verzoeker dat C als mogelijke oorzaak van A pas in de loop van het onderzoek in beeld is gekomen, niet juist is. Het in dit verband door Verzoeker genoemde artikel speelt geen rol in het stageverslag, noch in de publicatie.
Verder wordt al in appendix 2 bij de stage-overeenkomst verwezen naar het verband met C. Er worden verschillende bronnen vermeld die in onderlinge samenhang het vermoeden kunnen doen rijzen dat bij … een verband zou kunnen bestaan tussen B en C. Conform het doel van het onderzoek heeft Belanghebbende 1 een indeling B aangebracht. Deze vloeit als zodanig niet voort uit de observatie van Verzoeker … . Het enige verband is dat B. De vraag van Belanghebbende 1 aan Verzoeker om een wetenschappelijke onderbouwing van de door Verzoeker aangebrachte D is niet gedaan om steun te zoeken bij Verzoeker, maar vanuit het idee dat D steun moest vinden in de wetenschappelijke literatuur om bruikbaar te zijn. De verklaring van een medeauteur van de publicatie, … (verder: medeauteur) over de inbreng van Verzoeker biedt geen steun aan het standpunt van Verzoeker, omdat de betrokkenheid van de medeauteur bij het onderzoek te gering is om een gefundeerd oordeel te kunnen geven over de rol van Verzoeker. Dat Belanghebbende 1 niet daadwerkelijk C heeft gemeten, doet geen afbreuk aan het feit dat de aanname van een verband tussen C en B aan het onderzoek ten grondslag heeft gelegen.
Hooguit zou men kunnen stellen dat het onderzoek zou moeten worden beschouwd als een nader te concretiseren verkenning. Verzoeker is niet betrokken geweest bij het onderzoek van de door Belanghebbende 1 weergegeven literatuur, noch bij de formulering van de onderbouwing van de onderzoeksvraag en hypothese.
Over de onderzoeksbegeleiding heeft de CWI overwogen dat de contacten van tijd tot tijd intensief zijn geweest, maar geen betrekking hadden op de theoretische onderbouwing van het onderzoek en zeer ten dele op de uitvoering. Belanghebbende 1 heeft zelfstandig de te betrekken [informanten] gekozen en in overleg met anderen dan Verzoeker de statistische bewerkingen op de data uitgevoerd.
Verzoeker heeft een klein aantal voornamelijk tekstuele opmerkingen gemaakt op de concepten van de schriftelijke verslaglegging. Verzoeker heeft geen substantiële bijdrage geleverd aan de wetenschappelijke begeleiding van het onderzoek.
De conclusie van de CWI is dat de klacht over Belanghebbende 2 ongegrond is, omdat deze niet meewerkt aan het eventueel geven van een verkeerde voorstelling van zaken over auteurschap en ook niet in staat is om te voorkomen dat een dergelijke verkeerde voorstelling wordt gegeven. De klacht over Belanghebbende 1 is ongegrond, omdat Verzoeker geen aantoonbaar wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het formuleren van de onderzoekshypothese en geen substantiële bijdrage heeft geleverd aan de wetenschappelijke begeleiding van het onderzoek, zodat hij niet kan worden aangemerkt als coauteur van eventuele publicaties.
De CWI heeft het Bestuur geadviseerd om de klacht ongegrond te verklaren.
Het besluit
In het besluit heeft het Bestuur conform dit advies van de CWI de klacht ongegrond verklaard.
Het verzoek
Verzoeker is het niet eens met het besluit van het Bestuur en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Het standpunt van Verzoeker is verkort weergegeven in onderdeel 3.
2. De procedure
Op 18 mei 2017 zijn Verzoeker, het Bestuur en Belanghebbenden ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Het Bestuur en Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen.
Het verweerschrift van het Bestuur is op 15 juni 2017 bij het LOWI ingediend. Het verweerschrift van Belanghebbende 2 is op 13 juni 2017 bij het LOWI ingediend. Het verweerschrift van Belanghebbende 1 is, nadat daarvoor desgevraagd uitstel is verleend, op 20 juni 2017 bij het LOWI ingediend.
Het LOWI heeft de verweerschriften van het Bestuur en Belanghebbenden op 21 juni 2017 aan Verzoeker gezonden. Op 1 en op 2 augustus 2017 heeft Verzoeker, nadat daarvoor desgevraagd uitstel is verleend, op de verweerschriften gereageerd. Deze reacties van Verzoeker zijn op 1 augustus 2017 en 3 augustus 2017 door het LOWI aan het Bestuur en aan Belanghebbenden gezonden. Het Bestuur heeft op 5 september 2017 gereageerd en Belanghebbende 1 op 30 augustus 2017. Belanghebbende 2 heeft op 5 augustus 2017 laten weten af te zien van verdere reacties.
In zijn vergadering van 7 september 2017 heeft het LOWI besloten een hoorzitting te houden. Op 13 september 2017 zijn partijen uitgenodigd voor deze hoorzitting om hun standpunt mondeling toe te lichten.
Op 9 november 2017 heeft de hoorzitting plaatsgevonden. Verzoeker en zijn gemachtigde, …, waren aanwezig. Namens het Bestuur waren aanwezig …, secretaris Bestuur, …, voorzitter CWI en …, secretaris CWI. Belanghebbende 2 was aanwezig, en Belanghebbende 1 heeft vlak voor aanvang van de hoorzitting laten weten niet aanwezig te zullen zijn vanwege problemen met het openbaar vervoer. Betrokkenen zijn gewezen op de geheimhoudingsplicht, hebben hun standpunt nader toegelicht en vragen van het LOWI beantwoord. Een verslag van de hoorzitting is aan dit advies gehecht.
3. Standpunten van partijen
3.1 Het standpunt van Verzoeker
Het standpunt van Verzoeker zoals door zijn gemachtigde verwoord in zijn verzoekschrift luidt, samengevat, als volgt.
Belanghebbende 1 heeft onderzocht of een door Verzoeker veronderstelde correlatie tussen D en A kon worden bevestigd. Verzoeker had de correlatie in de praktijk waargenomen en zijn hypothese was dat … een rol kon spelen.
Nadat aanvankelijk op het congres en in de beoogde publicatie het auteurschap van Verzoeker was erkend, heeft Belanghebbende 1 Verzoeker het auteurschap ontzegd. Belanghebbenden hebben gesuggereerd dat Belanghebbende 1 onderzoek heeft gedaan naar de rol van C en dat dit als hypothese aan het onderzoek ten grondslag heeft gelegen. Dit is echter niet onderzocht. Volgens de voorgenomen publicatie vormt … de meest waarschijnlijke verklaring, C is niet meer dan een veronderstelling.
Verzoeker heeft verwezen naar zijn reacties van 17 en 20 februari 2017 op het (tweede) conceptadvies van de CWI, inhoudende procedurele en inhoudelijke bezwaren. Kort samengevat meent Verzoeker dat sprake is van strijd met de beginselen van een goede procesorde en dat ten onrechte niet is gerespondeerd op de aangevoerde schijn van vooringenomenheid bij de CWI of op het bezwaar dat bewijs van Verzoeker buiten beschouwing is gelaten. Verder meent Verzoeker dat het advies van de CWI ook inhoudelijk onjuist is, omdat het is gebaseerd op een onjuist begrip van het onderzoek zonder vaststelling van de hypothese van het onderzoek.
