Advies van het LOWI van 8 maart 2017 ten aanzien van het verzoek van …, bij het LOWI ingediend op 14 oktober 2016 betreffende het voorlopige besluit van … Bestuur van … van 4 oktober 2016, inzake een klacht van 14 juni 2016 wegens vermoede schending van wetenschappelijke integriteit door zeven medewerkers van … .
1. Het verzoek
Op 14 oktober 2016 heeft …, naar eigen zeggen mede namens …, (verder: Verzoeker) aan het LOWI verzocht om middels een advies aan … Bestuur van … (verder: het Bestuur) een herbeoordeling te geven van het voorlopige besluit van het Bestuur van 4 oktober 2016 (verder: besluit). Het Bestuur is tot dit besluit gekomen naar aanleiding van een klacht van Verzoeker, ingediend bij het Bestuur op 14 juni 2016 (verder: klacht).
De klacht
De klacht betreft een vermoede inbreuk op de wetenschappelijke integriteit en is gericht tegen zeven medewerkers van … (verder: Belanghebbenden).
Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit
De Commissie Wetenschappelijke Integriteit van … (verder: CWI) heeft de klacht op 12 augustus 2016 in behandeling genomen. Op 15 augustus 2016 heeft de CWI geconstateerd dat Verzoeker op verschillende websites melding heeft gemaakt van de klacht tegen Belanghebbenden.
Naar aanleiding daarvan heeft de CWI in een brief van 25 augustus 2016 aan Verzoeker artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling wetenschappelijke integriteit … (verder: Klachtenregeling) geciteerd, uiteengezet welk belang de CWI hecht aan het in acht nemen van de geheimhouding in de klachtprocedure, opgesomd welke publicaties de CWI onder meer heeft geconstateerd en geconcludeerd dat Verzoeker met deze publicaties de geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
De CWI heeft Verzoeker gesommeerd per direct te stoppen met alle berichtgeving over de klacht en aangekondigd dat wanneer op 31 augustus 2016 niet alle voornoemde berichtgeving is geëindigd en verwijderd, de CWI de behandeling van de klacht met onmiddellijke ingang zal stopzetten.
Bij e-mail van 30 augustus 2016 heeft Verzoeker gevraagd op welk artikel uit de Klachtenregeling de CWI het dreigement om de klachtbehandeling stop te zetten heeft gebaseerd. Bij e-mail van 31 augustus 2016 om 10.47 uur heeft de CWI verwezen naar de brief van 25 augustus 2016 en herhaald dat het schenden van de vertrouwelijkheid voldoende aanleiding is de behandeling van de klacht te stoppen.
Bij brief van 1 september 2016 heeft de CWI Verzoeker laten weten op 31 augustus 2016 te hebben geconstateerd dat de publicaties niet zijn verwijderd van de desbetreffende websites en daarom de behandeling van de klacht stop te zetten.
Op 5 september 2016 heeft de CWI advies uitgebracht aan het Bestuur. In het advies heeft de CWI overwogen dat geheimhouding een wezenlijk onderdeel is van de klachtprocedure en ervoor zorgt dat in vertrouwelijkheid en vrijheid tussen de betrokkenen en de CWI kan worden gecommuniceerd over een klacht. Vertrouwelijkheid is van doorslaggevend belang vanwege het gevoelige karakter van de materie.
Een terechte en zeker een onterechte klacht kan grote schade toebrengen aan de wetenschappelijke reputatie van de Beklaagde. De CWI heeft geconstateerd dat Verzoeker op diverse websites melding heeft gemaakt van de klacht en daarmee de geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Nadat Verzoeker bij brief van 25 augustus 2016 is gesommeerd om per direct te stoppen met alle berichtgeving over de klacht, heeft hij aangegeven dat de publicaties zouden worden verwijderd. Op de gestelde deadline, ook na de e-mail van de CWI van 31 augustus 2016, is hieraan echter geen gehoor gegeven zodat de CWI heeft besloten om de klacht niet verder te behandelen.
De CWI acht de vertrouwelijkheid van zodanig belang voor het zorgvuldig doorlopen van de procedure dat aan een schending gevolgen moeten worden verbonden. In de onderhavige klacht kan de CWI haar taak niet naar behoren uitoefenen. Ondanks dat de Klachtenregeling geen sanctiebepaling bevat, heeft de CWI, gelet op het voorgaande en gelet op Verzoekers volharden in de schending van de geheimhouding, dit besluit moeten nemen.
