Categorieën
Advies

Advies 2020-01

Vervolg op 2018-18 en 2018-19. Voorafgaand aan de reflectie-audit hadden Betrokkenen de procedure nauwkeuriger (en schriftelijk) moeten vastleggen en Verzoeker duidelijk over de procedure moeten informeren. Betrokkenen hebben onvoldoende zorgvuldig gehandeld met het inrichten van de auditprocedure.

Print Friendly, PDF & Email

naar aanleiding van de verzoeken van:

1. …

over de aanvankelijke oordelen van

2. het College van Bestuur van de Universiteit Leiden, en

3. het College van Bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam

Procesverloop

Op 10 november 2017 heeft … (hierna: Verzoeker) een klacht ingediend bij de Universiteit Leiden over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … (hierna: Betrokkene 1). Op diezelfde dag heeft Verzoeker ook een klacht ingediend bij de Vrije Universiteit Amsterdam over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door … (hierna: Betrokkene 2).

Het Bestuur van de Vrije Universiteit (hierna Bestuur VU) heeft contact gezocht met het Bestuur van de Universiteit Leiden (hierna Bestuur Leiden) met het verzoek dat de klacht zal worden behandeld door de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Leiden en het LUMC. De Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit Leiden en het LUMC (hierna: CWI) heeft desgevraagd beide klachten beoordeeld. Op 12 maart 2018 heeft de CWI geadviseerd de klachten niet-ontvankelijk te verklaren.

Bestuur Leiden en Bestuur VU hebben dit advies overgenomen en hebben de klachten bij aanvankelijke oordelen van respectievelijk 4 april 2018 en 5 april 2018 niet-ontvankelijk verklaard.

Verzoeker heeft het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (hierna: LOWI) middels een verzoekschrift dat op 15 mei 2018 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over deze aanvankelijke oordelen.

In de adviezen nrs. 2018-18 en 2018-19 heeft het LOWI de verzoeken gegrond verklaard en heeft het LOWI Bestuur Leiden en Bestuur VU geadviseerd om hun aanvankelijke oordelen van 4 april 2018 en 5 april 2018 te herzien en het onderzoek naar de klachten te heropenen.

Bestuur Leiden en Bestuur VU hebben de LOWI-adviezen opgevolgd en hebben de CWI bij brief van 6 december 2018 gevraagd de klachten van Verzoeker wederom te behandelen.

De CWI heeft de klachten op 31 januari 2019 ter hoorzitting behandeld en heeft Bestuur Leiden en Bestuur VU op 28 maart 2019 geadviseerd de klachten ongegrond te verklaren (hierna tezamen en in enkelvoud: het CWI-advies).

Bij aanvankelijke oordelen van respectievelijk 24 april 2019 en 25 april 2019 hebben Bestuur Leiden en Bestuur VU dit advies van de CWI opgevolgd en de klachten ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft het LOWI middels een verzoekschrift dat op 4 juni 2019 door het LOWI is ontvangen, verzocht advies uit te brengen over deze nieuwe aanvankelijke oordelen.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 26 juni 2019 besloten het verzoek in behandeling te nemen.

Bestuur Leiden en Bestuur VU hebben een verweerschrift ingediend.
Betrokkenen hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.

Verzoeker heeft op deze verweerschriften gereageerd.

Bestuur Leiden en Betrokkenen hebben een laatste reactie ingediend.

Het LOWI heeft in zijn vergadering van 16 oktober 2019 besloten om de zaken nrs. 2020-01.A (aanvankelijk oordeel Bestuur Leiden) en 2020-01.B (aanvankelijk oordeel Bestuur VU) te voegen. Het LOWI heeft in die vergadering ook besloten dat het zich voldoende geïnformeerd acht en dat het de zaak op de stukken zal behandelen.

Partijen zijn van dit besluit om de zaken te voegen en geen hoorzitting te houden op de hoogte gebracht.