Ten aanzien van de goede procesorde en de schijn van vooringenomenheid
Nog voordat Verzoeker kon reageren op het verslag van de hoorzitting met Belanghebbende 2, heeft de CWI een conceptadvies uitgebracht. Verzoeker heeft, onder overlegging van aanvullend bewijs van zijn standpunt en van een verklaring van de medeauteur, alsnog gereageerd op het verslag. Het eerste conceptadvies is daarna weliswaar ingetrokken, maar in het tweede conceptadvies heeft de CWI haar conclusie gehandhaafd, zonder het aanvullende bewijs te bespreken en zonder deugdelijke motivering te geven waarom de verklaring van de medeauteur niet relevant is. Aan de hoorzitting met Belanghebbende 2, die volgens Verzoeker bewust een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, zijn onjuiste conclusies verbonden.
Verzoeker meent dat de procedurele onregelmatigheid niet is hersteld en dat hierdoor, samen met de onbegrijpelijkheid van het CWI-advies en de lange duur van de procedure, de schijn van vooringenomenheid is ontstaan. Verzoeker heeft op 17 februari 2017 aan de CWI gevraagd om zich terug te trekken, maar dit verzoek is niet eens genoemd in het definitieve advies en evenmin is gemotiveerd waarom de schijn van vooringenomenheid er niet zou zijn. Verzoeker is hiermee het recht ontzegd om zijn klacht onafhankelijk en zonder vooringenomenheid in twee instanties te laten beoordelen, tenzij de zaak door het LOWI alsnog wordt terugverwezen om opnieuw door een onafhankelijke commissie te worden beoordeeld.
Ten aanzien van de bijdrage van Verzoeker aan het onderzoek
Onjuist en gebrekkig gemotiveerd is het oordeel dat Verzoeker niet betrokken was bij het literatuuronderzoek en de formulering van de hypothese. Uit de stageopdracht en de beoogde publicatie blijkt dat C geen rol speelde in de hypothese. Er is alleen onderzocht of een correlatie bestaat tussen B en A. Die hypothese is van Verzoeker. De CWI is voorbijgegaan aan het bewijs van Verzoeker dat …, met verwijzing naar literatuur. Dit heeft het primaire theoretische kader voor het onderzoek gevormd.
Aanvankelijk wilde Belanghebbende 1 A onderzoeken. Belanghebbende 2 heeft gesuggereerd om de relatie tussen … en A te onderzoeken. Verzoeker heeft Belanghebbende 1 hiervan afgehouden, zijn hypothese ingebracht en het primaire theoretische kader aangedragen. Belanghebbende 1 heeft erkend dat het inzicht dat D tot A leidt, afkomstig is van Verzoeker. In de publicatie is geen onderscheid gemaakt tussen B en D, beide termen duiden B aan … .
Uit de stageopdracht blijkt dat de door Verzoeker gesuggereerde mechanismen het primaire theoretische kader vormden, niet C. De passage over effecten van B is niet met literatuur onderbouwd, omdat dit onderdeel is gebaseerd op Verzoekers praktijkervaring. In de publicatie zijn later wel referenties opgenomen, aangedragen door Verzoeker. Uit de tekst van de publicatie blijkt dat B het relevante theoretische kader vormt, niet C. Ook in het stageverslag zijn de resultaten in de eerste plaats verklaard door D.
De rol van C is een van de primaire theorie afgeleide theorie. Die afgeleide theorie is niet onderzocht. Omdat in de publicatie wordt gesuggereerd dat D de primaire oorzaak is van de relatie tussen B en A, is de opmerking van de CWI dat de relatie tussen D en … niet ter zake zou doen onbegrijpelijk. Het onderzoek kan redelijkerwijs niet worden gekwalificeerd als een verkenning van de rol van C. Het onderzoek geeft geen enkele richting of C een rol speelt en zo ja, hoe dit gemeten zou moeten worden.
De CWI heeft uitsluitend op basis van de stageopdracht geoordeeld dat de aanname van een verband tussen C en B aan het onderzoek ten grondslag heeft gelegen. Dat de moeite is gedaan om ook … in het onderzoek mee te nemen, is bewijs dat het onderzoek door Verzoeker vorm is gegeven. Bij onderzoek naar alleen de rol van C zou een lineaire relatie verwacht worden. Verder is wél relevant dat A in relatie staat tot …, omdat dit mede het theoretische kader vormde en deze relatie al (indirect) was gelegd door een eerdere stagiaire van Verzoeker. Belanghebbende 1 heeft een secundair aspect aan het al bestaande primaire theoretische kader en de hypothese van Verzoeker toegevoegd. De door Verzoeker aangedragen intermediërende factoren zijn in het onderzoek niet uitgesloten.
Ten aanzien van de stagebegeleiding
Verzoeker heeft de primaire theorie aangedragen en van referenties voorzien. Verzoeker heeft richting gegeven aan de onderbouwing van het onderzoek en de publicatie, zijn opmerkingen betreffen steeds dit kader en zijn niet louter tekstueel. Verzoeker heeft het mogelijk gemaakt dat een oproep werd geplaatst om … .
Ten aanzien van Belanghebbende 2
Het is onjuist dat Belanghebbende 2 geen invloed (meer) heeft op het handelen van Belanghebbende 1. Hij heeft als mentor een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat publicaties van studenten op de juiste wijze gebeuren. Daarbij heeft Belanghebbende 2 bij de CWI tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de reden om Verzoeker als auteur te verwijderen. Belanghebbende 1 stelde pas na het indienen van de klacht dat de bijdrage van Verzoeker te gering zou zijn. Verder waren de suggesties van Belanghebbende 2 bij de CWI over de hypothese en het onderzoek onjuist.
3.2 Het standpunt van het Bestuur
Het standpunt van het Bestuur zoals verwoord in het verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
Het Bestuur bestrijdt de stelling dat de onregelmatigheid niet zou zijn hersteld, evenals de gevolgtrekkingen die Verzoeker daaraan verbindt. Op 7 november 2016 hebben betrokkenen een afschrift ontvangen van het verslag van de hoorzitting met Belanghebbende 2. Omdat de CWI met het oog op de voortgang kort daarna is overgegaan tot afronding van het conceptadvies en omdat geen uiterste datum is genoemd voor het indienen van een reactie op het verslag, kon het gebeuren dat betrokkenen het conceptadvies ontvingen op de dag dat de CWI de reactie van Verzoeker op het verslag ontving. Op verzoek van gemachtigde heeft de CWI het conceptadvies ingetrokken.
Vervolgens heeft de CWI de reactie van Verzoeker bestudeerd en overwogen, maar dit heeft niet geleid tot een ander oordeel. Verzoeker leidt hieruit ten onrechte af dat de weging van zijn reactie niet heeft plaatsgevonden.