Op 22 september 2016 heeft de CWI het Bestuur laten weten niet over te kunnen gaan tot het alsnog uitvoeren van een zelfstandig onderzoek. De CWI heeft het Bestuur, onder verwijzing naar haar brief van 5 september 2016, geadviseerd om de klacht niet te behandelen.
Het besluit
In het besluit heeft het Bestuur conform dit advies van de CWI de behandeling van de klacht beëindigd, wegens schending van de geheimhouding en de vertrouwelijkheid.
Het verzoek
Verzoeker is het niet eens met het besluit van het Bestuur en heeft het LOWI verzocht hierover een advies te geven. Het standpunt van Verzoeker is verkort weergegeven in onderdeel 3.
2. De procedure
Naar aanleiding van de brief van de CWI van 1 september 2016 heeft Verzoeker op 7 september 2016 reeds een verzoek ingediend bij het LOWI. Het LOWI heeft dit verzoek op 3 oktober 2016 op grond van artikel 7.2 van het Reglement-LOWI niet-ontvankelijk verklaard, omdat uit navraag bij het Bestuur was gebleken dat het Bestuur (nog) geen voorlopig besluit had genomen.
Verzoeker heeft op 14 oktober 2016, nadat het Bestuur op 4 oktober 2016 een besluit had genomen, opnieuw een verzoek ingediend bij het LOWI. Dit verzoek was wel ontvankelijk. Op 30 november 2016 zijn Verzoeker, het Bestuur en Belanghebbenden ervan op de hoogte gesteld dat het LOWI heeft besloten het verzoek in behandeling te nemen. Het Bestuur en Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen.
Het verweerschrift van het Bestuur is op 22 december 2016 bij het LOWI ingediend. Belanghebbenden hebben op 5 januari 2017 laten weten zich te zullen refereren aan het oordeel van het LOWI en verder geen verweer meer gevoerd.
Het LOWI heeft het verweerschrift van het Bestuur op 9 januari 2017 aan Verzoeker gezonden. Op 14 januari 2017 heeft Verzoeker op het verweer gereageerd. Dit stuk van Verzoeker is op 16 januari 2017 door het LOWI aan het Bestuur en aan Belanghebbenden gezonden. Het Bestuur heeft op 30 januari 2017 gereageerd.
Het LOWI heeft besloten de zaak op de stukken te behandelen en dit op 1 februari 2017 aan partijen medegedeeld.
3. Standpunten van partijen
3.1 Het standpunt van Verzoeker
Het standpunt van Verzoeker zoals verwoord in zijn verzoekschrift luidt, samengevat, als volgt.
Verzoeker is van mening dat het besluit om de klachtbehandeling stop te zetten procedureel en inhoudelijk onjuist is. Het besluit is onvoldoende onderbouwd, nu de Klachtenregeling niet regelt dat schending van de geheimhouding reden is om een klachtprocedure te staken. De CWI heeft deze regel zelf verzonnen. Verder blijkt uit de Klachtenregeling niet wat de klachtprocedure inhoudt en wanneer deze procedure een aanvang neemt.
Voorts was er volgens Verzoeker geen sprake van een schending van de geheimhoudingsplicht. De formulering van artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling staat volgens Verzoeker toe dat de Klager de klacht openbaar maakt, aangezien dit een stuk is dat Klager reeds bekend was en niet pas in de klachtprocedure bekend is geworden. De bepaling heeft alleen betrekking op wat er tijdens de klachtprocedure bekend wordt.
Ondanks dat Verzoeker het niet eens was met de interpretatie van het artikel door de CWI, heeft hij wel voldaan aan de sommatie van de CWI. Desondanks bleek er later nog een link te zijn, die over het hoofd was gezien. Zonder acht te slaan op de goede wil van Verzoeker, heeft de CWI de procedure stop gezet. Door dit besluit laat de CWI zien dat zij partij kiest voor Belanghebbenden.
Verder heeft de CWI zelf de geheimhoudingsplicht geschonden. Dat blijkt volgens Verzoeker uit het aanpassen van de vermelding van nevenfuncties door Belanghebbenden, waaruit volgt dat zij vóór het ontvankelijk verklaren van de klacht zijn ingelicht door de CWI. Ook is er volgens Verzoeker geen reden waarom het publiek niet zou mogen weten dat er een klacht is ingediend tegen een instituut waarvan de medewerkers zelf in de publiciteit treden met uitspraken die stigmatiserend zijn.