Overwegingen

Inleiding

1. Verzoeker is … aan de Universiteit van Amsterdam. Samen met twee andere onderzoekers heeft Verzoeker in 2016 een artikel gepubliceerd in het populair wetenschappelijk tijdschrift …. Naar aanleiding van kritiek op deze publicatie heeft het Bestuur van de Universiteit van Amsterdam een reflectie-audit laten uitvoeren. Deze reflectie-audit is uitgevoerd door Betrokkenen en heeft geresulteerd in een openbaar rapport. Verzoeker richt zich met zijn verzoek tegen dit rapport en de totstandkoming daarvan.

2. In zijn adviezen nrs. 2018-18 en 2018-19 heeft het LOWI overwogen dat de reflectie-audit moet worden aangemerkt als wetenschapsbeoefening zodat kan en moet worden getoetst aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (versie 2014). Het LOWI heeft ook overwogen dat er bij die toetsing ruimte is om rekening te houden met de aard van het werk, in die zin dat in casu meer marginaal getoetst kan worden of in redelijkheid is voldaan aan de principes van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

3. Naar aanleiding van deze LOWI-adviezen en op verzoek van Bestuur Leiden en Bestuur VU heeft de CWI de klachten van Verzoeker over de reflectie-audit alsnog inhoudelijk beoordeeld. De CWI adviseert beide Besturen om de klacht ongegrond te verklaren. Zowel Bestuur Leiden als Bestuur VU hebben dit CWI-advies opgevolgd en de klacht van Verzoeker ongegrond verklaard.

Het verzoek

4. Verzoeker is het niet eens met de nieuwe aanvankelijke oordelen. Hiertoe voert hij kort gezegd aan dat de procedure van het auditrapport niet zorgvuldig is uitgevoerd, het auditrapport onvoldoende van Verzoekers artikel abstraheert en foutieve dan wel onvolledige feiten weergeeft.

Toetsingskader LOWI

5. Het LOWI adviseert het Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instelling over een door het Bestuur vastgesteld (aanvankelijk) oordeel over een vermoede schending van wetenschappelijke integriteit. Het LOWI adviseert niet uit eigener beweging, maar slechts naar aanleiding van een daartoe strekkend ontvankelijk verzoek.

6. Indien het LOWI een ontvankelijk verzoek in behandeling heeft genomen, toetst het aan de hand van het verzoek, de overgelegde stukken en de eventuele hoorzitting of het (aanvankelijk) oordeel van het Bestuur voldoet aan de daaraan vanuit het oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen en of het aanvankelijk oordeel in overeenstemming is met de normen voor wetenschappelijke integriteit.

Hierbij betrekt het LOWI de klachtenregeling van de desbetreffende instelling. De normen van wetenschappelijke integriteit zijn neergelegd in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit die op 1 oktober 2018 in werking is getreden. Dan wel, indien de onderzoeksactiviteiten waarop het verzoek ziet zijn gestart vóór 1 oktober 2018, in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, laatstelijk herzien in 2014.

7. Het oordeel dat een of meer normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden, leidt niet per definitie ook tot het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden.

8. Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Wetenschappelijke controversen dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum.

Relevante bepalingen

9. Zoals het LOWI in zijn adviezen nrs. 2018-18 en 2018-19 heeft overwogen, kan en moet er in deze zaak worden getoetst aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (versie 2014). De relevante bepalingen luiden als volgt:

“1. Eerlijkheid en zorgvuldigheid
Principe

Wetenschapsbeoefenaren zijn eerlijk en openhartig over hun onderzoek en over de toepassingen ervan. Wetenschappelijke activiteiten geschieden met zorgvuldigheid. Prestatiedruk mag daaraan geen afbreuk doen.

Definitie

Van de onderzoeker wordt gevraagd dat hij open en genuanceerd is over onzekerheidsmarges en andere begrenzingen van de geldigheid van zijn onderzoek en dat van zijn vakgenoten. Hij communiceert realistisch over de resultaten van zijn onderzoek. Het handelen van een wetenschapsbeoefenaar is zorgvuldig als het gebeurt met de toewijding en nauwkeurigheid die nodig zijn om het beroep goed te kunnen uitoefenen.

Uitwerking

(…)

1.2. Iedere wetenschapsbeoefenaar toont respect voor mensen (…) die betrokken zijn bij wetenschappelijk (…) onderzoek. Onderzoek met mensen is principieel slechts mogelijk als zij informed consent hebben verleend, de risico’s gering zijn en de privacy van de betrokkenen afdoende zijn beschermd. (…).