De CWI heeft beoordeeld of de bijdrage van Verzoeker aan het formuleren van de onderzoekshypothese wezenlijk was en of zijn bijdrage aan de wetenschappelijke begeleiding van het onderzoek substantieel was. Daarbij zijn alle stukken die in de procedure zijn ingebracht meegewogen. Omdat de CWI heeft geconcludeerd dat Verzoeker geen aantoonbaar wezenlijke of substantiële bijdrage heeft geleverd aan het onderzoek, kan hij niet worden aangemerkt als coauteur van eventueel op dat onderzoek te baseren publicaties.
Tot slot heeft het Bestuur opgemerkt dat een mogelijkheid tot wraken geen onderdeel vormt van de klachtprocedure zodat de CWI niet kan worden verweten dat zij zich niet van de zaak heeft teruggetrokken.
3.3 Het standpunt van Belanghebbenden
3.3.1 Het standpunt van Belanghebbende 1
Het standpunt van Belanghebbende 1 zoals verwoord in zijn verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
Verzoeker doet zich voor als coauteur, zonder in belangrijke mate te hebben bijgedragen aan het onderzoek en heeft zich schuldig gemaakt aan wetenschappelijk wangedrag.
Verzoeker was de on-site supervisor, Belanghebbende 2 was eindverantwoordelijk voor de stagebegeleiding. Het is onjuist dat de stage plaatsvond bij het adviesbureau van Verzoeker en dat hij persoonlijke begeleiding heeft geboden. Belanghebbende 1 heeft vooral thuis gewerkt en de data verzameld in … rondom zijn toenmalige woonplaats, die hij zelfstandig heeft benaderd. Verzoeker was niet aanwezig bij stagewerkzaamheden en Belanghebbende 1 is slechts tweemaal bij Verzoeker geweest.
De bijdrage van Verzoeker bestond uit vooral tekstuele opmerkingen bij het onderzoeksverslag. Voorafgaand aan de stage heeft Verzoeker ten onrechte doen voorkomen dat hij in staat was tot begeleiding van voldoende wetenschappelijk niveau.
Ook onjuist is de suggestie dat de stageopdracht van Verzoeker kwam. Telefonisch zijn enkele mogelijke onderwerpen besproken, waarbij Verzoeker niet-bruikbare onderwerpen aandroeg. Omdat uit de literatuur bleek dat geen consensus bestaat over ontstaan van en mogelijke interventies bij A, en bij de VU de nadruk ligt op literature gaps, is het onderzoek hierop gebaseerd.
De onderzoeksvraag en opzet zijn gebaseerd op een eerder onderzoek naar risicofactoren voor A dat Belanghebbende 1 met zijn idee voor het onderzoek op 12 september 2013 aan Verzoeker heeft gemaild. Verdieping door Belanghebbende 1 in … onderzoek, leverde meer specifieke informatie op voor de formulering van de hypothese. In verschillende onderzoeken werd de beschermende werking van … toegeschreven aan C, dat een rol speelt bij … . Dit vormde het theoretische kader voor het idee van een mogelijk verband tussen … .
Ook het door Belanghebbende 1 geschreven stageplan, met verschillende literatuurbronnen waarin deze koppeling naar voren komt, verwijst hiernaar. Verder blijkt uit een mail van 7 januari 2014 aan een oud-collega van Belanghebbende 1 dat het onderzoek ging over het eerdergenoemde verband. Belanghebbende 1 heeft wel degelijk onderzocht of C een verklaring kan zijn, namelijk door literatuurstudie naar C te doen en een oorzakelijk schema op te stellen. Deze activiteiten zijn vereiste onderdelen van de stage. Dat geen waarnemingen … volgden, doet niet ter zake.
Verder is onjuist dat Belanghebbende 1 een door Verzoeker veronderstelde correlatie tussen D en A heeft onderzocht. Verzoeker heeft aangegeven dat hij in de praktijk ziet dat …. Dat bevestigde dat de hypothese van Belanghebbende 1 waar zou kunnen zijn, maar vormde niet de basis. D en B zijn geen synoniemen. Verzoeker is inderdaad al lang van mening dat D problemen oplevert en heeft ook geprobeerd om deze opvatting in de publicatie te laten opnemen. Belanghebbende 1 heeft Verzoeker gevraagd naar een onderbouwing in de literatuur van D, maar die onderbouwing is er niet.
Verzoeker heeft (selectief) onderzoeksgegevens naar voren gebracht met het oog op zijn commerciële bedrijfsactiviteiten. Verzoeker heeft doen voorkomen of hij het onderzoek heeft verricht en de resultaten op een misleidende manier gepresenteerd. In een rapport van een stagiaire van Verzoeker zijn zonder toestemming en medeweten van Belanghebbende 1 delen opgenomen uit zijn onderzoek. Middels een persbericht is de valse verwachting gewekt dat Belanghebbende 1 betrokken was bij dit rapport en dat D voldoende wetenschappelijk onderbouwd zou zijn. Verzoeker heeft cursusdagen georganiseerd rondom de resultaten van het onderzoek van Belanghebbende 1.
Alle coauteurs, ook de medeauteur die later een andersluidende verklaring heeft opgesteld, waren het erover eens dat Verzoeker vanwege zijn geringe bijdrage en zijn niet-integere handelen zou moeten worden geschrapt als coauteur.
3.3.2 Het standpunt van Belanghebbende 2
Het standpunt van Belanghebbende 2 zoals verwoord in zijn verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
In de tweede regel van de abstract van het stageverslag van Belanghebbende 1 blijkt dat een hypothese is onderzocht die niet van Verzoeker kwam. Verzoeker heeft niet meegedacht aan de hypothese, nauwelijks bijgedragen aan de totstandkoming van het verslag, geen statistische analyse uitgevoerd en zijn taak als externe begeleider niet waargemaakt. Dat is Verzoeker destijds niet zwaar aangerekend, omdat hij geen academische achtergrond heeft. Daarom is het ongehoord dat Verzoeker deze zaak, die had kunnen worden geschikt, zo escaleert. Belanghebbende 2 heeft aangeboden de zaak in overleg op te lossen en na het ontstaan van het conflict Belanghebbende 1 uitstel van publicatie opgelegd tot er overeenstemming zou bestaan over het auteurschap.
Volgens Belanghebbende 2 heeft hij geen onjuiste voorstelling van zaken gegeven, maar verteld dat de wetenschappelijke hypothese geheel aan Belanghebbende 1 is toe te schrijven. Toen er nog geen sprake was van een meningsverschil, heeft Verzoeker het concept van het stageverslag gezien. Hoe kan Verzoeker beweren dat C geen onderdeel uitmaakte van het onderzoek, terwijl het in de samenvatting en een groot deel van de inleiding als hypothese wordt gepresenteerd? Verzoeker heeft het verslag echter nauwelijks inhoudelijk becommentarieerd.
3.4 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur en Belanghebbenden
Verzoeker heeft naar aanleiding van de verweerschriften, samengevat, als volgt gereageerd.
3.4.1 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) dient een adviescommissie zonder (schijn van) vooringenomenheid te handelen. Als in strijd met dit beginsel wordt gehandeld, bestaat de mogelijkheid van wraking. Dat er geen protocol is, doet daar niet aan af. Er had moeten worden gereageerd op het verzoek om vervanging van de CWI.