Verzoeker vraagt het LOWI om de CWI te verzoeken de procedure voort te zetten. Als de klacht niet wordt behandeld, wordt volgens hem de indruk gewekt dat het Bestuur bereid is om op procedurele gronden onderzoek van twijfelachtige integriteit te handhaven.
3.2 Het standpunt van het Bestuur
Het standpunt van het Bestuur zoals verwoord in het verweerschrift luidt, samengevat, als volgt.
Na het in behandeling nemen van de klacht, is door de CWI vastgesteld dat Verzoeker op verschillende websites melding heeft gemaakt van de klacht. Zo is een … minuten … durende film op www.youtube.com geplaatst, waarbij Verzoeker en een ander in een gesprek uitvoerig ingaan op de klacht, een brief van de CWI over de behandeling van de klacht wordt getoond en foto’s van twee Belanghebbenden worden getoond. Er worden schofferende en bedreigende uitlatingen gedaan over meerdere Belanghebbenden en er wordt een vergelijking gemaakt met de “… van Hitler” en “verbrandingsovens”.
Bij de behandeling van een klacht hoort dat de rechten en privacy van zowel Klager als Beklaagde worden gewaarborgd. Daartoe wordt verlangd dat beiden vertrouwelijkheid betrachten.
De waarborging van de vertrouwelijkheid heeft in verschillende regelingen zijn neerslag gevonden, onder meer in de “Notitie Wetenschappelijke Integriteit over normen van wetenschappelijk onderzoek in een Landelijk Orgaan voor Wetenschappelijke Integriteit” (2001) en in artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling en artikel 10 van het Reglement-LOWI. De geheimhoudingsplicht duurt zolang nog geen definitief besluit is genomen over de klacht (zie de LOWI-adviezen 2015-11 en 2016-14) en gaat in op het moment van het indienen van een klacht.
Verzoeker heeft in strijd gehandeld met artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling, waardoor de vertrouwelijkheid van de procedure is geschonden en de goede naam van Belanghebbenden en de universiteit aangetast.
Naast de brief van 25 augustus 2016, heeft de CWI op 31 augustus 2016 Verzoeker bij e-mail van 10.47 uur nogmaals gewaarschuwd. Op 31 augustus 2016 ná 12.00 uur bleken de publicaties niet te zijn verwijderd. Op 1 september 2016 heeft de CWI besloten de behandeling van de klacht stop te zetten en dit op 5 september 2016 medegedeeld aan het Bestuur.
Nu de CWI heeft moeten vaststellen niet in staat te zijn om de klacht volgens de geldende regels, waaronder bescherming van privacy, te behandelen, heeft zij volgens het Bestuur terecht besloten de behandeling te staken. Het besluit is in lijn met de overwegingen van het LOWI in advies 2015-11 en verbindt aan het schenden van de geheimhoudingsplicht het logische gevolg dat de behandeling van de klacht wordt gestaakt.
3.3 Het standpunt van Belanghebbenden
Belanghebbenden hebben laten weten zich te zullen refereren aan het oordeel van het LOWI en verder geen verweer gevoerd.
3.4 Reactie Verzoeker op het standpunt van het Bestuur
Verzoeker heeft naar aanleiding van het verweerschrift, samengevat, als volgt gereageerd.
Het Bestuur hanteert een foutieve interpretatie van artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling. De formulering van deze bepaling staat een Klager impliciet toe de klacht, die hem immers tevoren bekend is en niet pas bekend wordt in de klachtprocedure, te publiceren.
Verder verdraait het Bestuur artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling door toevoeging van een zinsnede uit (het in de klachtprocedure niet van toepassing zijnde) artikel 10 van het Reglement-LOWI. Hierdoor wordt ten onrechte de indruk gewekt dat de twee bepalingen identiek zijn.
Het Bestuur probeert om LOWI-advies 2016-14 met terugwerkende kracht van toepassing te laten zijn. Dit advies dateert van 17 november 2016 en de inhoud daarvan kan dus niet bekend worden verondersteld ten tijde van de behandeling van een klacht die eindigde op 4 oktober 2016.
Verzoeker heeft wel degelijk en vóór eind augustus 2016 gevolg gegeven aan het verzoek om stukken van internet te verwijderen. Het gepubliceerde gesprek tussen Verzoeker en de andere persoon is reeds geruime tijd geleden van internet verwijderd, en wel door die andere persoon die het ook in eerste instantie publiceerde.