(…)

1.7. Zorgvuldigheid beperkt zich niet tot het uitvoeren van en rapporteren over wetenschappelijk onderzoek, maar strekt zich ook uit tot de relaties tussen wetenschapsbeoefenaren onderling (…).

(…).”

Beoordeling van het verzoek

Procedureel

Communicatie en juridische bijstand

10. Verzoeker betoogt dat hem te laat is meegedeeld welke auditoren de reflectie-audit zouden uitvoeren en wat de inhoud van hun opdracht was. Ook stelt Verzoeker dat hem ten onrechte geen juridische bijstand is aangeboden.

10.1. Vast staat dat het Bestuur van de Universiteit van Amsterdam opdracht heeft gegeven voor de reflectie-audit. Dit Bestuur heeft Betrokkenen benaderd en de inhoud van de opdracht geformuleerd in de opdrachtbrief van 1 mei 2017. De verantwoordelijkheid voor de communicatie met Verzoeker voorafgaand aan de reflectie-audit ligt naar het oordeel van het LOWI bij dit Bestuur. Ook de afweging of Verzoeker juridische bijstand zou moeten worden aangeboden in het kader van de reflectie-audit valt onder de verantwoordelijkheid van dit Bestuur. De hierboven genoemde grieven van Verzoeker, wat hier verder ook van zij, kunnen daarom niet worden toegerekend aan Betrokkenen zoals Bestuur VU en Betrokkenen in hun respectievelijke verweerschriften terecht naar voren hebben gebracht. Gelet hierop kan hetgeen Verzoeker heeft aangevoerd niet tot de conclusie leiden dat Betrokkenen normen van wetenschappelijke integriteit hebben geschonden zoals neergelegd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening.

Aard van de reflectie-audit

11. Verzoeker betoogt dat met de reflectie-audit ten onrechte een verkapt integriteitsonderzoek is uitgevoerd zonder de daarbij behorende checks and balances. Hiertoe voert hij aan dat de reflectie-audit een gezaghebbend rapport van experts betreft waarin vanuit een oogpunt van ethiek en integriteit uitspraken worden gedaan over Verzoekers publicatie. Volgens Verzoeker was het primaire doel van de reflectie-audit om zijn onderzoek te beoordelen en niet om een bijdrage te leveren aan de discussie over wetenschappelijke integriteit in kwalitatief onderzoek naar moeilijk bereikbare doelgroepen en controversiële kwesties. Hierbij wijst Verzoeker op de opdrachtbrief van het Bestuur van de Universiteit van Amsterdam en op de titel van het auditrapport. Volgens Verzoeker had de reflectie-audit en de publicatie daarvan achterwege moeten blijven vanwege het risico op reputatieschade en aantasting van de veilige werkomgeving.

11.1. De CWI heeft zich in haar advies op het standpunt gesteld dat de audit niet het doel had om het onderliggende onderzoek van Verzoeker als zodanig te beoordelen, maar om conform de onderzoeksopdracht een bijdrage te leveren aan een wetenschappelijke discussie over ethiek en integriteit binnen de … .

11.2. Bestuur VU stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat het niet relevant is of de reflectie-audit wel of niet als verkapt integriteitsonderzoek naar het onderzoek van Verzoeker valt aan te merken, omdat dit geen verschil maakt voor de beoordeling of Betrokkenen met de reflectie-audit normen van wetenschappelijke integriteit hebben geschonden.

11.3. Zoals het LOWI in overweging 4.4. van zijn adviezen nrs. 2018-18 en 2018-19 heeft overwogen is de reflectie-audit aan te merken als wetenschapsbeoefening. Mede gelet hierop onderschrijft het LOWI het standpunt van de CWI dat de audit tot doel had om een bijdrage te leveren aan een wetenschappelijke discussie binnen de … . Zoals het LOWI ook al heeft overwogen op p.10 van voornoemde adviezen is er wel een beoordeling geweest van het onderzoek van Verzoeker, maar met de bedoeling om de bevindingen een ruimere reikwijdte te laten hebben. Met de beoordeling van de methodologie van een reeds gepubliceerd manuscript vertoont de reflectie-audit weliswaar enige kenmerken van een integriteitsonderzoek, maar het gaat naar het oordeel van het LOWI te ver om de reflectie-audit te kwalificeren als een verkapt integriteitsonderzoek, zoals Verzoeker stelt.