Het Bestuur stelt dat de procedurele onregelmatigheid is hersteld, maar de e-mail van 17 september 2013 en de brief van 15 november 2016, waaruit volgt dat de hypothese afkomstig is van Verzoeker, zijn niet aan het dossier toegevoegd en in overweging genomen. Dat geldt ook voor het in de brief van 17 februari 2017 verwoorde standpunt dat het theoretisch kader is ontwikkeld door het bureau van Verzoeker. Dit, samen met het voorbarige eindoordeel, wekt op zijn minst de schijn van vooringenomenheid.
Het verweer gaat niet in op het buiten beschouwing laten van relevant bewijs, op het zonder deugdelijke motivering niet relevant achten van de verklaring van de medeauteur en op het erkennen door Belanghebbende 1 dat Verzoeker de hypothese heeft ingebracht. Het Bestuur heeft niet gereageerd op de gronden van het verzoek, bijvoorbeeld dat de CWI niet eens heeft vastgesteld welke hypothese ten grondslag ligt aan het onderzoek.
3.4.2 Reactie Verzoeker op het standpunt van Belanghebbende 1
Verzoeker is tijdens een congres genoemd als coauteur. De betreffende posterpresentatie is niet geheim en het staat dan vrij om te verwijzen naar feiten van openbare bekendheid. Dat Verzoeker onderzoeksresultaten zou hebben openbaargemaakt is onjuist, en dat hij cursusdagen over ongepubliceerd onderzoek zou organiseren is nergens op gebaseerd. De cursus beschrijft de invloed van D op …, waarvan Belanghebbende 1 heeft erkend dat dit door Verzoeker is voorgesteld. Verzoeker is geschrapt als coauteur nadat hij Belanghebbende 1 geen baan had aangeboden bij het adviesbureau. De aanleiding was niet een rapport van Verzoeker aan de Tweede Kamer, dat pas enkele weken nadien is gepubliceerd.
De stelling dat D en B geen synoniemen zijn, is niet onderbouwd. Het is ook geen relevant onderscheid. Dat volgt uit de beoogde publicatie, die beide op één lijn stelt. In het stageverslag worden de bevindingen door Belanghebbende 1 samengevat als dat D resulteerde in A.
Uit o.a. de e-mail van 17 september 2013 volgt dat Verzoeker heeft voorgesteld om de relatie tussen B en A te onderzoeken. Dit bewijs over de herkomst van de hypothese is niet bestreden. De e-mail van Belanghebbende 1 aan een medestudent dateert van 7 januari 2014, dus van na het voorstel van Verzoeker. Het is onwaar dat Belanghebbende 1 zelf de relatie tussen B en A heeft afgeleid uit een artikel. Dat artikel ging niet over … . Het verweer van Belanghebbende 1 heeft de onderbouwde feiten zoals weergegeven in de brief van 17 februari 2017 niet weerlegd.
Zonder Verzoeker was het veldonderzoek niet mogelijk geweest. Hij heeft in november 2013 een oproep geplaatst, zodat ook … bij het onderzoek konden worden betrokken. Belanghebbende 1 heeft [informanten] benaderd als stagiaire van Verzoeker. Verzoeker heeft commentaar gegeven op concepten van het stageverslag en de beoogde publicatie, contact gelegd met de medeauteur en een andere medeauteur, X (verder: X), de vragen voor de enquête mede geformuleerd, de morfometrische meetmethode aangeleverd en de enquêtes verspreid. Dat Belanghebbende 1 een beknopte literatuurstudie heeft uitgevoerd, doet hier niet aan af. In het veldonderzoek is immers de rol van C niet onderzocht. Het zou heel goed kunnen dat enkel … de causale intermediërende factor zal blijken te zijn. Zoals ook uit de titel van de publicatie blijkt, is alleen de vraag beantwoord of er een relatie is tussen B en A.
Belanghebbende 1 eigent zich via de aanvullende literatuurstudie naar C het volledige auteurschap toe van een experimenteel onderzoek naar de relatie tussen B/D en A, welke relatie door Verzoeker is voorgesteld en die mede door Verzoeker al in een breder theoretisch kader was ingebed.
3.4.2 Reactie Verzoeker op het standpunt van Belanghebbende 2
De verwijzing naar de abstract snijdt geen hout. Verzoeker claimt niet het coauteurschap van het stageverslag, maar van de publicatie. De literatuurstudie die aan het stageverslag is toegevoegd, maakt geen deel uit van het veldonderzoek. Na het afronden daarvan is wel sprake geweest van een mogelijk aanvullend onderzoek naar de rol van C, waarvoor Verzoeker een oproep heeft geplaatst, maar dat niet heeft plaatsgevonden. In het stageverslag en de publicatie is als belangrijkste mogelijke (maar niet onderzochte) verklaring voor de waargenomen relatie tussen B en A … genoemd, niet C.
Het verweer van Belanghebbende 2 is geen weerlegging van de door Verzoeker aangevoerde feiten. In het verweerschrift staan ongefundeerde, denigrerende opmerkingen. De statistische analyse is ook niet uitgevoerd door Belanghebbenden, maar door een collega van de medeauteur.
Niet valt in te zien waarom Belanghebbenden er alles aan doen om zich het auteurschap volledig toe te eigenen. Een schikking hoort nog altijd tot de mogelijkheden, Verzoeker had liever geen klacht ingediend. Verzoeker ervaart substantieel nadeel van de handelswijze van Belanghebbenden.
3.4.3 Aanvullende reactie van Verzoeker
Op 2 augustus 2017 heeft Verzoeker het LOWI nadere stukken doen toekomen, namelijk … (verder: conference proceedings) en een artikel uit 2015 van Z, getiteld … .
De conference proceedings zijn door Verzoeker in augustus of september 2013 toegezonden aan Belanghebbende 1. Zij geven informatie over hoe in een onderzoek naar A de … kan worden gemeten, namelijk door morfometrisch onderzoek en te scoren op een bepaalde schaal. Eén van de bijdragen bevat onjuistheden. Kort samengevat is een beschrijving van een veel gebruikte schaal met 5 punten (bij figuur 3) voorzien van een referentie waaruit kan worden afgeleid dat het artikel (door Z) waarnaar wordt verwezen een schaal met 5 punten beschrijft. Dat is echter onjuist, het artikel beschrijft een gevalideerde 9 punt schaal. Referentie 18 hoorde bij figuur 2, met schalen met een score van 9 punten en waarbij de score wordt bepaald door … .
In het stageverslag heeft Belanghebbende 1 beschreven dat hij morfometrische metingen heeft verricht en beoordeeld volgens een gevalideerde 5-punt schaal van Z. Uit de tekst blijkt dat de score heeft plaatsgevonden aan de hand van … . In de publicatie heeft Belanghebbende 1 opnieuw naar Z verwezen, maar nu zonder te spreken over een gevalideerde methode. In plaats daarvan wordt gesproken over een 5-point scoring system adapted from Z. Hoe is gemeten en gescoord wordt niet meer beschreven. Z beschrijft in geen geval een schaal op basis van … . Gelet op de anders té toevallige foutieve koppeling door Belanghebbende 1 van een (beweerdelijk) toegepaste 5 punt schaal aan het artikel van Z, dus dezelfde fout die in de conference proceedings is gemaakt, is aannemelijk dat Belanghebbende 1 gebruik heeft gemaakt van deze door Verzoeker aangereikte conference proceedings.