Verder heeft Verzoeker aangevoerd dat enkele Belanghebbenden veel aanwezig zijn in de media en hun eigen meningen uiten, zonder die van anderen zoals Verzoeker te noemen of serieus te nemen. Verzoeker voelt zich hierdoor aangetast in zijn eer en goede naam. Volgens hem was het indienen van een klacht de enige manier om een vorm van gedachtewisseling met Belanghebbenden af te dwingen. De melding dat Belanghebbenden zich door de publicaties van Verzoeker bedreigd zouden voelen, mist grond.
Tot slot is Verzoeker van mening dat het LOWI, door het verzoek in behandeling te nemen, heeft besloten om de klacht inhoudelijk te behandelen. Dat betekent volgens Verzoeker dat het verweer van het Bestuur achterhaald is.
3.5 Laatste reactie van het Bestuur
Naar aanleiding van de laatste reactie van Verzoeker, zoals beschreven in 3.4 heeft het Bestuur eveneens een laatste reactie gegeven. Die luidt, samengevat, als volgt.
Het besluit van het LOWI om het verzoek in behandeling te nemen betekent alleen dat het voorgenomen besluit van het Bestuur wordt getoetst. Het alsnog inhoudelijk behandelen van de klacht, is op dit moment niet aan de orde. Het Bestuur wijst er verder op dat Verzoeker stelt op te treden namens anderen, terwijl een machtiging van die anderen ontbreekt en één van die anderen heeft laten weten zich terug te trekken.
4. Overwegingen van het LOWI
4.1 Algemeen
Het LOWI adviseert besturen van bij het LOWI aangesloten instellingen over door hen genomen (voorlopige) besluiten inzake schending van wetenschappelijke integriteit na een (ontvankelijk) verzoek hierover bij het LOWI. Het LOWI baseert zijn oordeel over schending van wetenschappelijke integriteit primair – doch niet uitsluitend – op de normen van wetenschappelijke integriteit die zijn af te leiden uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 2004, herzien in 2012 en 2014 (VSNU).
Zie voor het beoordelingskader verder www.lowi.nl. Schending van deze normen leidt niet per definitie tot schending van wetenschappelijke integriteit. Er kan sprake zijn van (verwijtbaar) onzorgvuldig handelen zonder dat sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit.
Het LOWI is niet bevoegd om te oordelen over strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of civielrechtelijke kwesties noch over wetenschappelijke controversen. Bij het laatste is sprake van een interpretatieverschil c.q. een verschil van mening over een wetenschappelijk oordeel. Deze dienen te worden bediscussieerd en beslecht in het daartoe geëigende forum. Het LOWI is uitgerust noch bevoegd om als arbiter op te treden in wetenschappelijke controversen.
4.2 Toepasselijke regelingen
Het besluit vindt zijn grondslag in artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling. Deze bepaling luidt als volgt:
Eenieder die is betrokken bij de behandeling van een klacht is geheimhouding verschuldigd over hetgeen hem in de klachtprocedure bekend is geworden.
4.3 De omvang van de toetsing door het LOWI
Het besluit waartegen het verzoek is gericht, betreft de beslissing tot het beëindigen van de klachtprocedure. De vraag waarover het LOWI zich nu dient te buigen, is of het die beslissing terecht acht.
Bij een bevestigend antwoord op deze vraag, zal het LOWI het Bestuur adviseren om het besluit ongewijzigd over te nemen als definitief besluit. De afgebroken klachtprocedure zal dan niet meer worden hervat, met als gevolg dat er dus geen inhoudelijk oordeel zal worden gegeven over de beschuldigingen van Verzoeker.
Bij een ontkennend antwoord op deze vraag, zal het LOWI het Bestuur adviseren om de CWI te vragen de afgebroken klachtprocedure te hervatten en wél een inhoudelijk oordeel te geven over de beschuldigingen van Verzoeker.
Anders dan Verzoeker kennelijk meent, zal het LOWI geen inhoudelijk advies geven over de beschuldigingen van Verzoeker. Het LOWI-advies heeft uitsluitend betrekking op de vraag of het besluit tot het stopzetten van de klachtprocedure terecht was.
4.4 Het stopzetten van de klachtprocedure
In verschillende eerdere adviezen heeft het LOWI al uiteengezet wat het belang is van de naleving van de geheimhoudingsplicht. Zie onder meer LOWI-advies 2015-11, welk advies dateert van vóór de onderhavige casus en LOWI-advies 2016-14, welk advies dateert van ná de onderhavige casus.