Of het bestuurlijk een goede keuze was van het Bestuur van de Universiteit van Amsterdam, om aan de hand van een reflectie-audit met kenmerken van een integriteitsonderzoek een bijdrage te laten leveren aan een wetenschappelijke discussie over integriteit en ethiek binnen …, is niet aan het LOWI om te beoordelen. Het ligt op de weg van het bestuur van de Universiteit van Amsterdam om hier zelf op te reflecteren en na te gaan of het alles afwegende een juiste keuze is geweest om een reflectie-audit te laten uitvoeren.

Naar aanleiding van het thans voorliggende verzoek kan het LOWI slechts de Besturen Leiden en VU adviseren over de vraag of Betrokkenen normen van wetenschappelijke integriteit hebben geschonden. Het LOWI ziet in het betoog dat sprake is van een integriteitsonderzoek geen aanleiding voor de conclusie dat Betrokkenen normen van wetenschappelijke integriteit hebben geschonden door de auditopdracht te aanvaarden.

Procedure van de reflectie-audit

12. Verzoeker betoogt dat Betrokkenen uit een oogpunt van wetenschappelijke integriteit zijn tweede zienswijze op het concept auditrapport met Verzoeker hadden moeten bespreken en Verzoekers e-mail hierover hadden moeten beantwoorden. Nu Betrokkenen dit niet hebben gedaan, hebben zij zich volgens Verzoeker niet aan hun toezegging gehouden “dat er geen gekke dingen zouden gebeuren waar Verzoeker ongelukkig van zou worden”. Volgens Verzoeker was deze toezegging juist een belangrijke reden voor hem om mee te werken aan de reflectie-audit. Volgens Verzoeker is het niet relevant dat Betrokkenen onderling hadden afgesproken hoe zij de audit zouden vormgeven. Waar het volgens Verzoeker om gaat is wat Betrokkenen met Verzoeker hadden afgesproken over de auditprocedure.

12.1. Bestuur Leiden en Bestuur VU hebben zich in hun aanvankelijke oordelen onder verwijzing naar het CWI-advies op het standpunt gesteld dat Betrokkenen onderling afspraken hebben gemaakt over de te volgen auditprocedure en dat zij zich daaraan hebben gehouden.

Volgens de Besturen is ook niet gebleken dat deze afspraken in strijd zijn met regels over wetenschappelijke integriteit. Uit het CWI-advies volgt verder dat Verzoeker zijn zienswijze heeft gegeven over een concept van het auditrapport en dat Verzoekers reactie daarop in ieder geval deels is verwerkt in het uiteindelijke auditrapport. Dat Betrokkenen de uit eigener beweging toegezonden tweede zienswijze niet hebben verwerkt in het auditrapport acht de CWI niet onjuist, gelet op de aard van de reflectie-audit waarbij Betrokkenen hun bevindingen (daargelaten of Verzoeker het met die bevindingen eens is) moeten rapporteren aan het Bestuur van de Universiteit van Amsterdam. De CWI wijst er in haar advies ook op dat Betrokkenen Verzoekers tweede zienswijze ter kennisgeving aan hun opdrachtgever hebben doorgestuurd, omdat het definitieve auditrapport op dat moment reeds was opgeleverd.

12.2. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift een transcriptie weergegeven van een gesprek tussen Betrokkenen en hemzelf waarin Betrokkenen zeggen: “wij zullen ervoor zorgen dat er geen gekke dingen gebeuren waar (…) je ongelukkig van wordt”. Ook staat in het verzoekschrift een transcriptie van een gesprek tussen Betrokkenen en één van de andere onderzoekers waarin Betrokkenen zeggen: “moeten we op een voorzichtige en goeie manier erover praten. (…) dat we inderdaad kijken van wat, ja wat is de beste manier om de zaak op te schrijven, ja (…) Voor je het weet pikken mensen er drie zinnen uit en krijg je weer een krantenartikel.”