3.5 Laatste reactie van het Bestuur en Belanghebbende 1
Naar aanleiding van de laatste reactie van Verzoeker, zoals beschreven in 3.4 hebben het Bestuur en Belanghebbende 1 eveneens een laatste reactie gegeven. Die luidt, samengevat, als volgt.
3.5.1 Laatste reactie van het Bestuur
Het Bestuur benadrukt dat het ontbreken van een reactie op ingediende documenten niet betekent dat het Bestuur de stellingen van Verzoeker onderschrijft. Het Bestuur bestrijdt dat het optreden van de CWI of zijn eigen optreden blijk zou geven van vooringenomenheid en heeft inhoudelijk niets toe te voegen aan zijn verweerschrift.
Het Bestuur is van mening dat de klachtenregeling uit hoofdstuk 9 van de Awb in algemene zin niet van toepassing is op klachten over wetenschappelijke integriteit. Deze regeling ziet op handelen door bestuursorganen in relatie tot de burger, maar niet onbegrensd.
Klachten over wetenschappelijke integriteit mogen niet in deze verhouding worden geplaatst. Zij zien op het handelen van individuele wetenschappers in hun wetenschappelijke arbeid en hebben naar hun aard geen betrekking op de relatie tussen overheid en burger. Wetenschappers vertegenwoordigen in hun onderzoekswerk niet de overheid jegens de burger. Dat sommige wetenschappers wel in dienst zijn van een publiekrechtelijke rechtspersoon, doet hieraan niet af.
Voor de VU geldt daarnaast dat zij als bijzondere instelling alleen openbaar gezag heeft met betrekking tot de uitgifte van diploma’s en het verlenen van graden. Reeds hierom is hoofdstuk 9 van de Awb niet van toepassing.
3.5.2 Laatste reactie van Belanghebbende 1
Verzoeker beweert in de aanvullende reactie dat Belanghebbende 1 iets anders zou hebben gemeten dan vermeld in de publicatie. Belanghebbende 1 heeft wel degelijk de methode zoals die is vermeld gebruikt. Dat blijkt uit een e-mail van hem aan Belanghebbende 2 en uit de ruwe data. Om statistische redenen is ervoor gekozen om de resultaten om te zetten.
Het is niet juist dat Verzoeker samenwerkt met of contact heeft gelegd met X. Deze heeft op 11 augustus 2017 per e-mail laten weten dat Belanghebbende 1 als eerste contact met hem heeft gezocht en dat Verzoeker hem wel eens vragen stelt, maar pas na het contact door Belanghebbende 1. Uit een e-mail van 15 januari 2014 blijkt dat Belanghebbende 1 op aanraden van Belanghebbende 2 contact heeft gelegd met X en dat zelfstandig heeft gedaan. Tot slot blijkt uit een e-mail van X van 26 april 2016 dat de posterpresentatie die Belanghebbende 1 heeft gemaakt alleen is verstrekt aan deelnemers van het congres. De informatie op de posters was dus niet publiek.
4. Overwegingen van het LOWI
4.1 Algemeen
Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU).
Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.
Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.
4.2 Toepasselijke regelingen
De klacht van Verzoeker is door het Bestuur beoordeeld onder toepassing van de Klachtenregeling. Eveneens van toepassing is uitwerking 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
4.3 De procedurele gronden
Kort samengevat meent Verzoeker dat is gehandeld in strijd met de goede procesorde, omdat de CWI al een conceptadvies heeft uitgebracht voordat Verzoeker had gereageerd op het verslag van de hoorzitting met Belanghebbende 2. Verder meent Verzoeker dat ten onrechte niet is gereageerd op de door hem gestelde (schijn van) vooringenomenheid bij de CWI en op de stelling dat de CWI de door Verzoeker overgelegde aanvullende bewijsstukken buiten beschouwing heeft gelaten.
Kort samengevat meent het Bestuur dat de procedurele onregelmatigheid is hersteld door het vervangen van het eerste conceptadvies van de CWI, dat de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) in zijn algemeenheid niet van toepassing is op klachten over wetenschappelijke integriteit en daarnaast ook niet omdat de VU een bijzondere instelling is, en dat de mogelijkheid tot wraken van de CWI geen onderdeel vormt van de klachtprocedure zodat de CWI niet kan worden verweten dat zij zich niet van de zaak heeft teruggetrokken.
Prematuur eerste conceptadvies?
Aan Verzoeker kan worden toegegeven dat de CWI had behoren te wachten met het opstellen en uitbrengen van het conceptadvies tot ná de reactie van Verzoeker op het verslag van de hoorzitting met Belanghebbende 2. Anders dan algemeen gebruikelijk is, hanteert de VU immers als uitgangspunt dat partijen in een klachtprocedure in beginsel niet in elkaars aanwezigheid worden gehoord. Deze werkwijze bij de VU maakt de schriftelijke reactie op het verslag van de hoorzitting van de wederpartij een belangrijk onderdeel van de procedure.
Het is de verantwoordelijkheid van de CWI om daar zorgvuldig mee om te gaan en om die reactie ook daadwerkelijk mee te wegen. Het is evident dat dit niet is gebeurd bij de totstandkoming van het eerste conceptadvies. Deze gang van zaken voldoet niet aan het beginsel van hoor en wederhoor. Het eerste conceptadvies is niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen.
De CWI heeft dit gebrek echter hersteld door het eerste conceptadvies in te trekken. Het tweede conceptadvies is pas opgesteld en uitgebracht nadat de schriftelijke reactie van Verzoeker was ontvangen. In dat tweede conceptadvies is de conclusie uit het eerste conceptadvies weliswaar gehandhaafd, maar dat betekent op zichzelf niet dat het procedurele gebrek niet zou zijn hersteld.
Aanvullende bewijsstukken expliciet bespreken in tweede conceptadvies?
Verzoeker is van mening dat de aanvullende bewijsstukken die hij heeft overgelegd bij zijn reactie op het verslag van de hoorzitting met Belanghebbende 2 expliciet hadden moeten worden besproken in het tweede conceptadvies. Nu dat niet is gebeurd, concludeert Verzoeker dat de CWI die stukken niet heeft meegewogen.
Op de uitkomst van de beoordeling van de bewijsstukken wordt nader ingegaan in onderdeel 4.5. Hier ligt nog alleen de vraag voor of uit het tweede conceptadvies kan worden afgeleid dat de CWI niet alle bewijsstukken heeft beoordeeld. Het antwoord op die vraag luidt ontkennend.
Dat het prematuur uitbrengen van het eerste conceptadvies het vertrouwen van Verzoeker geen goed heeft gedaan, is duidelijk. Dat is echter onvoldoende voor de conclusie dat de CWI bij het tweede conceptadvies ook onzorgvuldig heeft gehandeld. In een advies geeft de CWI weer wat volgens haar de springende punten zijn. Omwille van de omvang en de leesbaarheid van haar advies kan de CWI bepaalde onderwerpen meer of minder uitgebreid aan de orde laten komen. Er is geen verplichting om alle overgelegde bewijsstukken afzonderlijk te bespreken en van een oordeel te voorzien.