Kort samengevat is het LOWI van oordeel dat de geheimhoudingsplicht gedurende de gehele procedure een groot goed is. Een vroegtijdig in openbaarheid gebrachte beschuldiging van schending van wetenschappelijke integriteit, terwijl er nog geen definitief oordeel is geveld door het Bestuur, kan aan wetenschappers veel schade toebrengen en een zorgvuldige behandeling van de klacht (bij het Bestuur) dan wel het verzoek (bij het LOWI) in de weg staan.
Daarom is het in het belang van alle partijen om vertrouwelijkheid in acht te nemen en geen vermoedens, beweringen en beschuldigingen naar buiten te brengen.
Om een en ander niet slechts over te laten aan de goede trouw van betrokkenen, bevatten zowel de Klachtenregelingen van de aangesloten instellingen als het Reglement-LOWI een expliciete geheimhoudingsbepaling. Het Bestuur heeft een zelfstandig belang bij het handhaven van de geheimhoudingsplicht. Dat belang is niet alleen gelegen in het waarborgen van de integriteit van de klachtenprocedure, maar vloeit eveneens voort uit de eisen van goed werkgeverschap.
Verzoeker is het niet eens met de toepassing van de geheimhoudingsbepaling bij de behandeling van zijn klacht. Volgens Verzoeker hanteert het Bestuur een onjuiste uitleg van deze bepaling en was het Bestuur niet bevoegd tot de handhaving van deze bepaling.
De uitleg van artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de tekst van de bepaling onduidelijk is en impliciet toestaat dat een Klager zijn klacht publiceert: de klacht is geen informatie die Verzoeker in de klachtprocedure bekend is geworden, Verzoeker heeft de klacht zélf opgesteld.
Het LOWI overweegt als volgt
Hoewel aan Verzoeker kan worden toegegeven dat de tekst van artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling aan duidelijkheid te wensen overlaat, volgt het LOWI Verzoeker niet in zijn standpunt. De door Verzoeker voorgestane letterlijke uitleg van de geheimhoudingsbepaling is evident in strijd met de bedoeling ervan.
De plicht tot geheimhouding beoogt betrokkenen te beschermen tegen een aantasting van hun eer en goede naam en maakt daarnaast mogelijk dat in de vereiste rust en beslotenheid wordt onderzocht of de klacht terecht is. Het behoeft geen betoog dat het openbaar maken van de klacht daaraan ernstig afbreuk doet. Het argument van Verzoeker dat Belanghebbenden zelf ook in de publiciteit treden, is hierbij van geen belang.
Voor zover de tekst van artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling ruimte zou laten voor meerderlei uitleg, geldt het volgende. CWI en Bestuur zijn belast met de uitvoering en handhaving van de Klachtenregeling. Dat betekent dat CWI en Bestuur de eerstaangewezen zijn om de precieze uitleg en reikwijdte van artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling te duiden. Dat is gebeurd in de brief van de CWI van 25 augustus 2016. Met deze brief heeft de CWI volkomen helder gemaakt hoe de CWI de betreffende bepaling uitlegt.
De CWI heeft niet alleen gewezen op het bestaan en het belang van de geheimhoudingsplicht, maar heeft eveneens nauwkeurig omschreven dat en hoe Verzoeker de op hem rustende geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Na deze brief kon er bij Verzoeker redelijkerwijs geen twijfel meer bestaan over de toepasselijkheid en uitleg van artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling. Dat Verzoeker er zelf andere ideeën op nahoudt moge zo zijn, maar door zijn particuliere uitleg boven de alleszins aannemelijke uitleg van de CWI te stellen heeft Verzoeker een risico genomen. Dat risico komt voor zijn rekening.
Voor zover het verzoek is gericht tegen de uitleg van artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling, is het ongegrond.
De handhaving van artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling
Verzoeker stelt zich verder nog op het standpunt dat er op 31 augustus 2016 geen sprake (meer) was van schending van de geheimhoudingsplicht en voorts dat de Klachtenregeling niet bepaalt dat schending van de geheimhoudingsplicht een reden is om de klachtprocedure stop te zetten.
Het LOWI overweegt als volgt
Verzoeker heeft het LOWI niet consistent geïnformeerd over de vraag of op 31 augustus 2016 was voldaan aan de sommatie in de brief van 25 augustus 2016. Bij e-mail van 7 september 2016 heeft Verzoeker gemeld dat aan de sommatie van de CWI was voldaan, maar dat desondanks bleek dat er nog een link was die over het hoofd was gezien. Bij e-mail van 14 januari 2017 heeft Verzoeker gemeld dat aan het verzoek van de CWI om stukken van internet te verwijderen prompt was voldaan.