12.3. Uit deze transcripties en de overige stukken uit het dossier maakt het LOWI niet op dat Betrokkenen een toezegging hebben gedaan die zij vervolgens niet zijn nagekomen. Uit deze transcripties maakt het LOWI wel op dat de auditprocedure onvoldoende duidelijk was voor Verzoeker. Zoals Bestuur Leiden in zijn verweerschrift heeft toegelicht, zijn er geen vooraf vastgestelde kaders waarbinnen een reflectie-audit moet plaatsvinden. In zo’n geval, waarin er geen vooraf vastgestelde kaders zijn, dragen auditoren zoals Betrokkenen de verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige en duidelijke auditprocedure. Naar het oordeel van het LOWI hadden Betrokkenen voorafgaand aan de reflectie-audit de procedure nauwkeuriger (en schriftelijk) moeten vastleggen en Verzoeker duidelijk over de procedure moeten informeren.

Hierbij neemt het LOWI in aanmerking dat Betrokkenen gelet op de opdrachtbrief van 1 mei 2017 bij de aanvaarding van hun opdracht al wisten dat het door hen op te leveren reflectie-auditrapport openbaar zou worden gemaakt door het Bestuur van de Universiteit van Amsterdam en een openbaar rapport potentieel een grote impact heeft op (de reputatie en privacy van) Verzoeker. Gelet op het voorgaande is het LOWI van oordeel dat Betrokkenen onvoldoende zorgvuldig hebben gehandeld met het inrichten van de gehanteerde auditprocedure. In zoverre voldoet het (aanvankelijk) oordeel van het Bestuur niet aan de daaraan vanuit het oogpunt van zorgvuldig onderzoek te stellen eisen.

Inhoudelijk

13. Over de inhoud van het auditrapport betoogt Verzoeker dat de CWI zijn klachten ten onrechte heeft afgedaan met de motivering dat die zijn terug te voeren op een verschil van inzicht tussen Verzoeker en Betrokkenen. Volgens Verzoeker hebben Betrokkenen onzorgvuldig gehandeld en in strijd met de principes Reliability, Honesty, Respect en Accountability zoals neergelegd in de ALLEA European Code of Conduct for research Integrity, 2011 (herzien 2017).

13.1. In het CWI-advies waarnaar Bestuur Leiden en Bestuur VU in hun aanvankelijke oordelen verwijzen, overweegt de CWI kennis te hebben genomen van alle door Verzoeker gestelde omissies in het auditrapport. Dit heeft de CWI tot de overtuiging gebracht dat alles wat door Verzoeker in dit kader naar voren is gebracht, gezien kan worden als een verschil van inzicht. Noch in de klacht, noch in hetgeen Verzoeker tijdens de hoorzitting bij de CWI mondeling naar voren heeft gebracht, noch anderszins is iets naar voren gekomen dat in de richting van schending van de wetenschappelijke integriteit komt, aldus de CWI.

Ter verdere motivering belicht de CWI vervolgens één inhoudelijke klacht van Verzoeker. Dat is de klacht dat Betrokkenen ten onrechte Verzoekers beweegredenen om te publiceren in het tijdschrift … niet hebben vermeld. Aan de hand hiervan overweegt de CWI dat Betrokkenen Verzoekers redenen om in dit medium te publiceren niet hebben willen betwisten, maar dat zij hebben willen laten zien dat er ook nadelen kleven aan het gekozen medium omdat daarin weinig aandacht kan worden besteed aan de onderliggende onderzoeksmethodiek.

Volgens de CWI blijkt uit dit voorbeeld dat Verzoeker en Betrokkenen een verschil van inzicht hebben over de keuzes die Betrokkenen hebben gemaakt bij de uitvoering van hun audit. Volgens de CWI kan en mag Verzoeker het niet eens zijn met de auditoren, maar leidt dit niet tot de conclusie dat Betrokkenen in strijd met normen over wetenschappelijke integriteit hebben gehandeld.

13.2. Verzoeker betoogt dat Betrokkenen de ALLEA European Code of Conduct for Research Integrity hebben geschonden. Hoewel het LOWI deze internationale normen bij zijn beoordeling ook in acht neemt, beoordeelt het LOWI het thans voorliggende verzoek in eerste instantie aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (versie 2014). De relevante principes en uitwerkingen van die gedragscode staan in overweging 9. van dit advies.