Ter hoorzitting bij het LOWI heeft de CWI nader toegelicht dat de reactie van Verzoeker op het verslag van de hoorzitting met Belanghebbende 2 en de daarbij overgelegde aanvullende bewijsstukken zijn bestudeerd en meegewogen, maar dat dit inderdaad niet heeft geleid tot een ander oordeel.
Het LOWI ziet in het handhaven van het eerste oordeel geen aanleiding voor de conclusie dat de aanvullende bewijsstukken niet zijn meegewogen. De CWI heeft deze bewijsstukken anders beoordeeld dan waarop Verzoeker hoopte, maar dat betekent niet dat de CWI de stukken dus niet heeft betrokken bij haar onderzoek.
Vooringenomenheid bij de CWI?
Omdat volgens Verzoeker sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid, heeft hij de CWI gevraagd zich terug te trekken en dit ook aan het Bestuur voorgelegd. Omdat geen van beide heeft gereageerd, meent Verzoeker dat hem het recht is ontzegd om zijn klacht zonder vooringenomenheid te laten beoordelen. Verzoeker heeft hierbij gewezen op de Awb.
Het Bestuur heeft aangevoerd dat een mogelijkheid tot wraken geen onderdeel vormt van de klachtprocedure zodat de CWI niet kan worden verweten dat zij zich niet van de zaak heeft teruggetrokken. Verder is het Bestuur van mening dat hoofdstuk 9 van de Awb in algemene zin niet van toepassing is op klachten over wetenschappelijke integriteit en bij de VU daarnaast ook niet omdat de VU een bijzondere is.
Het LOWI volgt het Bestuur niet. Uit rapport 2015/140 van de Nationale ombudsman blijkt dat deze bevoegd is om zich te buigen over de gang van zaken tijdens een onderzoek naar de wetenschappelijke integriteit van een wetenschappelijk medewerker. Daarmee is de toepasselijkheid van hoofdstuk 9 van de Awb op klachten over wetenschappelijke integriteit gegeven, althans bij openbare universiteiten waarvan de organen zijn aan te merken als bestuursorgaan. Wel geldt dat de VU als bijzondere universiteit inderdaad goeddeels buiten de reikwijdte van de Awb valt.
Dat neemt echter niet weg dat ook de VU de algemene beginselen van een goede procesorde in acht heeft te nemen. Deze volgen immers niet alleen uit de Awb. De reactie van het Bestuur dat een mogelijkheid tot wraken geen onderdeel vormt van de klachtprocedure, schiet reeds daarom tekort. Een beschuldiging van vooringenomenheid is een ernstige zaak, waarop gereageerd dient te worden.
Het Bestuur was overigens ook bevoegd om zich over deze kwestie te buigen, namelijk op grond van artikel 9 van de Klachtenregeling. Artikel 9 van de Klachtenregeling bepaalt immers dat het Bestuur beslist in gevallen waarin de Klachtenregeling niet voorziet.
Voor zover het verzoek is gericht op het uitblijven van een reactie op de gestelde vooringenomenheid van de CWI, is het gegrond. Het LOWI zal zich zelf een oordeel vormen over deze stelling.
Het uitgangspunt is dat de CWI uit hoofde van haar functie wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een bijzondere omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de CWI vooringenomenheid koestert, of dat de daarvoor bij een partij (in casu Verzoeker) bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Alleen het subjectieve oordeel bij die partij is daarvoor onvoldoende. Het is aan de partij om aannemelijk te maken dat zo’n bijzondere omstandigheid zich voordoet. Verondersteld mag worden dat de gemachtigde van Verzoeker als advocaat op de hoogte is van deze (strikte) criteria.
De ongelukkige gang van zaken bij de totstandkoming van het eerste conceptadvies kan niet worden gekwalificeerd als een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid, en de omstandigheid dat Verzoeker weinig vertrouwen heeft in een zorgvuldige behandeling van zijn klacht door de CWI evenmin.
Uit het prematuur uitbrengen van het eerste conceptadvies kan geen vooringenomenheid worden afgeleid en er is niet gebleken dat de CWI daadwerkelijk stukken buiten beschouwing heeft gelaten. Dat de CWI een andere afweging heeft gemaakt dan door Verzoeker bepleit, is geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid. De door Verzoeker gestelde onjuistheid van het advies kan geen grond voor wraking opleveren. Het oordeel van de CWI is niet zodanig onbegrijpelijk dat het alleen kan worden verklaard door vooringenomenheid jegens Verzoeker.
Voor zover het verzoek betrekking heeft op (de schijn van) vooringenomenheid bij CWI, is het ongegrond.
4.4 Inhoudelijke gronden
Reikwijdte van de inhoudelijke toetsing door het LOWI
In de beoogde publicatie zoals genoemd in onderdeel 1 staat Verzoeker vermeld als coauteur. Verzoeker heeft zich bij het Bestuur beklaagd over de aankondiging van Belanghebbende 1 om dit (in de toekomst) ongedaan te maken. De CWI heeft zich additioneel gebogen over de vraag of het noemen van Verzoeker als coauteur in de beoogde publicatie om te beginnen wel terecht was.
Bovenstaand betekent dat thans de vraag aan de orde is of Verzoeker al dan niet behoort te worden genoemd als coauteur in de onderhavige publicatie én in eventuele toekomstige publicaties van Belanghebbende 1 naar aanleiding van zijn stageonderzoek.
Met de CWI is het LOWI van oordeel dat ook de intentie om te publiceren binnen de reikwijdte van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening kan vallen. Het LOWI is van mening dat die intentie wel voldoende concreet moet blijken, bijvoorbeeld uit het aanbieden van een publicatie aan een wetenschappelijk tijdschrift. De onderhavige publicatie, aangeboden aan het tijdschrift …, is dus vatbaar voor een toets aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.
Uit navraag bij Belanghebbende 1 is gebleken dat hij ten tijde van de procedure bij het LOWI een volgende publicatie in voorbereiding heeft, maar dat hij deze nog niet heeft aangeboden bij enig tijdschrift.
Het LOWI zal zich dus alleen uitspreken over de publicatie zoals genoemd in onderdeel 1.
Verder zal het LOWI zich niet buigen over door Belanghebbende 1 gesteld wangedrag van Verzoeker, niet over het veronderstelde motief van vergelding bij Belanghebbende 1 en niet over internetberichten van Belanghebbenden.
Kader: Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening, vaste lijn LOWI
Uitwerking 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening bepaalt dat auteurschap wordt erkend en dat de in het vakgebied gebruikelijke regels daarbij worden nageleefd.
Deze omschrijving van de zorgvuldigheidseis is summier en de toelichting op de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening biedt geen concretisering. Dat betekent dat het Bestuur in eerste instantie en het LOWI vervolgens in tweede instantie een nadere invulling moet geven van de bepaling.