Het Bestuur heeft bij zijn verweerschrift screenprints overgelegd, gemaakt op 31 augustus 2016. Uit de screenprints blijkt genoegzaam dat op 31 augustus 2016 niet alle door de CWI geconstateerde publicaties waren verwijderd en dat op verschillende websites nog informatie over de klacht te vinden was.
Het staat dan ook vast staat dat Verzoeker niet (volledig) heeft voldaan aan de sommatie van de CWI. Verzoeker heeft, ook na de gestelde deadline, de op hem rustende geheimhoudingsplicht geschonden. De gestelde goede wil van Verzoeker doet aan die constatering niets af.
De vraag die vervolgens voorligt is of de CWI en daarna het Bestuur bevoegd waren om de klachtbehandeling om die reden stop te zetten.
Ook hier kan aan Verzoeker worden toegegeven dat de tekst van artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling aan duidelijkheid te wensen overlaat, nu niet expliciet is aangegeven wat de consequenties zijn van een schending van de geheimhoudingsplicht. Dat betekent echter niet dat de CWI aan de schending van de geheimhoudingsplicht geen consequenties mocht verbinden. Het doel van de bepaling, de handhaving van de geheimhouding gedurende de klachtprocedure, kan evident niet worden bereikt als bij schending van de geheimhoudingsplicht niet het middel van stopzetting van de klachtbehandeling kan worden ingezet.
Ook in dit kader acht het LOWI de brief van de CWI van 25 augustus 2016 van doorslaggevend belang. Deze brief bevat niet alleen een uiteenzetting van het bestaan en het belang van de geheimhoudingsplicht en een nauwkeurig aanduiding van de schending daarvan door Verzoeker, maar ook een sommatie om per direct te stoppen met alle berichtgeving in woord, geschrift of anderszins, over de klacht.
De consequentie van het niet-voldoen aan die sommatie is duidelijk verwoord: “Indien op 31 augustus aanstaande blijkt dat niet alle voorgenoemde berichtgeving door u, dan wel uw mede-indieners, is geëindigd en verwijderd, verbindt de Commissie daaraan onverbiddelijk de consequentie dat de behandeling van de klacht met onmiddellijke ingang zal worden stopgezet. Dat gebeurt ook wanneer, na verwijdering, opnieuw blijkt dat de geheimhoudingsplicht door u, dan wel uw mede-indieners, wordt geschonden. Ook dan zal de Commissie de klachtbehandeling – zonder herhaalde sommatie – stopzetten.”
Voor zover de tekst van artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling ruimte zou laten voor de gedachte dat een schending van de geheimhoudingsplicht zonder gevolgen zal blijven, dan heeft de CWI met de brief van 25 augustus 2016 volkomen helder gemaakt dat dit niet het geval is. Hierover is geen misverstand mogelijk en de herhaalde waarschuwing van de CWI op 31 augustus om 10.47 uur was feitelijk ook overbodig.
Na de brief van 25 augustus 2016 kon er bij Verzoeker redelijkerwijs geen twijfel meer bestaan over de toepasselijkheid van de geheimhoudingsplicht en evenmin over de consequenties van het volharden in de schending daarvan. Verzoeker heeft met zijn opstelling een risico genomen. Dat risico komt voor zijn rekening.
Voor zover het verzoek is gericht tegen de handhaving van artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling, is het ongegrond.
5. Oordeel en advies van het LOWI
Het LOWI is van oordeel dat het verzoek ongegrond is en adviseert het Bestuur om het besluit ongewijzigd over te nemen als definitief besluit.
Het LOWI geeft het Bestuur wel in overweging om de tekst van artikel 2, vierde lid, van de Klachtenregeling zodanig aan te passen dat het niet nodig is om, zoals hier is gebeurd, een nadere uitleg van de bepaling en een hersteltermijn te bieden voordat wordt gereageerd op een geconstateerde schending van de geheimhoudingsplicht. Het belang van de geheimhoudingsplicht is immers van dien aard dat de CWI en het Bestuur direct moeten kunnen optreden bij een schending ervan.
Prof. mr. dr. R. Fernhout, Voorzitter
mr. H.M.L. Frons, Ambtelijk Secretaris