13.3. Net als de CWI heeft het LOWI kennis genomen van de door Verzoeker gestelde fouten en omissies in het definitieve auditrapport. Het LOWI zal hier de belangrijkste pijnpunten van Verzoeker noemen. Zo stelt Verzoeker dat de interactie met de …-journalist niet accuraat is weergegeven, dat Betrokkenen niet laten zien dat Verzoeker een weloverwogen keuze heeft gemaakt voor de manier van anonimiseren, dat Verzoekers team zelf pseudoniemen heeft gekozen voor de gesprekspartners, dat Betrokkenen bepaald archiefmateriaal wel degelijk mochten inzien maar niet meenemen en dat Verzoekers eigen visie over materiële belangenconflicten versus intercollegiale openheid over … opvattingen ten onrechte niet is weergegeven.

Met alle gestelde fouten en omissies wil Verzoeker duidelijk maken dat Betrokkenen onvoldoende aandacht hebben besteed aan zijn beweegredenen voor bepaalde keuzes in het onderliggende onderzoek. Volgens Verzoeker is dit een belangrijke misser, omdat het auditrapport openbaar is en lezers zich nu geen goed oordeel kunnen vormen over het handelen van Verzoeker. Verzoeker benadrukt dat hij zich met zijn onderzoek heeft gehouden aan ethische regels. Volgens Verzoeker hebben Betrokkenen bijgedragen aan een onveilig werkklimaat door de casus gerelateerde feiten niet volledig en juist genoeg te presenteren.

13.4. Het LOWI volgt de CWI in het oordeel dat de door Verzoeker gestelde fouten en omissies niet kunnen leiden tot de conclusie dat Betrokkenen hebben gehandeld in strijd met normen van wetenschappelijke integriteit, zoals neergelegd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Dat Verzoeker en Betrokkenen van mening verschillen over conclusies van Betrokkenen is daarvoor niet voldoende.

Nu de normen van de gedragscode niet zijn geschonden, bestaat ook geen aanleiding voor de conclusie dat de principes van de ALLEA European Code of Conduct for Research Integrity zijn geschonden. Betrokkenen hebben de feiten en omstandigheden rondom Verzoekers onderliggende onderzoek weliswaar niet zo weergegeven als Verzoeker zou wensen, maar het LOWI ziet onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat Betrokkenen de onderzoeksresultaten op onzorgvuldige of onbetrouwbare manier zouden hebben weergegeven en evenmin dat zij niet tot hun conclusies hebben kunnen komen.

Conclusie

14. Van schending van normen van wetenschappelijke integriteit als neergelegd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2014 is geen sprake. Wel hebben Betrokkenen onvoldoende zorgvuldig gehandeld met het inrichten van de gehanteerde auditprocedure zoals onder 12.3. van dit advies is overwogen. Nu Bestuur Leiden en Bestuur VU in hun aanvankelijke oordelen tot een andere conclusie komen, zijn die aanvankelijke oordelen niet in overeenstemming met de daaraan vanuit het oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling te stellen eisen.

Het LOWI adviseert Bestuur Leiden en Bestuur VU om hun aanvankelijke oordelen gewijzigd vast te stellen als definitief oordeel met inachtneming van hetgeen in dit advies is overwogen.

ADVIES

Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit:

I. verklaart de verzoeken van … gegrond, voor zover het de inrichting van de procedure betreft en voor het overige ongegrond;

II. adviseert het College van Bestuur van de Universiteit Leiden om het aanvankelijk oordeel gewijzigd vast te stellen als definitief oordeel met inachtneming van hetgeen in dit advies is overwogen;

III. adviseert het College van Bestuur van de Vrije Universiteit om het aanvankelijk oordeel gewijzigd vast te stellen als definitief oordeel met inachtneming van hetgeen in dit advies is overwogen.

Aldus vastgesteld op 13 januari 2020 door prof. mr. W.J. Zwalve, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra, ambtelijk secretaris.

 

Print Friendly, PDF & Email