In het belang van de (rechts)eenheid en (rechts)zekerheid houdt het LOWI, ook in de beoordeling van deze casus, vast aan de bestendige lijn die in zijn adviezen is uiteengezet (zie onder meer de adviezen 2011-02, 2011-03, 2011-04, 2013-02, 2013-06 en 2016-09). Hieronder volgt een korte weergave van deze vaste lijn.
Uit uitwerking 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening vloeit voort dat bij wetenschappelijke publicaties eerlijk en fair de substantiële (wetenschappelijke) bijdragen van anderen worden erkend en herkenbaar tot uitdrukking worden gebracht.
Wanneer iemand een wezenlijke (wetenschappelijke) bijdrage heeft geleverd aan de publicatie behoort hij (mits hij daarvoor toestemming verleent) in die publicatie als coauteur te worden genoemd. Wanneer dat niet gebeurt, dan wordt dit in beginsel gekwalificeerd als een schending van wetenschappelijke integriteit.
Wanneer iemand wel een bijdrage, maar geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de publicatie, wordt het niet noemen van betrokkene in beginsel als (verwijtbaar) onzorgvuldig gekwalificeerd.
Met het leveren van een wezenlijke bijdrage aan een publicatie wordt niet alleen gedoeld op het schrijven van tekstdelen of het kritisch herzien van tekstdelen, maar ook op het concipiëren en ontwerpen van een onderzoeksproject, het delen en interpreteren van onderzoeksresultaten of onderzoeksgegevens en het vertalen daarvan in figuren en tabellen, en het doen en uitwerken van experimenten.
Het gaat, kortom, om het verrichten van substantiële wetenschappelijke inspanningen ten behoeve van de totstandkoming van een publicatie.
Om te kunnen bepalen of de gestelde inspanningen van Verzoeker een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het onderzoek en de publicatie, moet worden vastgesteld waaruit het onderzoek heeft bestaan en welke inspanningen Verzoeker heeft verricht. Onder 4.5 wordt hier nader op ingegaan.
Kader: voorwaarden voor auteurschap …
Naast het bovenstaande is van belang dat in uitwerking 1.4 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is vastgelegd dat bij het erkennen van auteurschap de in het vakgebied gebruikelijke regels worden nageleefd.
Hoe die in het vakgebied gebruikelijke regels in casu luiden, blijkt uit de paragraaf Qualification for Authorship, van het tijdschrift … . Onder meer is daarin opgemerkt: “Each author is expected to have made substantial contributions to the conception or design of the work; or the acquisition, analysis, or interpretation of data; or the creation of new software used in the work; or have drafted the work or substantively revised it. In addition, all authors must AND has approved the submitted version (and any substantially modified version that involves the author’s contribution to the study); AND agrees to be personally accountable for the author’s own contributions and for ensuring that questions related to the accuracy or integrity of any part of the work, even those in which the author was not personally involved, are appropriately investigated, resolved, and documented in the literature. (…).”
Het LOWI concludeert hieruit dat wanneer iemand voldoende heeft deelgenomen aan één (of meerdere) van de genoemde activiteiten (conception or design of the work; acquisition, analysis, or interpretation of data; creation of new software used in the work have drafted the work or substantively revised it), betrokkene volgens de regels in het vakgebied in aanmerking komt voor een coauteurschap.
4.5 Feitenvaststelling binnen het geldende kader
Het LOWI stelt vast dat Belanghebbende 1 in de publicatie voor … Verzoeker heeft genoemd als coauteur en die kwalificatie ook concreet heeft onderbouwd. Volgens Belanghebbende 1 heeft Verzoeker mede de hypothese geformuleerd en de questionnaire opgesteld en de eindversie van het manuscript gelezen en goedgekeurd. Verder hebben volgens Belanghebbende 1 alle coauteurs de resultaten van het onderzoek bediscussieerd.
Volgens de regels van … hebben alle coauteurs de publicatie, inclusief de vermelding van Verzoeker als coauteur, gelezen en goedgekeurd. De stelling van Belanghebbende 1 in zijn verweer dat alle coauteurs akkoord zijn met het alsnog schrappen van de naam van Verzoeker is niet onderbouwd. Uit de verklaring van de medeauteur van 18 november 2016 blijkt zelfs het tegendeel. Alleen is komen vast te staan dat Belanghebbende 2 bij nader inzien vindt dat Verzoeker geen coauteurschap toekomt.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden en in aanmerking genomen dat Belanghebbende 1 ook op het congres Verzoeker als coauteur heeft vermeld, is er naar het oordeel van het LOWI slechts ruimte om hierop terug te komen wanneer de vermeldingen als coauteur aantoonbaar onwaarachtig zijn geweest. Overigens zou dat een kwalijke conclusie zijn. Zoals de CWI immers heeft overwogen, is het (faciliteren van) het geven van een onjuiste voorstelling van zaken niet toegestaan omdat dit schade toebrengt aan het onderlinge vertrouwen van wetenschappers en wetenschapsbeoefening onbetrouwbaar maakt.
Het LOWI zal hieronder, mede aan de hand van de regels van …, toetsen of er redelijkerwijs grond is voor de conclusie dat Verzoeker een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de publicatie.
Substantial contribution to the conception or design of the work?
Uit de stageovereenkomst blijkt wat de in de stage te onderzoeken hypothese is geweest. Als title of internship wordt genoemd: … . In appendix 2 bij de stageovereenkomst staat vervolgens als aim of this research vermeld: … .
In de publicatie komt dezelfde hypothese terug: This study aimed to examine … . En (in Abstract): … .
Hoewel in de publicatie, net als in appendix 2 van de stageovereenkomst, eveneens staat vermeld dat is gekeken naar een mogelijk causaal verband met C, is het LOWI van oordeel dat de te onderzoeken hypothese is geweest dat een verband bestaat tussen B en A.
Het LOWI stelt vast dat die hypothese niet is gebaseerd op het eerdere onderzoek naar risicofactoren voor A dat Belanghebbende 1 op 12 september 2013 aan Verzoeker heeft gemaild. Dat onderzoek benoemde als risicofactoren, kort gezegd, … en … .
Aan de omstandigheid dat in de bijlage bij de stageovereenkomst wordt verwezen naar C hecht het LOWI niet het belang dat de CWI eraan hecht. Redengevend is dat de stageovereenkomst is gedateerd 14 januari 2014, dus is opgemaakt een aantal maanden ná de aanvang van het onderzoek in september 2013. Om die reden kan uit dit stuk dus niet de conclusie worden getrokken dat de stelling van Verzoeker, dat C pas in de loop van het onderzoek in beeld is gekomen, onjuist is. Ook de door Belanghebbende 1 overgelegde mails aan derden waarin hij C noemt, dateren niet van het begin van het onderzoek, maar van januari 2014.
Daargelaten op welk moment C in beeld is gekomen, eventueel onderzoek naar C is naar het oordeel van het LOWI niet meer dan een afgeleide van de hypothese, als een van de mogelijke verklaringen voor het gevonden verband tussen B en A. C heeft op geen enkele manier een rol gespeeld in het veldonderzoek, Belanghebbende 1 heeft hooguit een beperkte literatuurstudie gedaan en hetgeen vervolgens is vermeld over C is voornamelijk speculatief van aard.
Het wordt niet inzichtelijk of C een rol speelt of hoe dit gemeten zou moeten worden. Het onderzoek kan naar het oordeel van het LOWI dan ook niet worden gekwalificeerd als een verkenning naar de rol van C tijdens B. Onderzocht is of een verband bestaat tussen B en A. Als mogelijke verklaringen zijn daarbij genoemd …, alsook C.
Het LOWI stelt vast dat de richting van het onderzoek is aangedragen door Verzoeker en dat Belanghebbende 1 de hypothese samen met Verzoeker heeft opgesteld. Aanknopingspunten hiervoor vindt het LOWI in de bewijsstukken die Verzoeker heeft overgelegd. In een mailbericht van 12 september 2013 heeft Belanghebbende 1 geopperd om A te onderzoeken.
Uit mailberichten van 16 en 17 september 2013 blijkt dat Belanghebbende 1 als hypothese overwoog dat …, maar dat Verzoeker hem heeft gemeld dat onderzoek naar … geen variabelen zou opleveren ten aanzien van A. In plaats daarvan heeft Verzoeker meermalen gewezen op een door hem veronderstelde relatie tussen B en A. Verzoeker heeft in mailberichten en in Facebook-berichten aan Belanghebbende 1 terugkerend aangehaald dat hij in de praktijk had waargenomen dat een verband bestond tussen B en A. Ook het stageverslag, opgesteld door Belanghebbende 1, meldt dat ….
Het LOWI concludeert dan ook dat Verzoeker een bepalende inbreng heeft gehad in de richting van het onderzoek en het ontwikkelen van de hypothese.
Substantial contribution to the acquisition, analysis, or interpretation of data?
Verzoeker heeft daarnaast ook op een andere manier bijgedragen aan het werk, namelijk aan de verkrijging van de onderzoeksdata. De voor het onderzoek gebruikte vragenlijst is door Belanghebbende 1 in overleg met Verzoeker opgesteld: Verzoeker heeft commentaar gegeven op de door Belanghebbende 1 voorgestelde vragen en heeft daarnaast zelf ook een aantal vragen voorgesteld. Voorts is het volgende van belang. Ten behoeve van het onderzoek was het nodig om … Dat kan op verschillende manieren. Vastgesteld moet worden dat de meetmethode die Belanghebbende 1 heeft gebruikt is aangereikt door Verzoeker. Verzoeker heeft bij brief van 1 augustus 2017 laten weten dat hij Belanghebbende 1 in augustus of september 2013 conference proceedings heeft doen toekomen. Hierin is informatie opgenomen over hoe in een onderzoek naar A … kan worden gemeten, namelijk door morfometrisch onderzoek te doen en te scoren op een bepaalde schaal. Verzoeker heeft uiteengezet dat de conference proceedings een fout bevatten en voorts gemotiveerd dat Belanghebbende 1 deze fout heeft overgenomen in het stageverslag en heeft trachten te herstellen in de publicatie. Belanghebbende 1 heeft dit niet betwist, maar heeft benadrukt dat hij heeft gemeten zoals hij had gemeld aan Belanghebbende 2.
Het LOWI concludeert dat Verzoeker door zijn bijdrage aan de enquête en vooral door het aandragen van de meetmethode een relevante inbreng heeft gehad in het verkrijgen van de data.
Substantial contribution to the creation of new software used in the work or have drafted the work or substantively revised it?
Van the creation of new software used in the work of van drafted the work or substantively revised it is naar het oordeel van het LOWI respectievelijk geen en onvoldoende sprake. Verzoeker heeft geen tekstbijdragen geschreven en zijn commentaar op de voorgenomen publicatie betreft met name tekstueel commentaar, vergezeld van een enkele inhoudelijke opmerking. Dat is onvoldoende voor een coauteurschap. Hetzelfde geldt voor Verzoekers inbreng aan de totstandkoming van de enquête.
Wel is gebleken dat Verzoeker een bijdrage heeft geleverd aan het theoretisch kader ten behoeve van het onderzoek. Uit de overgelegde mailberichten en Facebook-berichten blijkt dat Belanghebbende 1 op verschillende momenten aan Verzoeker heeft gevraagd om ten behoeve van het onderzoek literatuur te verstrekken en dat Verzoeker inderdaad literatuur heeft verstrekt, zij het dat er geen literatuur was ter onderbouwing van de door Verzoeker van belang geachte D. De relevantie van de door Verzoeker aangedragen literatuur blijkt uit de omstandigheid dat Belanghebbende 1 die literatuur daadwerkelijk heeft gebruikt voor het theoretisch kader in het stageverslag en de publicatie.
Conclusie
Het LOWI concludeert dat de belangrijkste wetenschappelijke bijdrage van Verzoeker heeft bestaan uit het sturen van de richting van het onderzoek en de hypothese, het aandragen van relevante literatuur en het aandragen van de gebruikte morfometrische meetmethode. De andere inspanningen van Verzoeker, zoals het vele contact met Belanghebbende 1, kunnen niet worden gekwalificeerd als wetenschappelijke inspanningen.
De bijdrage van Verzoeker zoals vastgesteld door het LOWI bevindt zich, bezien vanuit de vaste LOWI-lijn, op de grens tussen “bijdrage” en “wezenlijke bijdrage”, maar voldoet volledig aan de regels van …. om voor een coauteurschap in aanmerking te komen, zoals in het ter publicatie aangeboden manuscript ook is verklaard door de indieners. Gelet hierop en op de omstandigheid dat Verzoeker herhaaldelijk als coauteur is genoemd, staat het Belanghebbende 1 (of Belanghebbende 2) niet vrij om hierop terug te komen.
Overigens is niet gebleken dat dit aangekondigde voornemen van Belanghebbende 1 al concreet gestalte heeft gekregen. De beoogde publicatie vermeldt immers Verzoeker als coauteur, maar is geweigerd door het tijdschrift. Van een nieuwe of ingediende publicatie (met dezelfde strekking en gebaseerd op hetzelfde stageonderzoek als in de beoogde publicatie) is op dit moment, zoals uit navraag bij Belanghebbende 1 is gebleken, geen sprake. Dat betekent dat er op dit moment ook geen aanleiding is voor de conclusie dat Belanghebbende 1 verwijtbaar onzorgvuldig of in strijd met de wetenschappelijke integriteit heeft gehandeld. Derhalve geldt hetzelfde voor Belanghebbende 2.
Dat kan anders worden, indien opnieuw een manuscript wordt aangeboden aan een wetenschappelijk tijdschrift en Verzoeker daarin niet wordt genoemd als coauteur, terwijl dat manuscript dezelfde strekking heeft als de onderhavige publicatie en gebaseerd is op hetzelfde onderzoek.
5. Oordeel en advies van het LOWI
Het LOWI is van oordeel dat het verzoek gegrond is, voor zover het ziet op het oordeel dat Verzoeker in de beoogde publicatie niet hoeft te worden genoemd als coauteur en adviseert het Bestuur om het definitieve besluit te nemen conform de bovenstaande overwegingen van het LOWI.
Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter
mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris